e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baggerschuit baggerschuit: bagǝrsxȳt (Ospel), bak: bak (Ospel), schuit: sxȳt (Ospel), schuitje: šøtjǝ (Meijel) Drie meter lange en één meter brede schuit waarin men het baggerslijk kan schieten. [I, 97] II-4
baggerslijk bagger: bagǝr (Ospel), baggerbrij: bagǝrbrɛ̄j (Ospel), baggerdslijk: bagǝrtslik (Venray), baggerslijk: bagǝrslik (Meijel), bras: bras (Meijel), glibber: glebǝr (Ospel), moer: moer (Sevenum), mōr (Ospel) De vormloze massa slijk voordat die tot turf wordt verwerkt. [I, add.] II-4
baggersnijder klotsnijstaak: klotsnistāk (Venray), schrijfgeerde: sxrīfgē̜rt (Nederweert, ... ), schrijfstek: šrīfstɛk (Meijel), schup: sxøp (Sevenum), spade: spāj (Sevenum) Werktuig waarmee het baggerslijk gesneden wordt. In L 288a kent men een stok van drie meter lengte met vooraan een ijzeren pin en in L 265 heeft men een stok met een mes eraan. Ook een spade wordt soms gebruikt om te snijden. [I, 107c; monogr.] II-4
baggerturf bagger: bagǝr (Ospel), baggerd: bagǝrt (Meijel, ... ), baggerdkluiten: bagǝrtklūtǝ (Sevenum) Baggerturf zit onderaan in het veen en is nagenoeg modder. In L 210 wordt deze turf uit sloten gegraven. Steken is in de regel niet mogelijk. Met een baggerbeugel of een schepper wordt het slijk op de kant gebracht waarna het na een korte indroging als steekturf verder verwerkt kan worden. [I, 86; B 27, add.] II-4
baggerturf inzetten opzetten: opzętǝ (Ospel) De nog natte turven op elkaar zetten, zodat de bovenste goed kunnen drogen. [I, 109b] II-4
baggerturf wenden verleggen: vǝrlęgǝ (Ospel), vertijlen: vǝrtilǝ (Ospel), wenden: wenden (Ospel) De bovenste laag baggerturven wordt, eenmaal droog, onderaan gelegd en de onderste laag boven. [I, 109c] II-4
bak aardbak: ɛ̄rt˱bɛ̄k (Heusden), aardkarbak: aardkarbak (Helchteren), jętkārbák (Berverlo, ... ), ętkārbák (Kwaadmechelen), ętkǝrbák (Tessenderlo, ... ), ɛtkɛrbak (Paal), aardkarbrak: jętkārbrák (Berverlo), ē̜rtkarbrak (Bocholt), ē̜rtkɛ̄rbrák (Helchteren), ɛ̄rtkarbrak (Peer), bak: ba.k (Achel, ... ), bak (Baarlo, ... ), bák (Aalst, ... ), bak van de aardkar: bák ˲van dɛtkɛ̄r (Meldert), bak van de kar: bak ˲vanǝ kē̜r (Kermt), bak van de slagkar: bak ˲vanǝ slǭxkār (Beverst), bák ˲vanǝ slā.xkār (As), bak van slagkar: bak ˲van slaxkęr (Lummen), bak ˲van slǭxkęr (Kozen), brak: brak (As, ... ), braq (Neerglabbeek), brák (Neerpelt), brakbak: brakbak (Opglabbeek), clitchètbak: kletšibak (Hoeselt, ... ), kletšibák (Vliermaal), klitšibák (Berg, ... ), karbak: karbak (America, ... ), kãrbak (Rosmeer, ... ), kárbák (Oostham), kārbak (Beverst, ... ), kārbák (Koersel), kāǝrbak (Velden), kē̜rbak (Borgloon, ... ), kē̜rbák (Voort), kē̜ǝrbák (Groot-Gelmen, ... ), kęrbak (Eksel, ... ), kęǝrbák (Herk-de-Stad), kɛrbak (Baarlo, ... ), kɛ̄rbak (Godschei, ... ), kɛ̄rbák (Kaulille, ... ), karbrak: karbrak (Beek, ... ), karbraq (Wijshagen), kārbrák (Peer), kɛ̄ ̝ǝrbrák (Hechtel), kɛ̄rbrák (Grote-Brogel, ... ), karrenbak: karǝbak (Bree, ... ), kē̜rǝbak (Eksel), kɛi̯ǝrǝbak (Gelinden, ... ), kɛrǝbak (Montfort, ... ), kipbak: kep˱bak (Achel, ... ), kip˱bak (Maasniel, ... ), komp: komp (Doenrade, ... ), kump (Oirsbeek), kōmp (Guttecoven, ... ), kōǝmp (Munstergeleen, ... ), kǫmp (Bocholtz, ... ), korte karbak: kǫrtǝ kęrbak (Lanklaar), kuip: kau̯.p (Rutten), laadbak: laadbak (Mechelen, ... ), lāi̯bak (Kinrooi, ... ), laadkomp: lāi̯komp (Ulestraten), mestbak: męst˱bak (Leuken), mouw: mǫu̯ (Heers), opslagbak: ǫpslax˱bak (Wellen), ǫpslǭx˱bak (Groot-Loon), slagbak: slax˱bak (Achel, ... ), slā.x˱bak (Neeroeteren, ... ), slāx˱bak (Dilsen, ... ), slō.x˱bak (Genk), slǭ.x˱bak (Diepenbeek), šlāx˱bak (Horn, ... ), slagkarbak: slaxkarbak (Helchteren), slāxkarbak (Maastricht), slāxkɛ̄rbak (Bolderberg), slǭxkarbak (Oost-Maarland), slǭxkārbak (Bilzen, ... ), slagskarbak: šlaxskārbak (Mechelen), trog: trōx (Zonhoven) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
bak om boter in te kneden baar: bār (Boorsem, ... ), bārǝ (Ophoven), bāǝr (Neerharen), bōr (Vlijtingen), bǭr (Gellik, ... ), boterbaar: [boter]bār (Eisden), boterbak: [boter]bak (Lanaken), boterkneder: [boter]knēǝi̯ǝr (Meeswijk), boterkom: [boter]kump (Kiewit), [boter]kǫm (Lummen), [boter]kǫmp (Tongeren), boterkuip: [boter]kyp (Hoensbroek), [boter]kø̜̄p (Hasselt, ... ), [boter]kǭp (Godschei), boterlook: [boter]lōk (Valkenburg), boterloop: [boter]lup (Lanaken), [boter]luǝp (Boorsem, ... ), [boter]lu̯ap (Neerbeek), [boter]lūǝp (Neerharen), boterlopertje: [boter]lø̄pǝrkǝ (Valkenburg), boterplank: [boter]plaŋk (Beringen), boterschotel: [boter]šūǝtǝl (Opitter), boterteil: [boter]tęi̯l (Beek, ... ), [boter]tęi̯ǝl (Helchteren), [boter]tɛl (Achel, ... ), botervaatje: [botter]vītšǝ (Eijsden), botterbak: [botter]bak (Bergen, ... ), botterbuut: [botter]byt (Kerkrade), botterkneder: [botter]knai̯ǝr (Heer), [botter]knīi̯ǝr (Maaseik), botterkneedkom: [botter]knęi̯kǫm (Gennep  [(van hout)]  , ... ), botterkom: [botter]kum (Melveren), [botter]kump (Oirsbeek  [(van beukenhout)]  ), [botter]kōmp (Nunhem), [botter]kǫm (Gruitrode, ... ), [botter]kǫmp (Blerick, ... ), botterkuip: [botter]kau̯p (Berg, ... ), [botter]koǝp (Hoepertingen), [botter]kuǝp (Opheers), [botter]kø̜̄p (Berbroek, ... ), [botter]kø̜i̯p (Schulen), [botter]kāp (Boekhout, ... ), [botter]kāu̯p (Gingelom), [botter]kē̜p (Binderveld, ... ), [botter]kōi̯p (Alken), [botter]kōp (Gutschoven, ... ), [botter]kǫu̯p (Koninksem, ... ), [botter]kǫu̯ǝp (Aalst), [botter]kǭi̯p (Velm), [botter]kǭp (Berlingen, ... ), [botter]kǭǝp (Schulen, ... ), botterkuipje: [botter]køpkǝ (Broekom, ... ), [botter]kø̜pkǝ (Vorsen), [botter]kępkǝ (Gingelom), botterloop: [botter]liē̜p (Rummen), [botter]li̯øp (Meerssen), [botter]loap (Houthem, ... ), [botter]loǝp (Reijmerstok), [botter]loǫp (Klimmen, ... ), [botter]lup (Amby, ... ), [botter]luǝp (Klimmen, ... ), [botter]lu̯ap (Berg / Terblijt, ... ), [botter]lø̄p (Val-Meer), [botter]lōap (Puth), [botter]lōp (Diets-Heur, ... ), [botter]lōǝp (Eijsden, ... ), [botter]lūp (Amby, ... ), [botter]lǫi̯p (Rothem, ... ), [botter]lǫp (Kanne), [botter]lǭp (Uikhoven), botterloopje: [botter]løpkǝ (Sluizen), [botter]lø̄pkǝ (Beek), [botter]lø̄u̯pkǝ (Schinnen), botterloot: [botter]lōt (Millen), botterloper: [botter]luǝpǝr (Klimmen), botterplateel: [botter]platīi̯ǝl (Vijlen), botterplets: [botter]plętš (Stevensweert), botterschaal: [botter]šø̜̄l (Stokkem), [botter]šāl (Maasmechelen), botterschotel: [botter]sxōtǝl (Beringen, ... ), [botter]sxǫtǝl (America, ... ), [botter]šutǝl (Gelieren Bret  [(van hout)]  ), botterstand: [botter]štaŋ (Vaals), botterteil: [botter]tyl (Vlodrop), [botter]tāl (Kwaadmechelen), [botter]tēl (Stokrooie), [botter]tē̜l (Sint-Truiden), [botter]tęi̯l (Achel, ... ), [botter]tęi̯lj (Heythuysen, ... ), [botter]tęi̯ǝl (Tegelen), [botter]tīl (Herten), [botter]tɛl (Lommel  [(van hout)]  ), bottertijn: [botter]teŋ (Mechelen, ... ), [botter]tin (Beek, ... ), [botter]tiŋ (Eys, ... ), bottertijntje: [botter]tintjǝ (Ubachsberg), [botter]tiŋkǝ (Amstenrade, ... ), bottertonnetje: [botter]tøŋkǝ (Maasmechelen), bottertrog: [botter]trōx (Borgloon), bottervat: [botter]vāt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), [botter]vǭrt (Beverst), [botter]vǭt (Bilzen), bottervloot: [botter]vloat (Guttecoven), [botter]vluǝt (Helden), [botter]vlȳǝt (Wanssum), [botter]vlōt (Afferden, ... ), [botter]vlōǝt (Lottum), [botter]vlūǝt (Tungelroy), bottervlootje: [botter]vluǝtjǝ (Berg, ... ), [botter]vlø̄tjǝ (Buchten, ... ), [botter]vlęu̯tjǝ (Susteren), [botter]vlōi̯tjǝ (Urmond), buut: byt (Waubach  [(van email)]  ), holteren kom: hōtsǝrǝ kǫmp (Bleijerheide), houten bottervat: hǫu̯tǝn [botter]vāt (Rosmeer), houten kom: houten kom (Overpelt), hǫu̯tǝ kǫmp (Valkenburg), karnbuut: kęnbøt (Merselo), kneder: knēi̯ǝr (Heerlen), knęi̯ǝr (Vroenhoven), kneedbak: knēbak (Roermond), knē̜i̯bǫk (Geistingen), knęi̯bak (Borgharen), kneedbret: knē̜i̯bręt (Urmond), kneedkom: knai̯kǫmp (Maasniel), knęi̯kǫm (Hushoven, ... ), kneedschotel: knē̜i̯šōtǝl (Tungelroy), kneedvloot: knai̯vlōt (Roermond), kom: kǫm (Neerglabbeek), kǫmp (Berg, ... ), kuip: kau̯p (Diets-Heur), kǫp (Diepenbeek), look: lōk (Grote-Spouwen), loop: lau̯p (Schinnen), loap (Geleen, ... ), luap (Houthem), lup (Gellik), luǝp (Leut, ... ), luǫp ('S-Herenelderen), lāup (Geleen), lōap (Geulle), lōp (Amby, ... ), lōu̯p (Martenslinde), lōǝp (Itteren), lūp (Oost-Maarland), lūǝp (Neerharen), lǫi̯p (Ulestraten, ... ), loopje: luǝpkǝ (Heerlen), lypkǝ (Sint Pieter), løpkǝ (Sluizen), lø̄pkǝ (Val-Meer), melkteil: męlǝktē̜l (Heppen), męlǝktęi̯l (Ellikom, ... ), nap: nap (Nederweert), pateel: pǝti̯ęl (Valkenburg), pǝtīlǝ (Gronsveld  [(van steen)]  ), pǝtīǝl (Noorbeek, ... ), porceleinen kom: porceleinen kom (Stein), romenvloot: rōmǝvlōt (Gennep, ... ), scholler: šǫlǝr (Bilzen), teil: tāl (Kwaadmechelen, ... ), tēl (Berg, ... ), tēlǝ (Werm), tē̜l (Beringen, ... ), tē̜lǝ (Linkhout, ... ), tęi̯l ('S-Herenelderen, ... ), tęi̯lǝ (Aalst, ... ), tęi̯ǝl (Maxet, ... ), tęjl (Wijer), tęl (Sint-Truiden), tīl (Stevensweert), tīǝl (Neer), tijn: tęi̯n (Velden), ton: tǫn (Baarlo, ... ), trog: troax (Venlo), vloot: vlōt (Geysteren), vlōǝt (Haelen, ... ), vlootje: vluǝtjǝ (Brunssum), vormpje: vęrǝmkǝ (Hees), zaanspot: zānspǫt (Gennep) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
