e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beleg beleg: bǝlax (Schinnen), bǝlek (Herten, ... ), bǝlęk (Born), bǝlęq (Geleen, ... ), bǝlęx (Jeuk, ... ), bǝlɛk (Schimmert, ... ), bǝlɛx (Houthalen, ... ), belegsel: bǝleksǝl (Grevenbicht / Papenhoven), bǝlęksǝl (Maastricht), bǝlęqsǝl (Boorsem, ... ), bǝlęxsǝl (Bilzen, ... ), bǝlɛksǝl (Rothem, ... ), belegstuk: bǝleqštø̜k (Reuver), bǝlęxstøk (Ottersum), bǝlɛxstø̜k (Herderen), bǝlɛxstęk (Eigenbilzen), bezets: bǝzets (s-Gravenvoeren), bǝzęts (Bleijerheide, ... ), bezetsel: bǝzetsǝl (Echt, ... ), bǝzitsǝl (Eijsden), bǝzętsǝl (Bilzen, ... ), bǝzęǝtsǝl (Horst), bǝzɛtsǝl (Diepenbeek, ... ), binnenwerk: benǝwɛrk (Tegelen), couvert: couvert (Eijsden), dubbel stuk: døbǝl štøk (Noorbeek), lap: lap (Loksbergen), passement: pasmɛ̃nt (Tessenderlo), passement (Achel), pasǝmɛnt (Bilzen, ... ), stijfdoek: stajfduk (Tongeren), sti-jfdōk (As), stifdōk (Maasmechelen), stęjfdok (Houthalen), stęjfduk (Hoepertingen), stijflijnen: štīflinǝ (Lutterade), tegenbeleg: tīgǝbǝlęq (Weert), tegenstuk: tęǝgǝštøk (Heerlen), versterkingsstukje: vǝrštęrkeŋsštø̜kskǝ (Meerssen), versterkung: vǝrštɛrkuŋ (Bleijerheide) Stuk stof waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden of het stofdeel dat gebruikt wordt om de rafelkanten van een kledingstuk af te werken op plaatsen als de hals, het armsgat en sluitingen voor en achter. Er worden drie categorieën beleg onderscheiden: beleg op vorm, aangeknipt beleg, dat in wezen een soort beleg op vorm is, en schuingeknipt beleg (Het Beste Naaiboek, pag. 192). Een beleg op vorm bestaat meestal uit verschillende stukken die geknipt worden in de vorm van het deel dat ermee wordt afgewerkt. De afzonderlijke stukken worden aan elkaar genaaid, zodat ze een compleet belegstuk vormen dat langs de rafelkant wordt genaaid. Een aangeknipt beleg is een verlengstuk van het kledingstuk. Een schuin beleg is een smalle bies van schuingeknipte dunne stof die in de vorm kan worden gestreken voor het af te werken deel (Het Beste Naaiboek, pag. 192). [N 59, 114a; N 62, 32; Gi 1.IV, 33; MW] II-7
beleg opzetten beleggen: bǝlęgǝ (Valkenburg), bǝlęqǝ (Thorn), stuk derop zetten: štøk dǝrop zɛtǝ (Houthem) Beleg op omslagen of omgeregen kanten bevestigen. [Gi 1.IV, 33] II-7
belegen hout belegen hout: bǝlē̜gǝ hǫwt (Sint Odilienberg), knokendroog: knǭkǝdrø̄x (Stein) Hout dat vier √† vijf jaar gedroogd is. [N 50, 55f] II-12
belegplaat slotplaat: slǭtplāt (Stein, ... ), šlǭtplāt (Sint Odilienberg), voorplaat: vȳrplāt (Bleijerheide, ... ), vørplǭt (Tessenderlo), vø̄rplāt (Posterholt), vø̜rplǭt (Ottersum) De voorplaat van een insteekslot waaraan het eigenlijke slot is bevestigd en die op de kant van de deur in het hout wordt vastgeschroefd. Zie ook het lemma 'Insteekslot'. [N 54, 103d] II-9
belhamel belhamel: bɛlhamǝl (Meijel), bɛlhāmǝl (Maasbree, ... ), groepsleider: groepsleider (Thorn), leider: leider (Maasbree), oud schaap: āt skōp (Aalst), slimste schaap: slømstǝ skōp (Aalst) Schaap dat voorop loopt. [N 78, 17a] I-12
