e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balstuk [wld ii.10, p. 60] balstuk: balstuk (Milsbeek, ... ), baltsjtük (Stein) Een halve zool (halfzool, halflap?) [N 60 (1973)] III-1-3
baltsverschijnselen: trekbekken trekbekken: trèkbekken (Diepenbeek), trêkbekke (Gronsveld) Paringsritueel bij duiven. || Trekkebekken van duiven. III-3-2
baluster baluster: baløstǝr (Bilzen, ... ), blǫnstǝr (Bleijerheide  [(meervoud: blǫnstǝrǝ)]  ), bālystǝr (Sint Odilienberg), bāløstǝr (Stein), bǝløstǝr (Posterholt), balustertje: bǝløstǝrkǝ (Maastricht), trappespijl: trapǝspil (Castenray, ... ), trapspijl: trapspil (Castenray, ... ) Spijl van een trapleuning. [N 55, 138; monogr.] || Versiering in de vorm van een balustradekolommetje. [N 56, 115a-b] II-12, II-9
balzak balzak: balzak (Meijel), beurs: beurs (Meijel, ... ), bors (Eksel, ... ), bos (Bilzen, ... ), bəs (Loksbergen), Verouderd.  bórs (Zolder), beursje: bùrzeke (Zolder), bəssəkə (Loksbergen), buidel: biegel (Eksel, ... ), buijel (Zichen-Zussen-Bolder), bujel (Echt/Gebroek, ... ), bujjel (Mechelen-aan-de-Maas), bujël (Thorn), bujəl (Holtum), bul (Klimmen, ... ), buugel (Bocholt), buujel (Boukoul), buul (Bocholtz, ... ), buül (Maasbree), böl (Maasbracht), bül (Kerkrade, ... ), büll (Klimmen), B.v. ich stamp dich onger diene buijel.  buijel (Horn), B.v. stamp m onger ziene bujel.  bujel (Maasbracht), Gemeen.  bu-jel (Uikhoven), bujjel (Neerharen), Komt volgens de informant waarschijnlijk van buidel.  beel (Eigenbilzen), huivenbuidel: huuvebuul (Bocholtz), kalebasje: Schertsend.  kelbĕske (Uikhoven), klootzak: kloetzak (Bocholtz, ... ), kloeëtzak (Ell, ... ), klootzak (Klimmen), kloëtzak (Velden), klōētzak (Tungelroy), De informant merkt op dat hij 67 jaar is en reeds 30 weg uit Maastricht.  klŏĕtzak (Maastricht), Gemeen.  kloetzak (Gulpen), kloeëtzak (Gulpen), klootzak (Herten (bij Roermond), ... ), Meestal echter slechts fig. voor een persoon.  klôêtzak (Oirsbeek), klossenbuidel: Lett: knikkerzak.  kölsebujel (Echt/Gebroek), kwarrel: kwárrel (Zolder), piszak: piszak (Eksel), spel: spel (Sint-Huibrechts-Lille), tuitje: tuutje (Afferden), winkel: winkel (Sint-Huibrechts-Lille), zak: zak (Achel, ... ), zàk (Maastricht), zák (Opglabbeek, ... ), Gemeen.  zak (Bree, ... ), Grof.  zak (Tegelen), zakje: zekske (Maasbree), zekskë (Hoeselt), zekskə (Nuth/Aalbeek), zèkske (Lutterade, ... ), Bij kinderen.  zekske (Mechelen-aan-de-Maas), Gemeen.  zekske (Bree), Gewoon.  zekske (Maasniel), zeikbuidel: der zeikbuul (Klimmen), zeikzak: zeekzak (Eksel), zemenlap: zieemelap (Weert) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1
banaan banaan: banaan (Heerlen), benaan (Merselo) banaan III-2-3
bananenvlaai bananenvlaai: benannevla͂.j (Hasselt) bananenvlaai III-2-3
band band: bant (Blerick, ... ), bantj (Broeksittard, ... ), baŋk (Eygelshoven, ... ), baŋt (Panningen), bā.nt (Venlo), bānt (America, ... ), bāŋt (Kessel), bęntj (Guttecoven), kuipband: kyp˱bānt (Tienray), kȳp˱bant (Siebengewald), kuipersband: kypǝrs˱bānt (Wanssum), rand: raŋk (Guttecoven), reep: rejǝp (Lommel), riǝp (Venray), rē.p (Voerendaal), rēf (Bleijerheide, ... ), rēp (Amstenrade, ... ), rē̜p (Gulpen), ręj.p (Horn, ... ), ręjp (Amby, ... ), ring: reŋk (Herten, ... ), tonband: tǫnbant (Siebengewald) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
band, lint band: banjtj (Doenrade, ... ), bant (Achel, ... ), baŋk (Helden), bãnt (Tessenderlo), bānt (Noorbeek, ... ), lassee: lasē (Maastricht), lint: lenjtj (Roermond, ... ), lent (Gulpen, ... ), leŋk (Helden), leŋkt (Helden), lint (Bleijerheide, ... ), lēnt (Ottersum), līnt (Blitterswijck, ... ), strikje: strekskǝ (Eigenbilzen), tailleband: tajǝbanjtj (Reuver) Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.] II-7
bandelier van de suisse band: baand (Eksel), baand van de suisse (Neerpelt), band (Meerssen, ... ), bandj (Posterholt), bant (Waubach), bānt (Meijel), bandelier: bandelier (Eigenbilzen, ... ), bandelèèr (Schimmert), banjeleer (Lutterade), bendeleer (Klimmen, ... ), met Eerbied in Gods huis  bandelier (Peer), borstband: borsjband (Valkenburg), peekband: peekband (Venlo), schouderband: schowərbānt (Montzen), sjouwerbandj (Ell), schouderriem: schowərēm (Montzen), sjerp: de sjerp (Nieuwenhagen), sjerm (Baarlo), sjerp (Hoensbroek, ... ), sjerrep (Weert), suisseband: suisse band (Eys), vaan: vaan (Ophoven), vlag: vlag van de suisse (Hechtel) De bandelier van de suisse waarop de woorden: Eerbied in Gods huis. [N 96B (1989)] III-3-3
banden banden: ban (Eisden, ... ), bãǝn (Kermt), bān (Boekt Heikant, ... ), bē̜n (Kaulille, ... ), bē̜nt (Middelaar, ... ), bęn (Bocholt, ... ), bęnj (Bree, ... ), bęŋ (Maaseik), bɛn (Hamont), bɛnj (Boshoven, ... ), bɛnt (Blerick, ... ), bɛntj (Tungelroy, ... ), bɛŋ (Baarlo, ... ), bɛŋt (Sevenum), bɛǝnt (Gennep, ... ), bandpezen: bɛŋpēzǝ (Ulestraten), pezen: pei̯zǝ (Beverst), pēi̯zǝ (Borgloon, ... ), pēzǝ (Beringen, ... ), pēzǝn (Meldert, ... ), pē̜zǝ (Bree, ... ), pē̜zǝn (Lanklaar), pęi̯zǝ (Borgloon, ... ), pęzǝ (Boorsem, ... ), pɛi̯zǝ (Gronsveld, ... ), pɛ̄i̯zǝ (Herk-de-Stad, ... ), pɛ̄zǝ (Maasmechelen, ... ), repen: rēpǝ (Gelieren Bret), spieren: spīrǝ (Riksingen) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11