e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bankschroefsleutel bankschroefsleutel: baŋkšrufslø̜tǝl (Montfort), handhaaf: (h)antǝf (Bilzen), klepel: klēpǝl (Leopoldsburg, ... ), kleper: klēpǝr (Leopoldsburg), schroefstang: šrūfštaŋ (Herten), schroefstok: sxrufstǫk (Well), sleutel: sløtǝl (Bevingen), slø̜tǝl (Maastricht, ... ), šløsǝl (Spekholzerheide), šlø̜tǝl (Helden, ... ), slinger: sleŋǝr (Herten), spil: špel (Heerlen), spindel: špendǝl (Bleijerheide, ... ), staaf ijzer: stǭf˱ ęjzǝr (Bilzen), staart: štats (Simpelveld), stang: staŋ (Bilzen), stek: štɛk (Mechelen), zwengel: zweŋǝl (Heijen, ... ), zwong: zwoŋk (Jeuk), zwǫŋk (Loksbergen) Een door de kop van de bankschroefspil gestoken metalen staafje dat dient om deze rond te draaien. Op deze wijze kan de bankschroef geopend en gesloten worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206] || Een door de kop van de bankschroefspil gestoken staaf waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. [N 53, 208m] II-11, II-12
bankschroefspil as: ās (Spekholzerheide), bankschroef: baŋkšruf (Bleijerheide), bankvijs: baŋk˱vē̜s (Leopoldsburg), draadspil: drǭtspil (Meerlo), schroef: sxruf (Siebengewald), šruf (Mechelen, ... ), šrūf (Bilzen), schroefstek: šrufstɛk (Neeritter), schroefstok: šrufstǫk (Meeswijk), spanschroef: spanšrūf (Geulle), spindel: spindǝl (Heijen, ... ), špendǝl (Heerlen, ... ), stelschroef: stęlsxrūf (Venlo) De draadspil waarmee de bekken van de bankschroef open en dicht gedraaid kunnen worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206; monogr.] || De van schroefdraad voorziene spil die de lip van de bankschroef met het werkbankblad verbindt en die met behulp van een zwengel los- en vastgedraaid kan worden. [N 53, 208l] II-11, II-12
bankwerker bankwerker: bankwerker (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Wilhelmina]  [Maurits]), baŋkwerkǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Emma]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), rorenschlosser: rø̄rǝšlø̜sǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), schlosser: šlø̜.sǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šlø̜sǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šlǫsǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]) [monogr.; N 95, 147]In het bijzonder de mijnbankwerker. [monogr.] II-4, II-5
bankwerkerij schlosserei: šlǫsǝrēj (Kelmis), šlǫsǝręj (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) [monogr.]Plaats waar gereedschap gerepareerd en geslepen werd. [monogr.] II-4, II-5
barbara-dienst barbara-schicht: barbara-šix (Klimmen, ... [Willem-Sophia] [Maurits]) De dienst vóór de feestdag van St. Barbara op vier december. Op de mijn Willem-Sophia werd dan gezorgd voor een flinke produktie (Loontjens pag. 30). [monogr.] II-5