bak voor kleioverschotten kladdingbak: kladeŋbak (Ottersum  [(bevond zich rondom de elektrische schijf)]  ), kladdingemmer: kladeŋemǝr (Ottersum  [(onder en naast de tafel)]  ), kladdingsbak: klateŋs˱bak (Tegelen) Halve schaal van aardewerk die rondom de bovenste schijf van de draaischijf is bevestigd. Van de schaal is een kleine helft van bodem en zijkant afgesneden. Het open gedeelte van de schaal is van de draaier afgekeerd. De bak vormt een reservoir voor kleioverschotten, maar is tevens een spatscherm. Zie ook afb. 2. In L 163 is in de kladdingbak een kort afvoerpijpje aangebracht dat de kladding naar de kladdingemmer afvoert. [N 49, 19d] II-8
bakblik bak: bak (Hout-Blerick, ... ), bɛkj (Amstenrade), %%meervoud%%  bɛk (Ulestraten, ... ), bakblik: bakblik (Gronsveld, ... ), bakplaat: bakplāt (Blerick, ... ), %%meervoud%%  bakplātǝ (Susteren), bakvorm: bakvorm (Posterholt), blik: blek (Brunssum, ... ), %%meervoud%%  blikken (Obbicht), blikken plaat: blikken plaat (Heerlen), broodbak: brudbak (Maastricht), bruǝtbak (Panningen), brūǝtbɛk (Arcen), %%meervoud%%  brutbɛk (Eijsden), broodblik: brūtblɛk (Brunssum), %%meervoud%%  bruǝtblekǝ (Voerendaal), broodbus: brutbøs (Rumpen), brwodbø̜s (Rothem), brǫadbøs (Beek), broodsbus: brutsbøs (Gulpen), broodvorm: brūtvorm (Noorbeek), bus: bus (Heugem, ... ), deegkleedje: dęjxklętjǝ (Sittard), koekplaat: kuwkplowǝt (Lommel), mikbak: mekbak (Meijel), mikkebak: megǝbak (Venlo), mekǝbak (Heythuysen, ... ), %%meervoud%%  mekǝbɛk (Neeritter), mikkeplaat: mekǝplāt (Bocholt), plaat: plaat (Geleen, ... ), platen (Obbicht), plǫtǝ (Munsterbilzen), plǭt (Genk), %%meervoud%%  plātǝ (Melick, ... ), plaatstalen bak: plaatstalen bak (Herten), vlaaiplaat: vlājplǭt (Cadier), vorm: vorm (Herten, ... ), wegbak: węqbak (Helden), wegbus: wękbøs (Ottersum), weggebak: węqǝmbak (Tegelen), %%meervoud%%  weqǝbɛk (Panningen, ... ), weggebus: wękǝbøs (Eys), weggeplaat: wękǝplāt (Eys), %%meervoud%%  węgǝplātǝ (Kaalheide), wegplaat: wękplāt (Koningsbosch) De metalen vorm, een blik of bus, waarin de bakker het deeg laat narijzen voordat hij het in de oven plaatst. Vaak wordt het deeg op een plaat gelegd met soms die beperking dat het dan om het bereiden van witbrood gaat (Q 82) of om het maken van vla, beschuit of broodjes (Q 191, 204 en L 291). Vroeger moet men het deeg, vooral van roggebrood, ook wel op de stenen van de ovenvloer geplaatst hebben (in L 289b en L 291). In Q 204 plaatst men het opgemaakte deeg ook wel op vierkante stukken karton. Volgens Schoep (blz. 100) wordt het gevormde brood na het opmaken hetzij in bussen hetzij tussen kleedjes gelegd. Zo wordt het woordtype "deegkleedje" in dit lemma verklaarbaar. [N 29, 37; monogr.] II-1