e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beginnen beginnen: beginne (Venlo) beginnen III-1-4
beginnen met het werk (het werk) aanleggen: (het werk) aanleggen (Lommel), ālęǝgǝ (Bleijerheide), ǝt węrk ānlęgǝ (Maasbree), aan hem gaan: ān ǝm gūn (As), aanvangen: anvaŋǝ (Milsbeek) [N 60, 222e] II-10
beginnen met uithouwen ophouwen: ophowǝ (Kelmis) Een begin maken met het uithouwen van een nieuwe mijngang, post, zijgang enz. Dit werk werd gedaan door de houwer. [monogr.] II-4
beginnen te oogsten (wij hebben) bouw: bǫu̯t (Milsbeek, ... ), (wij hebben) zomer: zōmǝr (America), (wij zijn) aan de bouw: an dǝn bǫu̯t (Middelaar), aan de bouw (beginnen): an dǝm bǫu̯ (Tegelen), aanvaren: ǭǝnvǭǝrǝn (Diepenbeek), afrijden: afrijden (Niel-Bij-Sint-Truiden), bijeendoen: bęi̯endun (Gelieren Bret), bijeenvaren: bēi̯īnvārǝ (Sevenum), bęi̯ēnvārǝ (Meijel), bęi̯ęi̯nvārǝ (Eind), binnendoen: benǝdōn (Ospel, ... ), binnenvaren: benǝnvārǝ (Neeritter, ... ), de oogst afrijden: dǝn ūxst afrāi̯ǝ (Paal), hem afrijden: ǝm ǭfrē̜ǝ (Gingelom), het aantrekken: het aantrekken (Nederweert), invaren: envārǝ (Baarlo, ... ), envǭrǝ (Oost-Maarland), ivārǝ (Waubach), met de bouw (beginnen): mit dǝn bǫu̯t (Gennep), rijden: rē̜i̯ǝ (Beringen, ... ), varen: vārǝ (Gulpen, ... ), vǭrǝ (Heppen) Hier zijn opgenomen de aparte werkwoordelijke uitdrukkingen voor het beginnen aan de oogst. Opgaven als "we gaan maaien" en identieke antwoorden als in het vorige lemma ''oogst'' (5.1.1) binnenhalen zijn weggelaten. Tenzij anders aangegeven moeten alle opgaven gelezen worden als: "we gaan ... ". Vergelijk ook het lemma ''oogst, werkzaamheden'' (4.1.2). [N 15, 9; monogr.] I-4
beginnen te rijzen aan het gaan zijn: es ā ǝt gōa (Ubachsberg), het deeg es ānt gūn (Bocholt), aan het loskomen zijn: (het deeg) es ān ǝt loskomǝ (Tegelen), aan het opgaan zijn: (het deeg) es ān ǝt opgǭn (Schinveld), aankomen: ankomǝ (Meijel), aanvangen te gaan: (het deeg) veŋt ā tsǝ joa (Kerkrade), beginnen leven in te komen: daar bǝgentj lē̜vǝ en tǝ komǝ (Heythuysen), beginnen los te komen: (het deeg) bǝgēnt lǫs tǝ komǝ (Ottersum), bǝgent los tǝ komǝ (Tegelen), bǝgent los tǝ kuǝmǝ (Gronsveld), beginnen op te gaan: (het deeg) bǝgent op tǝ gǫn (Bevingen), bǝgent op tǝ gōn (Maastricht), bǝgent op tǝ gǭn (Geulle), beginnen te gaan: (het deeg) bǝgent tǝ gǫn (Rumpen), bǝgejnt tǝ gøn (Stokrooie), bǝgent tǝ gun (Maaseik), bǝgent tǝ gǭ (Amstenrade), bǝgent tǝ gǭn (Blerick), bǝgent tǝ gǭǝ (Eys), bǝgentj tǝ gǭn (Heythuysen, ... ), bǝgenǝ tǝ gǭn (Beek, ... ), bǝgenǝ tǝ gǭǝę (Oirsbeek), bǝgīnt tǝ gǭn (Hasselt), beginnen te werken: bǝgent tǝ werkǝn (Rumpen), het deeg bǝgent tǝ węrkǝ (Tegelen), eerste rijs: istǝ rēs (Brunssum), gaan: (het deeg) gęjt (Blerick, ... ), goa (Gulpen), gø̜nǝ (Stein), gēt (Genk, ... ), gōn (Rothem), gōǝwǝ (Wittem), gūǝn (Eijsden), gǫn (Munsterbilzen), gǭn (Brunssum, ... ), gɛjt (Panningen), joa (Kerkrade), jēt (Bleijerheide), gaan leven: (het deeg) gęjt lē̜vǝ (Tungelroy), goed gaan: (het deeg) gēt gōt (Jabeek), laten gaan: lǭtǝ gǭn (Helden), leven: (het deeg) lē̜ft (Reuver), leven in krijgen: (het deeg) krit lęǝvǝ e (Kerkrade), loskomen: loskomen (Heugem), loskomǝ (Hout-Blerick, ... ), loskōmǝ (Heerlen, ... ), omhoogkomen: (het deeg) kemt omhūx (Genk), omhoogkomen (Neerpelt, ... ), ømhux komǝ (Arcen), ømhǫx komǝ (Meijel), ømūxkǫmǝ (Melveren), ǝmowǝxkomǝn (Lommel), opgaan: opgoa (Heerlen), opgūǝn (Eijsden), opgǫn (Beverst, ... ), ǫpxǫn (Zepperen), opkomen: opkomen (Cadier), opkomǝ (Venlo), opkūmǝ (Oost-Maarland), opkǭmǝ (Posterholt), rijpen: rīpǝ (Ulestraten), rijzen: (het deeg) rīst (Panningen), ręjzǝ (Maastricht), rīzǝ (Noorbeek), werken: het deeg werǝkt (Panningen), werkǝ (Heerlen, ... ), węrkǝ (Sint-Truiden), zich vullen: het deeg vølt sex (Koersel) De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.] II-1
beginnen te zaaien aantreden: āntrē̜i̯ǝ (Margraten) Beginnen te stappen bij het zaaien met de hand. De zwaai die de zaaier maken kan is dan nog klein. I-4
beginvoor aan de zijkant aanslagen: ã.nšlę̄x (Boukoul  [(aan de zijkanten)]  , ... ), kantvoor: ka.nt˲[voor] (Arcen, ... ), ka.ŋt˲[voor] (Sevenum), kãnt˲[voor] (Aijen, ... ), reen: rēn (Nieuwenhagen, ... ), ręi̯n (Geleen, ... ), rę̄ ̝n (Rijckholt), reenvoor: rēn[voor] (Simpelveld), ręi̯n[voor] (Gulpen), rę̄ ̝n[voor] (Cadier, ... ), scheivoor: sxęi̯[voor] (Lottum, ... ), trekvoor: tręk˲vōr (Margraten) Bedoeld wordt de eerste voor die men aan de zijkant van de akker ploegt, als men deze met een wentelploeg of een keerploeg gaat omwerken of als men hem gaat uiteenploegen met een enkele ploeg. In het laatste geval wordt er aan beide zijkanten een beginvoor geploegd. Deze beginvoor wordt opgeploegd uit de op of tegen de akkergrens gelegen eindvoor van het voorafgaande seizoen. De hieronder vermelde termen hebben meestal alleen in combinatie met een werkwoord voor ploegen de betekenis "beginvoor aan de zijkant". Men zie daarom ook het lemma De Eerste Voor Ploegen onder C. [N 11, 60; N 11A, 117b + 121c] I-1
beginvoor bij het spitten beginvoor: bǝgenvǭr (Blerick), kantvoor: kaŋk˲vǭ ̝r (Sevenum), kopvoor: kǫp˲vōr (Mheer), reen: rēn (Voerendaal), reenvoor: rīnvōr (Gulpen) Termen voor de eerste voor bij het spitten en woorden die in combinatie met een werkwoord de betekenis "beginvoor" hebben, vindt men ook in het voorgaande lemma. Voor deze benamingen zie men eveneens de lemmata betreffende de beginvoor of -voren bij het ploegen. [A 33, 18b] I-1