barbeel baars: baars (Maasniel), barbeel: barbeel (Hoeselt, ... ), cassettebandje  barbeel (Meijel), ideosyncr.  barbeel (Vlodrop), Veldeke  barbeel (Nunhem, ... ), WBD/WLD  barbeel (Stein), WLD  barbeel (Born, ... ), b‧arb‧ēl (m.) (Eys), berf: be:rf (Roermond), ber:f (Roermond), berf (Blitterswijck, ... ), bɛrəf (Meeswijk), [Barbus barbus]  bêr"f (Tongeren), geen meervoud  berf (Stein), grote Maasvis met horentjes aan de bek  berf (Maaseik), ideosyncr.  berf (Roermond), Veldeke (aangepast)  berf (Tienray), vis  berf (Altweert, ... ), WBD/WLD  berrif (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WLD  berf (Geverik/Kelmond, ... ), bèrf (Haelen, ... ), berm: berm (Blerick, ... ), bé.rm (Gennep, ... ), ideosyncr.  berm (Velden), WLD  berm (Schimmert, ... ), berrem (Weert), bèrm (Gennep), berp: be.rrep (Hasselt), berb (Gronsveld, ... ), be‧rəb (Maastricht), bérreb (Maastricht), Endepols  berb (Maastricht), berreb (Heer, ... ), Gronsveld Wb  berb (Gronsveld), Veldeke  berb (Klimmen), WBD/WLD  bèrb (As), bèrrəp (Maastricht), bèèrəp (Maastricht), WLD  berup (Itteren), bèrrəb (Maastricht), bérreb (Klimmen), berpje: bèrbken (Bree), bérrebke (Maastricht), snorrekater: bruin gevlekte vis van ong 15 cm.  snorrekater (Castenray, ... ) barbeel (witvis) [ZND m], [ZND m] || Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)] III-4-2
barbotine barbotine: barǝbots (Maastricht), bɛrǝbots (Maastricht) Met behulp van water en bepaalde chemicaliën vloeibaar gemaakte kleimassa voor fijne faïence-artikelen, niet voor artikelen van vaste aarde. De barbotine dient ook als plakmiddel voor garneringen (Endepols, pag. 28). [monogr.] II-8
barensweeën aan de gang zijn: ’t is ónne gang (Eksel), arbeid: èrrebèt (Sint-Truiden), barensween: (barens)weeje (Maastricht), contractie: kòntrakse (Sint-Truiden), drijfpijnen: mar.: = persweeën  driefpīene (Merkelbeek), het is zo wijd: t is zoe wièt (Noorbeek, ... ), het water is gebroken: het wátter is gebrooke (Eksel), pijn: pijn (Lauw), pijnen: de pijne (Jeuk), peene (Wellen), pienen (Ophoven), pijnen (Alken, ... ), pijnen krijgen (Kerkhoven), pīēne (Geleen), Ww.: móulentrekke.  de pi-jne (As), poos: eine pâus (Schimmert), poos (Haler, ... ), pous (Ophoven), poës (Meijel, ... ), poös (Geistingen), pōēəs (Heel), pôêəs (Reuver), pûûs (Epen), pozen: de poeëze kriege (Meerlo), paöze (Susteren), poe-ə-zə (Beesel), poeaze (Ittervoort), poeazö krīēgö (Stevensweert), poejse (Meijel), poeëze (Ell, ... ), pose (Roermond), pōēze (Kunrade, ... ), pòèze (Sevenum), cf. WNT s.v. "poos (I) - pooze"III, 1. 6) in het meervoud in Vl. België voor barensweeën  poozə (Gennep), wee: wee (Geleen, ... ), weej (Kapel-in-t-Zand, ... ), wiee (Weert), wiēē (Venray), ween: de weei (Lutterade), de weeje zien begost (Eksel), de weeè (Geleen), de weeë (Zutendaal), de weeën (Boekend, ... ), de wehe krege (Eigenbilzen), de weje (Kanne), de wieëje (Oirlo), dë weeë (Tongeren), də wii̯ə (Ingber), hur weeje krèè.ge (Zolder), je wieje (Maaseik), pooëse (Nunhem), wee-en (Sittard), wee-ë (Hoeselt), wee.e (Neer), weee (Stein), weeje (Beek, ... ), weejə (Doenrade, ... ), weeŭ (Brunssum), weeë (Amby, ... ), weeën (Achel, ... ), weeën krijgen (Zolder), weeə (Oirsbeek, ... ), weien (Born), weë (Kesseleik), weëe (Gulpen, ... ), weëen (Gronsveld, ... ), wēejə (Kelpen), wēēje (Rekem), wi-jje (Tienray), wieen (Eys), wieje (Kerkrade, ... ), wieje hebbe (Bocholt), wieë (Gulpen), wieë-je (Herten (bij Roermond)), wieën (Heerlerbaan/Kaumer), wieëns (Vaals), wijjə (Loksbergen), wiêje höbbe (Bree), wiə (Eys), wīēŭ (Nieuwenhagen), wéjen (Hoeselt), wééje (Vorsen), wéë (Hoeselt), wêêje (Swalmen), wêên (Meijel), O(ud) V(enraays)  wieëje (Castenray, ... ) barenswee || Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 115 (2003)], [N 84 (1981)] || barensweeën III-2-2
