e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bandenhaak bandenhaak: bāndǝhǭk (Meerlo, ... ), bandgrif: (mv.)  bant˲grefǝ (Bilzen), bandhaak: banthǭk (Klimmen), baŋkhǫak (Heerlen), bānthǭk (Oostrum), bānthōk (Bevingen), draagbeugel: drāx˱bø̄gǝl (Rothem), draaghaak: drāxhǭk (Neeritter), draagijzer: drāx˱īzǝr (Helden, ... ), draagklem: drāxklɛm (Herten), drager: drɛ̄gǝr (Helden, ... ), grote tang: grūtǝ taŋ (Diepenbeek), haak: (h)uǝk (Bilzen), hǭk (Jeuk), hefijzer: he̜f˱īzǝr (Well), ijzerklauw: ē̜zǝrklō (Loksbergen), karrenradhaak: karǝrathǭk (Simpelveld), klauw: klǫw (Spekholzerheide), kramp: kramp (Maastricht  [(mv krɛm)]  ), reephaak: rijphǭk (Jeuk), rɛ̄jphǭk (Zutendaal), sleutel: sleutel (Ophoven), tuimelijzer: tumǝlīzǝr (Spekholzerheide  [(werd gebruikt voor het wentelen en verplaatsen van rails)]  ) Een ijzeren steel met aan het uiteinde een inkeping of een haak die wordt gebruikt om de in de vuurkuil of wielbandenoven verhitte wielband uit het vuur te halen en naar het karrenwiel over te brengen. Volgens de invuller uit Q 121b waren er doorgaans vier van deze bandenhaken nodig om een wielband te verplaatsen. Zie ook afb. 212. [N 33, 327] II-11
bandgalerij afvoer: āfvø̄r (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]  , ... [Eisden]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), bandgalerij: ba.nt˲galǝrɛj (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), bandgalerij (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), banjtjgalǝri (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), bantgalǝrej (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bantgalǝri (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), bandstrek: bantštrɛk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Wilhelmina]  [Laura, Julia]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]  [Domaniale]), het band: ǝt ba.nt (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Winterslag, Waterschei]), mecogang: mɛkogaŋ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), riemvoie: rimvuj (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), transportvoie: transpǫrtvuj (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]) Galerij waarin het transport met behulp van een transportband plaatsvindt. Een bandgalerij kan zowel een aanvoer- als een afvoergalerij zijn (Lochtman pag. 58). [N 95, 376; monogr.] II-5
bandhaak bandhaak: bandhaak (Kortessem), banthǭk (Hasselt), baŋkhǭk (Blerick, ... ), bandoptrekker: bandoptrekker (Borgloon), optrekker: optrɛkǝr (Gennep), repentrekker: ręjpǝtrękǝr (Ell), rijter: rītǝr (Eisden, ... ), trekhout: trękhǫwt (Heel), trekker: trękǝr (Hasselt), trektang: tręktaŋ (Klimmen, ... ) De haak waarmee men de definitieve kopband om het vat trekt terwijl men tegelijkertijd de band met het slagijzer aandrijft. Zie ook afb. 225. [N E, 46] II-12
bandiet bandiet: ban-diet (Baarlo), bandeet (Dieteren, ... ), bandi-jt (Bree), bandieet (Sittard), bandiet (Afferden, ... ), bandiĕt (Mechelen), bandit (Schinveld), bandīēt (Geleen, ... ), bendiet (Blerick), bàndiet (Loksbergen, ... ), bàndĭĕt (As, ... ), bándĭĕt (Venlo), bândiet (Heijen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  bándīēt (Opglabbeek), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  bàndiĕt (Nieuwenhagen), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  bandiet (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), ps. omgespeld volgens Frings!  bandit (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  bandit (Meeuwen), bandieter: bandieter (Brunssum), batraaf: Van Dale: batraaf, (gew.) rakker van een jongen, vlegel; (ook ) boos wijf.  batteraof (Maastricht), boef: boef (Oirlo), deugniet: daugneet (Blerick), deugeneet (Geulle, ... ), deuge’neet (Born), deugneet (Maastricht, ... ), deugniet (Oirlo), deugəneet (Montfort), deugənĭĕt (Meijel), dougeneeht (Herten (bij Roermond)), däogeneet (Maastricht), dèùgəneet (Maastricht), dögeneet (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  deugniet (Meerlo), deugniks: daugəniks (Venlo), dougenieks (Blerick), godverlaten kerel: godverloate kêl (Brunssum), ploert: ploert (Maastricht), rabauw: WNT: rabauw, 1. Landloper, vagebond, rondtrekkend bedelaar; - 2. Losbandig, ruw en onordelijk element, persoon van het minste ras; - 3. Schelm, schurk, galgenaar.  