belijmhamer koperen hamel: kuǝpǝrǝn (h)ǭmǝl (Bilzen), krapstaal: krapstāl (As  [(getand ijzer om de lijm uit te strijken)]  ), lijmhamel: līmhāmǝl (Maastricht, ... ), plakhamel: plakhāmǝl (Maastricht), plekhamel: plɛk(h)ǭmǝl (Bilzen) Hamer waarvan de kop in een brede staart uitloopt. De belijmhamer wordt gebruikt om overtollige lijm samen met de lucht die tussen het fineer en het lijmoppervlak zit, naar de kanten weg te strijken. Zie ook afb. 166. [N 56, 34; monogr.] II-12
bellefleur bellefleur: bellefleur (Beek, ... ), bellefleurkes (Wijlre), belle’fleur (Gronsveld), beͅləflø̄ər* (Hamont), bèllefleur (Maastricht), bélflöör (Zonhoven), bêlfleur (Tongeren), bɛlfø͂ͅr (Zonhoven), appel  bèlfleer (Hasselt), geelrood: bellefleur  bellefleur (Sittard), soort appel  bellefluur’ (Bleijerheide, ... ), tafelappel  bɛlflø͂ͅr (Meeswijk), keulemannetje: keu.leménnekes (Zonhoven), keulementjes (Wijlre), kiehlemenneke (Genk), kjùllëmenkës (Hoeselt), koelemenkes (Sittard), köllemanneke (Maastricht), köllemenneke (Maastricht), Ceulemannetje  kulemenneke (As, ... ), lijkt op de bellefleur  koa’lemensje (Bleijerheide, ... ), ook "sjópsmeilke" genaamd  keulemenneke (Genk), ook wel: sjaopemoûlje  keulemenneke (Gronsveld), soort: keuleman  keulemennekes (Gronsveld), koemuil: kōēmaul (Tongeren), ossenkop: ossekop (Genk, ... ), ’oͅsəkoͅp (Meeswijk), gebruikt voor het maken van "kroldebol", appelbollen  ossekop (Sittard), schaapmuiltje: sjaopmuulkes (Sittard), schaapskopje: sjoapsköpke (As, ... ), kleine  sjaopskoŭpkes (Susteren), schaapsmuiltje: sjaopsmèuilke (Stokkem), sjuòpsmêlkë (Tongeren), ook "keulemenneke" genaamd  sjópsmeilke (Genk), ook wel "keulemannekes"; fr. gueule de mouton  schoapsmèlkes (Hasselt), R. en T. schaapsmuil (Fra. gueule de mouton), Gr. Dik, sjoapemoûjle, Rijnl. Schafmaul1 Apfelsorte  schòòëpsmölkes (Zonhoven), schaapsmuiltjes  schaopsmujlkes (Maaseik), schaapsneus: schaopsnazen (Wijlre), sjwopsnôzë (Hoeselt), schapenmuil: sjaopemoûjle (Gronsveld), schapenmuiltje: werden ingekuild  sjaopemuulke (Uikhoven) appel (soort) || appel, dikke soort || appel, soort || appelsoort || appelsoort: keuleman || bellefleur [ZND m] || een appelsoort || keulemanneke, appelsoort || keulemannetjes (appelsoort) || schaaopskopje, appelsoort I-7
bellen aan het haam bellen: bɛlǝ (Afferden, ... ), bɛlǝn (Achel, ... ), bellenkrans: bęlǝkraǝns (Borgloon), bɛlǝkrans (Blitterswijck, ... ), bɛlǝkrāns (Beverst, ... ), bellenriem: bɛlǝrim (Linde), belletjes: bɛlǝkǝs (Achel, ... ), bɛlǝʔǝs (Kwaadmechelen, ... ), belriem: bɛlrēm (Bocholt, ... ), haambeieren: hāmbęi̯ǝrǝ (Maasmechelen), haambellen: hāmbɛlǝ (Blerick, ... ), hǫǝmbɛlǝ (Melveren), hǭmbɛlǝ (Sint Pieter), āmbɛlǝ (Maaseik), klingelwerk: kleŋǝlwɛrǝk (Hoepertingen), klingers: kleŋǝrs (Opheers), klommels: klomǝls (Helchteren), klongelen: klo.