baret baret (<fr.): (baarèt) (Mechelen), baarët (Sittard), baoret (Rotem), bare (Hasselt), baret (Aldeneik, ... ), barēt (Bocholt), barēͅt (Beringen), bareͅt (Beverlo, ... ), barret (Roermond), barèt (Amstenrade, ... ), barét (Ketsingen), barêt (Gronsveld), barət (Spalbeek), barɛt (Kanne, ... ), beret (Hasselt, ... ), berrét (Munstergeleen), berèt (Stevensweert, ... ), berét (Beek), beͅreͅt (Borlo, ... ), bret (Blerick, ... ), brit (Eijsden), bəre(ə)t (Lummen), bəret (Kaulille, ... ), bəreͅt (Borgloon, ... ), bərɛt (Paal), [geen andere (oudere) benaming opgegeven]  <nu:> berèt (Caberg), B.v. Is ter versjil tösse n beret en n bonnet?  beret (Roermond), Beret.  berē(t) (Leopoldsburg), informant: na oorlog 40-45  bret (Ell), Mil.  bərɛt (Wellen), baretmuts (<fr.): bərɛtmŭts (Opheers), blauwe muts: blaaf muts (Kwaadmechelen), bret (fr.): bareͅ (Velm), be.re (Gingelom), bere (Val-Meer), bēre (Hoeselt), bēreͅ (Zichen-Zussen-Bolder), be͂re (Riksingen), beͅreͅ (Teuven, ... ), brē (Mechelen-aan-de-Maas), bəre (Eisden), bəreͅ (Brustem, ... ), Et. Fr. béret.  bêrrè (Tongeren), bretje (<fr.): bēreͅkə (Hechtel), flat: flat (Beringen, ... ), flet (Mheer), Spottend.  flat (Klimmen), floets: flets (Mesch), fleuts (Bree), floets (Bree, ... ), floetsch (Schimmert), flots (Ulestraten), floêts (Weert), flōēs (Einighausen), flōēts (Boeket/Heisterstraat), floͅts (Rosmeer), fluts (Beverlo, ... ), flūts (Hamont), [sic]  fluwt (Achel), Dupont in Leuvense Bijdragen XIV, p. 118: uit flûts, bij flodderen, mhd. vlodern, vludern.  floets (Achel, ... ), franse muts: Franse mötsj (Puth), kapje: [de informant geeft ook kèpke op voor alpino(muts)]  kèpke (Mechelen), klak: klak (Panningen), klots: klots (Bunde), [sic]  kloetsj (Schimmert), klots [kloͅts} (Neerharen), pots = alpenmuts klots = barret  klŏts (Lanaken), Van Dale: I. klots, 1) (houthandel) stuk vierkant beslagen hout; - 2) (gew.) lichaam van een houten tol; - 3) zeker glasblazersgereedschap waarin de glasklont tot een kogel wordt gedraaid. -&gt; overdrachtelijk/metaf.? (vooral &lt; bet. 2)  klóts (Maastricht, ... ), kwartiermuts: kwarteermôts (Borgharen), muts: mu:ts (Wintershoven), mutschj (Bocholtz), möts (Aldeneik), mötsj (Posterholt), muts bet kwispel: mutz bə kwepzəl (Opheers), pats: pats (Baarlo, ... ), patsj (Egchel, ... ), patsje: peͅtskə (Opglabbeek), pomponmuts (<fr.): poͅpoͅmuts (Millen), pots: pots (Romershoven), poͅts (Boekt/Heikant, ... ), toque (fr.): Van Dale: toque (fr.), 1. ronde, baretvormige dameshoed zonder rand; - 2. (hist.) stijve baret, gedragen door aanzienlijk personen.  tók (Sittard), vlaaischotel: vloaischoittel (Eksel) baret || baret (voor kinderen) || baret [flat, floets] [N 25 (1964)] || baret, hoed van apart model || baret, muts || baret: plat hoofddeksel || barette: barette || barette: muts, die schuin op het hoofd wordt gezet || béret: slappe muts || flodderachtige pet || floets: flodderachtige pet || pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || plat hoofddeksel III-1-3
baret? bonnet (<fr.): bone (Gingelom), bonnet (Heerlen), boͅneͅt (Meeswijk), Zie ook afb. p. 45.  bónnèt (Maastricht) bonnet || bonnet: muts zonder stijve rand || bonnet: priesterbaret || priesterbaret III-1-3