e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalkschop kalk(s)schup: kalǝk(s)šø̜p (Klimmen), kalkschoep: kal(ǝ)ksxup (Sint-Truiden), kalǝksxup (Kaulille, ... ), kalǝksxō.p (Weert), kalǝksxōp (Leuken, ... ), kalǝkšop (Belfeld, ... ), kalǝkšup (Beverst, ... ), kalǝkšōp (Diepenbeek, ... ), kalkschup: kalǝksxøp (Berverlo, ... ), kalǝksxø̄p (Wellen), kalǝksxø̜p (Weert), kalǝkšøp (Geulle, ... ), kalǝkšø̜p (Beek, ... ), kalǝkšęp (Opglabbeek), kálǝkšøp (Bree), kālǝkšøp (Limmel), kalktroffel: kalǝktrofǝl (Paal), pan: pan (Gronsveld), panschup: panšø̜p (Rothem), platschup: platšø̜p (Munstergeleen), platte schup: platǝ šøp (Eys, ... ), platǝ šø̜p (Gronsveld, ... ), roffelschup: rufǝlšøp (Eijsden), rufǝlšø̜p (Schimmert), schoep: sxup (Sint-Truiden), sxōp (Kuringen), sxǫp (Tessenderlo), šup (Bilzen), šōp (Blerick, ... ), šǭp (Meeuwen), schuit: šūt (Heythuysen), schup: sxøp (Sint-Truiden), sxęp (Zepperen), šøp (Waubach), steekschup: stē̜ksxøp (Ottersum), stęjkšøp (Genk), stīkšøp (Mesch), štē̜kšø̜p (Heythuysen), troffel: trofǝl (Tessenderlo), trufǝl (Achel, ... ), troffelschup: trufǝlšø̜p (Mesch), versleten spaatje: vǝrslęjtǝ spojkǝ (Sint-Truiden) Platte, vierkante schop waarmee de kalkbrij wordt uitgestoken en in de kalkwagen of kalkbak wordt geschept. [N 30, 32g; monogr.] II-9
kalkspaat kalkpaat: kalǝkšpāt (Kelmis) Wit mineraal, calciumcarbonaat. Het werd tot kies verwerkt. Kies is een "natuurlijke verbinding van zwavel met een metaal, met name met ijzer, ijzerkies, pyriet" (Van Dale 11de, druk, pag. 1331.) [monogr.] II-4
kalksponning, kalkgroef kalkrabat: kalǝkrābat (Sint Odilienberg, ... ), kalkspond: kalǝkšpoŋk (Bleijerheide), kalksponning: kalǝksponeŋ (Ottersum), kalǝkspǫneŋ (Geulle), spiesponning: špišpǫneŋ (Posterholt), uitsparing: øtspǫwǝreŋ (Tessenderlo), visbek: vø̄š˱bɛk (Posterholt) Sponning of wijde groef die met behulp van een veerploeg in de muurzijden van de stijlen wordt aangebracht. De kalksponning bevordert het vaststaan van het kozijn in het metselwerk aangezien de kalk van de voegen in de sponning naar binnen dringt. Wanneer de muur van het gebouw waarin het kozijn wordt geplaatst, voorzien is van een spouw, wordt de kalksponning meestal vervangen door een spouwlat. Zie ook het volgende lemma 'Spouwlat' [N 55, 14] II-9
kalkstreep kalkschraam: kalkšroam (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Het front van een pijler moest steeds zo recht mogelijk gehouden worden. Daartoe spande men in de lengterichting van de pijler een touw waarlangs men met kalk een streep op het dak trok. Op deze wijze had de houwer een oriēnteringspunt. [monogr.; N 95, 855] II-5
kalkwagen kalksbutte: kalǝks˱byt (Kerkrade), kalkskiebel: kalǝkskibǝl (Kerkrade), kalktijn: kalǝktsiŋ (Kerkrade) Wagen of bak waarmee de kalk van de kalkkuil naar de bouwplaats wordt vervoerd. [monogr.] II-9
kalkzandstenen binnenstenen: benǝštēn (Jabeek), binnenwerkers: bęnǝwerkǝš (Munstergeleen), bęnǝwerǝkǝrs (Susteren), kalkzandbrikken: kalǝk˲zant˱brekǝ (Gronsveld, ... ), kalkzandsteen: kalkzandsteen (Rumpen), kalǝk˲zantštē (Noorbeek, ... ), kalkzandstenen: kalǝk˲zantjstęjn (Blerick, ... ), kalǝk˲zantjštęjn (Herten, ... ), kalǝk˲zantstiǝn (Meijel), kalǝk˲zantstęjn (Leuken, ... ), kalǝk˲zantstęǝn (Merselo), kalǝk˲zantšt ̇ęjn (Panningen), kalǝk˲zantšteŋ (Eys), kalǝk˲zantštęjn (Dieteren, ... ), kalǝk˲zaŋkstęjn (Maasbree), kalǝk˲zaŋkšt ̇ęjn (Panningen, ... ), kalǝk˲zaŋkšte ̞ŋ (Bleijerheide  [(idem)]  , ... ), kalǝk˲zaŋkšteŋ (Heerlen), kalǝk˲zāntstēn (Ottersum), kalǝk˲zāntstęjn (Maastricht), kalǝk˲zɛŋkšt ̇ęjn (Tegelen), witte brikken: wetǝ brekǝ (Boorsem), witte façadestenen: wetǝ fasātstīn (Kuringen), witte karelen: witǝ krēlǝ (Sint-Truiden), witte stenen: witǝ stījǝn (Paal) Kunststenen, samengesteld uit kalk en zand. De kalk wordt daartoe eerst geblust en vervolgens gemengd met zand en water. Het mengsel wordt daarna onder hoge druk in vormen geperst. De op deze wijze gevormde stenen worden in een ketel onder hoge stoomdruk verhard. Kalkzandstenen worden gebruikt in de huizenbouw, voor fabrieksschoorstenen, ketelbemetseling, enz. De normale kleur is wit tot lichtgrauw. [N 30, 54d] II-9
kalm, bedaard bedaard: bedaard (Amby, ... ), bedaardj (Hunsel, ... ), bedaart (Amby, ... ), bedaartj (Nederweert), bëdaard (Lanklaar), bədaard (Montfort), bədaart (Maastricht), bədáárt (Venlo), (een bezadigd man noemt men -)  ⁄nne bedaarde mins (Helden/Everlo), bezadigd: beseejdigt (Heek), bezadigd (Afferden, ... ), bezadigdj (Herten (bij Roermond)), bezadigtj (Nederweert), bezādigd (Grevenbicht/Papenhoven), bezieêdigd (Berg-en-Terblijt), bezoadigd (Griendtsveen), bezoadigt (Gennep), bezŏadigd (Heijen), bezädig (Amby), bezêdigd (Reuver, ... ), bezêdigt (Sevenum, ... ), (zelden gebezigd).  bezadigd (Baarlo), ?  bezädigd (Heerlen), Opm. alleen door beschaafden gezegd.  bezadigd (Obbicht), charmant: sjarmant (Vijlen), decent: dēzĕns (Gulpen), evenwichtig: evenwiechtig (Maastricht), gedwee: gedwè (Urmond), gelaten: geloate (Bingelrade), geloaten (Elen), gelotte (Rimburg, ... ), geloate (zachtmoedig)  geloate (Heerlen), gemodereerd: gemoddereerd (Stevensweert), gemoedelijk: gemèùteluk (Noorbeek, ... ), gemtlich (du.): gemuutlich (Brunssum, ... ), gəm‧y(3)̄tlex (Eys), gerust: geras (Obbicht), getukt: getúktj (Horn), husch (du.): bis noe ins ee bietje hösch  hösch (Heerlen), kaduuk: kəduk (Maastricht), haod dich keduuk = houd je kalm; cf. VD s.v. "kaduuk"2. (van personen) zwak, afgeleefd, afgewerkt  keduuk (Heel), kalm: ka.llem (Zonhoven), kallem (Maastricht, ... ), kallum (Buggenum, ... ), kalləm (Meeuwen), kalm (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), kaləm (Beringen, ... ), kālm (Lottum), kāləm (Borgloon), kàlləm (Amstenrade, ... ), kàlm (As, ... ), kàləm (Schinnen), kâlme (Schimmert), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  kalm (Heer), ps. invuller twijfelt over dit antwoord (metathesis?).  kŭlam ? (Buggenum), klam: klam (Buggenum), koest: koes (Sint-Truiden), koesj (Kortessem, ... ), (meestal van beesten).  koesj (Nieuwenhagen), Opm. de oe is kort.  koesj (Schimmert), metgaand: mètgaond (Schimmert), op het gemak: ùp-’t gemak (Beverlo), ruhig (du.): ruiig (Gulpen, ... ), ruisch (Vaals), rui⁄jich (Brunssum), rujjig (Waubach), rujjïg (Simpelveld), rŭjjig (Nieuwenhagen), röjjich (Heerlen), röjjig (Brunssum), r‧øͅi̯əx (Eys), rustig: enne röstige (Oirlo), nustige (Vlodrop), rĕŭstig (Meerlo), rōstig (Weert), rustig (Beek, ... ), rustəch (Meijel), rūstig (Maastricht), rèstig (Genk), rèùstig (Gennep, ... ), réstig (As), röstich (Kapel-in-t-Zand, ... ), röstig (Caberg, ... ), röstəch (Maastricht), røͅsteͅx (Maastricht), rùstig (Sevenum, ... ), rûstig (Stein), stil: schtel (Epen), schtillu (Brunssum), sjtel (Gronsveld, ... ), sjtil (Beesel, ... ), stel (Maastricht), stil (Blitterswijck, ... ), stille (Eys), stul (Eigenbilzen), stilgeestig: stilgeistig (Lutterade), traag: traog (Melick), verstandig: verschtendig (Epen), versjtenjig (Brunssum), versjtänjig (Sittard), verstendig (Sevenum, ... ), verstĕnjich (Heel), verstĕnjig (Guttecoven), (deftig).  