rabouw (Heerlen), rotzak: rotzak (Oirlo), schelm: (e = ´ / Ô)  schelm (Sevenum), schobbejak: schobbejak (Gulpen), schoebbejak (Blerick), schoebejak (Blerick, ... ), schŏbbejak (Schimmert), schŏĕbəjàk (Venlo), schòbbejak (Sevenum), schóbbejak (Tienray), sjobbejak (Geleen, ... ), sjobbəjak (Maastricht, ... ), sjoebbejak (Herten (bij Roermond), ... ), sjoebejak (Reuver, ... ), sjoebieak (Roermond), sjŏĕbbəjàk (Heerlen), sjŏĕbejak (Oirsbeek), sjóbbejak (Sittard), sjóbbejàk (As), sjóbbəjàk (Susteren), (m.).  š‧ubəja.k (Eys), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjŏĕbəják (Nieuwenhagen), schobberd: schobert (Ospel), sjóbbert (As), sjöbbert (Ell), schoft: schoeft (Horn), sjoef (Heek, ... ), sjoefs (Panningen), sjof (Guttecoven), sjŏĕf (Heerlen), sjŏĕft (Heel), schooier: sjooier (Amby), schooierd: sjoojert (Sittard), schurk: schörk (Venlo), sjurk (Posterholt), sjérk (As), sjörk (Tungelroy), sjörrek (Klimmen, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  sjörrək (Maastricht), nb; boven de ö staat ook een lengte teken.  schörk (Lottum), Opm. = schurk.  sjork (Hunsel), smeerlap: sjmeerlap (Roermond, ... ), sjmierlap (Wijlre), smêêrlap (Stein), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjmiērlàp (Nieuwenhagen), vlegel: vlègel (Blitterswijck) bandiet [SGV (1914)] || een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandijzer bandijzer: bandijzer (Borgloon  [(gegalvaniseerd tegen roest)]  , ... ), banjt˱īzǝr (Heel, ... ), bant˱ē̜zǝr (Hasselt), bant˱īs˱dǝr (Ell), bant˱īzǝr (Eisden, ... ), baŋkt˱ī.zǝr (Panningen), baŋk˱īzǝr (Blerick, ... ), bānt˱īzǝr (Gennep) Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43] II-12
bandje om de kraag vast te zetten bandje: bééntsjə (Bilzen), bééntsjə òp tə kraoch (Bilzen), bɛ̄ntjə (Meijel), klommel: klummel (Diepenbeek), kraagbandje: kraagbantje om toe te snoeren (Opglabbeek), kraagsluiting: kraoëgsjleuting (Eijsden), litsje: lietsjke (s-Gravenvoeren), lommel: lummel (Bleijerheide, ... ), lommeltje: lummelke (Echt/Gebroek, ... ), lommel = vod, tod  lummelke (Eisden), losse pat (<fr.): də lōs pat (Montzen), pat (<fr.): pat (Montzen), patje (<fr.): pàtsjə (Bilzen) het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)] III-1-3
bandje over de mouw aan de onderkant bandje: bɛ̄ntjə (Meijel), lommel: lummel (Bleijerheide, ... ), mouwpat (<fr.): cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  moew pat (Echt/Gebroek), pat (<fr.): cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  pait (Diepenbeek), pat (As, ... ), pat op de moew (Reuver), Verklw. pátsj\\ cfr. WNT: pat (I) {van fr. patte}, bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  pàt (Bilzen), patje (<fr.): cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  patje (Venlo), patškə (Lanaken), pätje (Born), trekkertje: treakkerke (Horst), voor toe te trekken: voor toe te trekken (Opglabbeek) een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)] III-1-3
bandmes bandmes: bantmęts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), bantmɛts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]) Mes, waarmee de rubber transportbanden op maat worden gesneden. [N 95, 760 add.] II-5
bandrem praam: prām (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Bandrem van de reminstallatie van een remhelling. [monogr.] II-5