ŋǝl (Kleine-Brogel), kloŋǝlǝ (Bree, ... ), kloteren: klōtǝrǝ (Holtum, ... ), kloters: kluǝtǝrs (Achel), klōteš (Sittard), klōtǝrs (Eind, ... ), klōǝtǝrs (Bree, ... ), klǫu̯tǝrs (Sint-Truiden), klǭtǝrs (Baarlo, ... ), knoteren: knōtǝrǝ (Sittard  [(ronde koperen bellen)]  ), koperen schellen: kǭprǝ šɛlǝ (Roggel), kordeelbellen: kǝdiǝlbɛlǝ (Rummen), kransbellen: krans˱bɛlǝ (Valkenburg), krāns˱bɛlǝ (Oost-Maarland), kruisbellen: krøts˱bɛlǝ (Nijwiller  [(kleine bellen)]  ), muldersbellen: męlǝrs˱bɛlǝ (Opglabbeek), rongels: roŋǝls (Boeket, ... ), (enk)  rōŋǝl (Nederweert), rongeltjes: røŋǝlkǝs (Boeket, ... ), rosbellen: ros˱bɛlǝ (Leunen, ... ), rǫs˱bɛlǝ (America), schellen: šɛlǝ (Bleijerheide, ... ), schellenband: šęlǝbant (Mechelen), šɛlǝbanjtj (Maasbracht), šɛlǝbant (Klimmen  [(kleine bellen in verschilllende tonen)]  ), šɛlǝbaŋk (Waubach), schellenboom: šɛlǝbōm (Heerlen), schellenkrans: sxɛlǝkrans (Venlo  [(7 à 8 bellen)]  ), sxɛlǝkrāns (America  [(kleine bellen tegen de linkerkant van het haam)]  ), sęlǝkrāns (Mechelen  [(voor feestelijke gelegenheden)]  ), šɛlǝkrans (Baarlo, ... ), šɛlǝkrāns (Margraten), schelriem: šɛlrēm (Buchten, ... ), trens: trę.ns (Hechtel) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bellen aan het hoofdstel bellen: bęlǝ (Gelieren Bret, ... ), bęlǝn (Achel, ... ), bɛlǝ (Berg, ... ), bɛlǝn (Kwaadmechelen), bellenkrans: bęlǝkrāns (Beverst, ... ), bɛlǝkrans (Horn, ... ), bellenkransje: bęlǝkręnskǝ (Sint Pieter), belletjes: bęlǝkǝs (Beringen, ... ), bęlǝʔǝs (Lommel), bɛlǝkǝs (Hoeselt, ... ), belriem: bɛlrēm (Bocholt, ... ), hoofdselbellen: hø̜tsǝlbɛlǝ (Merselo), klingeltjes: kleŋǝlkǝs (Peer), klingers: kleŋǝrs (Opheers, ... ), klommeltjes: klømǝlkǝs (Helchteren), klongelen: kloŋǝlǝ (Gelieren Bret), (enk)  klǫŋǝl (Overpelt), kloteren: klōtǝrǝ (Kinrooi  [(groter dan bellen)]  ), kloters: kluǝtǝrs (Achel), klōtǝrs (Geistingen, ... ), klōǝtǝrs (Hamont), klǭtǝrs (Baarlo, ... ), klotertjes: klø̄tǝrkǝs (Swalmen), kransbellen: krans˱bɛlǝ (Oost-Maarland), molenschellen: mø̄ǝlǝšɛlǝ (Reijmerstok, ... ), muilebellen: mȳlǝbɛlǝ (Oost-Maarland), paardsbellen: pi̯āts˱bęlǝ (Melveren), pęi̯ǝrs˱bęlǝ (Koersel), rongelen: roŋǝlǝ (Ell), rongels: roŋǝls (Tungelroy, ... ), rongeltjes: røŋǝlkǝs (Leuken, ... ), schellen: šęlǝ (Mechelen), šɛlǝ (Heerlen, ... ), schellenband: šɛlǝbant (Ten Esschen), šɛlǝbaŋk (Bleijerheide), schellenkrans: sxɛlǝkrāns (Gennep), šɛlǝkrans (Baexem, ... ), šɛlǝkrāns (Reijmerstok, ... ), schellenriem: šɛlǝrēm (Posterholt), schingelen: šeŋǝlǝ (Maasmechelen) Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39] I-10
belofte belofte: belaofte (Echt/Gebroek, ... ), belofdje (Tungelroy), belofte (Achel, ... ), bëlwof (Hoeselt), bəloͅftə (Meijel), een belofte (Eys, ... ), ein belofte (Lutterade, ... ), en belòfte (Tongeren), ĕn belofte (Opoeteren), ing belófte (Epen), n belofte (Klimmen, ... ), n belòfte (Gulpen), gelofte: gelofte (Eksel, ... ), ing jelofte (Bocholtz), get wat beloofd is: gèt waat belaof is (Grevenbicht/Papenhoven), toezegging doen (ww.): toezèging doen (Meijel), verspreken (zn.): ee versjprééëke (Nieuwenhagen) Een belofte. [N 96D (1989)] III-3-3