verstenjig (Blerick), (een bezadigd man noemt men -)  ⁄nne versjtenjige mins (Helden/Everlo), Opm. nj is één klank,vergelijk ng, nk.  verstenjig (Neeritter), verzadigd: verzèdig (Mheer), zacht: zag (Bilzen), zoacht (Elen), zinnig: zinnig (Horn), zoet: zŭŭtə (Loksbergen), zoetjes: zuut-jes (Blitterswijck), zuutjes (Meerlo), zéutjes (Elen) bezadigd [SGV (1914)] || kalm [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || kalm (rustig) || kalm, bedaard, niet in onrust || kalm, gedeisd || kalm, rustig || niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)] || rustig || rustig, kalm III-1-4
kalmoes kalmoes: aromatische wortelstok  kâlmoos (Altweert, ... ), wortelstokken van een aromatische rietachtige plant die bij hoog Maaswater uit België of Frankrijk aanspoelden en vroeger gezocht waren om erop te kauwen, als kalmerend middel tegen kiespijn  kal’moos (Tegelen), kermiswortel: kêrmeswortel (Altweert, ... ) kalmoes III-4-3
kalot coifje (<fr.): kwafkə (Brustem), dotje: dotje (Nuth/Aalbeek), kadoletje: kaodoləkə (Opglabbeek), kadots: kedots (Jabeek), kadotsje: kadotskə (Borgloon), kalot (<fr.): kalot (Beringen, ... ), kaloͅt (Borlo, ... ), kaloͅt, -ske, -te (Val-Meer), kelot (Hoensbroek), klot (Mesch), kəlot (Kwaadmechelen, ... ), kəloͅt (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), kɛlot (Genk), Kalot.  kaloͅt (Leopoldsburg), kəlot (Beverlo), kalotje (<fr.): kaalutsje (Maastricht), kalotje (Blerick, ... ), kalotsje (Geulle), kalotšə (Maaseik), kalotəkə (Zelem), kaloͅtjə (Borgloon, ... ), kaloͅtšə (Eisden, ... ), kaloͅtəkə (Beringen, ... ), kalutsje (Mheer), kalótšə[ (Ketsingen), kalötje (Grathem, ... ), kalötsje (Oost-Maarland), kaløͅtšə (Tessenderlo), kellotje (Weert), kelotje (Baarlo, ... ), kelotsje (Ulestraten), kelutsje (Eijsden), kelótsje, kelötsje (Maastricht), kelötje (Einighausen, ... ), kelötsche (Valkenburg, ... ), kelötsje (Maastricht, ... ), klotje (Hout-Blerick, ... ), klotteke (Eksel), klütje (Amstenrade), kəlotšə (Hoeselt, ... ), kəlottekə (Lummen), kəloͅ.tšə (Tongeren), kəloͅjtšə (Diepenbeek), kəloͅt`ə (Bocholt, ... ), kəloͅtjə (Herk-de-Stad), kəloͅtšə (Bree, ... ), kəloͅt⁄ə (Rotem), soli-Deo  kelötje (Oirlo), kalots: kaloͅts, -ə, -kə (Zichen-Zussen-Bolder), kəlotš (Boorsem), kalotsje: kelötske (Wijk), kletjske (Waubach), klôtsche (Schimmert), klötske (Maastricht), kəlotskə (Opglabbeek), kəloͅtskə (Mechelen-aan-de-Maas), kəlŭtskə (Opheers), kapje: kepke (Klimmen), keͅpkə (Teuven), kapruin (<pic.): kaprøͅyn (Eisden), kerkmutsje: keirkmutskə (Vliermaal), klakje: kleͅkskə (Sint-Truiden), klɛkskə (Wintershoven), kruinkapje: krɛ:nkapkə (Paal), kruinmuts: kruungmutsch (Bocholtz), mutsje: mutskə (Opheers), mytskə (Halen), mətskə (Rotem), paterspotsje: poətərspotskə (Kermt), plakkertje: pleͅkərkə (Achel, ... ), potsje: petsjke (Swalmen), petsjke [petškə} (Neerharen), petske (Tungelroy), poetske (Rummen (WBD)), poͅtskə (Lommel, ... ), pátsjkə (Hechtel), pruikje: pruukske (Tungelroy), prəkskə (Lommel) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] || kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)] III-3-3
kalot add. bivakmuts: bivakməts (Mechelen-aan-de-Maas) kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)] III-3-3