beginvoor, -voren aanscheut: ansxēi̯t (Hasselt), ansxę̄i̯t (Hasselt), ã(n)sxø̄t (Tessenderlo), ãnskø̄t (Paal), ãsxø̄t (Oostham), ãǝ.nsxø̄.t (Hechtel), ā.nsxø̄.t (Beringen), ānsxø̄t (Meldert), ó̜nši̯ø̜t (Tongeren), õÃúsxø̄.t (Koersel, ... ), ø̜nši̯ø̜t (Tongeren), ø̜nšyø̜.t (Lauw), ǫnsxyø̜.t (Bommershoven), ǫnšyø̜.t (Tongeren), ǫnšēi̯t (Beverst), ǭ ̞nsxø̄t (Bokrijk), ǭ ̞ǝnsxē.t (Godschei), ǭ ̞ǝnsxēt (Kuringen), ǭ.nsxø̄.t (Lummen), ǭ.nsxē.t (Stokrooie), ǭ.nsxȳǝ.t (Hoepertingen), ǭnsxyø̜.t (Borgloon  [(de twee eerste voren)]  , ... ), ǭnsxyø̜t (Voort  [(de twee eerste voren)]  ), ǭnsxøi̯t (Halen), ǭnsxø̄.t (Kwaadmechelen, ... ), ǭnsxø̄t (Berverlo, ... ), ǭnsxø̜i̯t (Binderveld, ... ), ǭnsxī.t (Godschei), ǭnsīǝ.t (Beverst, ... ), ǭnšyø̜t (Guigoven, ... ), ǭnšø̄.t (Diepenbeek), ǭnšø̄t (Loksbergen), ǭsxø̄.t (Houthalen), ǭǝ.nskyø̜.t (Gelinden), ǭǝ.nskø̜i̯ǝ.t (Rukkelingen-Loon), ǭǝ.nsxīǝ.t (Schulen), ǭǝ.nsxyø̜.t (Kortessem), ǭǝ.nsxyǝt (Sint-Lambrechts-Herk), ǭǝ.nsxø̄t (Stevoort), ǭǝ.nsxē.t (Kermt), ǭǝnsxīɛ.t (Berbroek), ǭǝnsxyǝ.t (Alken, ... ), ǭǝnsxøi̯t (Herk-de-Stad  [(bij panden)]  ), ǭǝnsxø̄t (Donk), ǭǝnsxø̜i̯t (Duras, ... ), ǭǝnšxø̄t (Zonhoven), ɛnsxø̄t (Linkhout, ... ), ɛnšyø̜.t (Rutten), aanschietvoor: ǭnskit˲vǭǝr (Opheers), aanslag: anslax (Lommel), ã.nšlā.x (Boukoul, ... ), ānslāx (Eind, ... ), ānšlāx (Baarlo, ... ), āšlāx (Ransdaal, ... ), ánslax (Meijel), ǭnslax (Kwaadmechelen, ... ), ǭnslǭx (Kanne, ... ), ǭslǭx (Zonhoven), ǭǝnslãx (Achel, ... ), ɛnslax (Lommel), aanslagvoor: ãnslãx˲vōr (Neeritter), ãnšlãx˲vūr (Oirsbeek), aantrek: āntręk (Mechelen, ... ), ǭntręk (Sint Pieter), aantrekvoor: ãktrɛ ̝k˲vūr (Bleijerheide), aanvoor: ánvōr (Merselo, ... ), ánvūǝr (Aijen), ǭnvő̄ǝr (Val-Meer), ɛnvōr (Gennep, ... ), aanwerk: ãwɛ.rǝk (Sittard), ānwę.rǝk (Kronenberg), ānwɛrǝk (Baexem, ... ), ánwɛ̄ ̝rǝk (Oirlo, ... ), áwę̄rǝk (America, ... ), aanzet: ǭnzęt (Tessenderlo), ǭǝnzęt (Achel), akkersvoor: akǝš.vūr (Nieuwenhagen), begin: bǝgen (Guttecoven, ... ), beginvoor: bǝgęnvǭrǝ (Rijckholt  [(meervoud)]  ), bǝjenvūr (Bocholtz), de voor: dǝ [voor] (Amby, ... ), de voord: dǝ vōrt (Ospel), eerste akkervoor: īǝstǝ akǝrvōǝr (Meeswijk), eerste snede: īǝstǝ snē (Kwaadmechelen), eerste voor: erstǝ [voor] (Kronenberg, ... ), istǝ [voor] (Gingelom, ... ), īstǝ [voor] (Hasselt), īǝrstǝ [voor] (Maaseik, ... ), īǝštǝ [voor] (Simpelveld), ørstǝ [voor] (Heijen, ... ), opvoor: ǫp,vǭr (Smeermaas) Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b] I-1
beginvoren in het midden berg: bá.rǝx (Koninksem), bęrǝx (Oostham), bɛ.rǝx (Lauw, ... ), bɛrǝx (Brustem), bɛ̄.rǝx (Hees, ... ), hartvoor: hat˲vuǝr (Rijkhoven), heuvel: ø̄.vǝl (Boorsem), kroft: kruf (Sluizen), rug: rex (Peer), røk (Aalst, ... ), røx (Arcen, ... ), rø̜.x (Vliermaal), rø̜k (Bocholt  [(twee voren)]  , ... ), rø̜q (Dilsen, ... ), rø̜x (Achel, ... ), ręk (Gellik, ... ), ręq (Beek, ... ), ręx (As, ... ), rɛx (Herderen, ... ), rugstrang: røxstrá.ŋk (Sint Huibrechts Lille), rø̜kštraŋk (Beek, ... ), rugvoor: rø̜k˲vǭr (Cadier), strang: strá.ŋk (Sint Huibrechts Lille), te hoog aangeschoten: tǝ hōx˱ ǭngǝšuę.tǝ (Martenslinde  [beginvoren die te diep zijn geploegd en daardoor hoger liggen dan gewenst]  ), varkensrug: vɛ̄.rǝkǝsrø̜k (Rekem), vɛ̄.rǝkǝsręq (Tongerlo  [(hoge rug)]  ), wal: wal (Kronenberg) Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b] I-1