bandschort met borststuk bandscholk: banjdsjolk (Neeritter), boezemscholk: boozem- sjòlk (Klimmen), boezemvoordoek: buzəmvərək (Sint-Truiden), būzəmvørək (Tongeren), borstscholk: borstsolək (Opglabbeek), cotonnade (fr.) scholk: kattenate-scholk (Hoensbroek), dragerschortsel: met banden over de schouders gedragen ä als in duits Träger  träjoržootsəl (Vaals), fantasievoordoek: fantasievərk (Mal), fantasievoorschoot: fantasivysxyt (Zelem), fantazievöschoeət (Kwaadmechelen), fantazivøsXuət (Kwaadmechelen), galgenscholk: galgescholluk (Geysteren), grote scholk: groetə šollək (Putbroek), groeətə sjollək (Eys), groite sjolk (Hulsberg), die gehele voorzijde bedekt  groeaote šjolk (Stevensweert), hartjesscholk: hertjesscholk (Venlo), hertjessjolk (Tegelen, ... ), helpen: hullepe (Maastricht), helpenboks: helpebóks (Kerkrade), helpenscholk: (hellepe)sjolk (Oost-Maarland), hellepe sjolk (Urmond), hellepesjollek (Panningen), helləpə sjollək (Eys), helpe schölk (Weert), helpe-sjolk (Klimmen), helpescholk (Amstenrade, ... ), helpesjolk (Hoensbroek, ... ), helpəscholək (Geleen), hullepe sjollek (Borgharen), héllepe sjôôlek (Mechelen), schort zonder mouwen met bretels over schouders  helpesjolk (Sittard), helpenschortsel: helpe-sjotsel (Bleijerheide), helpesjotsel (Kerkrade), hoge scholk: hawge sjolk (Susteren), hoege sjolk (Meijel), hoege sjolluk (Meijel), hoehge scholk (Meijel), hoeëge schölk (Boeket/Heisterstraat), hoeəgə sjollək (Meijel), hoge sjolk (Roggel), hoëge scholk (Venlo), hūyə šolək (Maaseik), hertjessjolk met schouderbanden met klein schouderstuk  hoeoge sjolk (Neeritter), hoge voorschoot: hoeəgə vöschoeət (Kwaadmechelen), huəgəvøsXuət (Kwaadmechelen), hoogtescholk: hooagtəscholək (Geleen), kleine voordoek: kleine veuring (Borgloon), lange scholk: lange sjolk (Reuver), laŋə šolək (Maaseik), lange voordoek: langəvŏrk (Tongeren), litsenscholk: litsesjólk (Haelen), schort met z.g. bretelstukken  bitsescholk (Maasbree), overkleed: oovərklieəd (Tessenderlo), ovərkli-jət (Tessenderlo), scholk: (helpe-)sjölk (Hoensbroek), schjolk (Heerlerheide, ... ), scholk (Beringen, ... ), schollek (Maastricht, ... ), scholluk (Nieuwenhagen, ... ), schōlk (Heerlen, ... ), schulluk (Weert), schólk (Sevenum, ... ), schölk (Boeket/Heisterstraat), sjolk (Borgharen, ... ), sjollek (Maastricht, ... ), sjolluk (Mesch), sjolək (Boorsem), sjŏlk (Stevensweert), sjzjòlək (Mechelen-aan-de-Maas), sjòlk (Klimmen, ... ), sjólk (Hoensbroek, ... ), sjólluk (Beek), sjölk (Baarlo, ... ), sjöllek (Einighausen), sXolk (Beringen), sXolək (Hamont, ... ), sXoͅlk (Achel), šolək (Rotem, ... ), šoͅlk (Eisden, ... ), šoͅlək (Bocholt, ... ), [sjollik als spellingsvariant, uitspraak -/\\k/?]  sjollik (Bocholtz), scholk met helpen: schollek met helpe (Blerick), sjollek mĕĕt hellepe (Panningen), met schouderbanden  scholle mit helpe (Heerlerheide), schort met bandjes  šjolk miet helpe (Stevensweert), scholk met snoeren: sjolk mit sneur (Maasbracht), scholkje: schöllikske (Venlo), schommelaar: schommeleer (Beringen), sXoͅməlēr (Beringen), schortel: sjeutel (Val-Meer), sjotel (Eigenbilzen), schorteltje: sjeutelkə (Zichen-Zussen-Bolder), šoͅtəlkə (Rosmeer), schorts: sjóts (Kerkrade), schortsel: sjietsel (Waubach), sjotsel (Kerkrade, ... ), sjutsel (Kerkrade), verpleegstersscholk: verpleegsters scholk (Maastricht), voorbindseltje: veurbinselke (Eksel), voordoek: verek (Hoeselt), veureug (Diepenbeek), veͅreng (Kermt), viəreŋ (Hasselt), vīrəŋ (Hasselt), vjeering (Boekt/Heikant), vjeureug (Diepenbeek), vjeurk (Millen), vjērĕŋ (Boekt/Heikant), vork (Vliermaal), vurring (Boekt/Heikant), vörək (Velm), vøreŋ (Boekt/Heikant), vørək (Beverlo, ... ), vørəŋ (Borgloon), vø̄rək (Borlo), vø͂ͅrk (Romershoven), vəren (Wintershoven), vəreng (Linkhout), vəriŋ (Herk-de-Stad), vərək (Wintershoven), vərəŋ (Donk (bij Herk-de-Stad)), voordoek bet een platstuk: WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.  vèùrk bə ə plat stèùk (Opheers), voorrok: het oudere woord  vurrök (Beverlo), voorschoot: veuirschōējet (Sint-Truiden), veurschoewet (Beringen), vurschŏĕt (Boekt/Heikant), vöschoeət (Leopoldsburg), vöschowət (Lommel), vørsXŭt (Boekt/Heikant), vø̄rsXuwət (Beringen), vərsXuwət (Halen), vəsXuət (Beverlo, ... ), het nieuwere woord  vöschoewet (Beverlo), voorschort: vöschurt (Paal) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] || broek met bretels || schort met banden || schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3