e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaal knopkruid amerikaanse drek: amerikaanse drek (Lottum, ... ), ? zaad zou door de Americanen in 1944 meegebracht zijn  americaanse drek (Lottum), hier neemt men aan dat dit onkruid met het kippenvoer geïmporteerd is  amerikaanse drek (Maasbree), boterbloem: bø̜tǝrblø̜m (Gulpen), duivel: dȳvǝl (Sevenum), groeit overal waar de zaak verwaarloosd is  duuvel (Sevenum), duivelskralen: dȳvǝlskralǝ (Gennep, ... ), duivelskrallen: -  dy.vəlskralə (Gennep), franse drek: franse drek (Weert), Galinsoga parvifolia  frânse drek (Weert), fransozenkruid: fransōsǝkrut (Echt), kaasjekruid: kīǝšǝkrūt (Eys), kamilkruid: kǝrmilkrǭǝt (Vechmaal), kamille: kamille (Gennep), kamillebloempje: kǝmɛlǝblumkǝ (Kanne), kattekruid: kie:ətə-kroe:ət (Eys), kazenkruid: kie:əsəkroe:t (Eys), knoopjes: knuipkes (Tungelroy), Galinsoga parvifolia  knuipkes (Tungelroy), knoopjeskruid: lijkt op knoopje  knuipkeskroed (Stevensweert), knoopkruid: -  knoepkroed (Maasbracht), knopjeskruid: knø̜i̯pkǝskrut (Stevensweert), knopkruid: knopkrūt (Beek, ... ), knupkrūt (Maasbracht, ... ), -  knopkruid (Beesel, ... ), kropkruid (Kerkrade), ?  knopkruid (Maastricht), de o is bijna oe  knopkroe:t (Wessem), om de stengelknoppen  knupkroed (Vijlen), wellicht dat de reuk herinnert aan knoflook  knopkroet (Nuth/Aalbeek), kruisjeskruid: krūtskǝskrūt (Maasbracht), kruiskruid: krȳtskrut (Vaals), meeëndrek: mēǝ drɛk (Maasbree), nachtegaal: naxtǝgāl (Hout-Blerick), nachtegaalskruid: naxtegālskrut (Panningen), nachtschade: naxtšāi̯ (Bree), nachtschalige: nachtschalige (Wijchmaal), patattenkruid: pǝtatǝkrūt (Blerick), reuts: rø̄tš (Nuth), rø̜̄tš (Spaubeek), reutsel: retsǝl (Vliermaalroot), scheerling: scheerling (Blerick), schijtkruid: šāi̯tkrāt (Berg, ... ), weiedrek: of wieë drek. Niet leesbaar. HB  m/w?ieë drek (Maasbree), wilde boekweit: weljǝ bokǝnt (Dilsen), wilde margriet: (mv)  wil megritǝ (Bree), wilde viooltje: weldǝ viōljǝ (Maxet) Galinsoga parviflora Cav. Algemeen voorkomend hardnekkig en nauwelijks uit te roeien akker- en tuinonkruid, dat zich sinds het begin van de 19de eeuw vanuit botanische tuinen over Europa verspreid heeft. Het heeft kleine witte bloempjes met een geel hartje en bloeit van juni tot de herfst, terwijl de hoogte varieert van 20 tot 60 cm. Waarschijnlijk vanwege de recente verspreiding wordt door de informanten in L 289, 289a, 289b, 300, 370, Q 95, 99*, 103, 121 en 201 aangegeven dat men dit onkruid kent onder de Nederlandse naam knopkruid. Bij Amerikaanse drek ("onkruid") is aangetekend dat het zaad door de Amerikanen in 1944 meegebracht zou zijn (L 248) of dat het met het kippevoer geïmporteerd zou zijn (L 267). Franse drek (L 289) en fransozenkruid (L 381) wijzen naar een vermeende herkomst uit Frankrijk. De plant komt overigens uit Midden-Amerika. Bij duivelskralen wordt opgemerkt: "waarschijnlijk omdat het zo taai is dat het niet uitgetrokken kan worden; na de bloei vormen zich kleine zwarte besjes, vandaar ɛkrallenɛ". Bij ɛduivelɛ: "wast overal waar de zaak verwaarloosd is". Zie Brok 1992. [A 28, 10; Lu 6, 10; monogr.] || kaal knopkruid [DC 28 (1956)] || knopkruid I-5, III-4-3
kaalsnijden afbreken: āfbrī.kǝ (Hasselt), breken: brę̄kǝ (Wellerlooi), honing snijden: hōneŋ sni-jǝ (Geistingen), kaalsnijden: kālsnejǝ (Venray), ramen snijden: ramen snijden (Opglabbeek), raten uitsnijden: raten uitsnijden (Maasmechelen), uitbreken: uitbreken (Neer), ātbrēkǝ (Rummen, ... ), ūtbrę̄jkǝ (Peij), uitsnijden: uitsnijden (Kerkhoven), utsni-jǝ (Born), ūtsni.jǝ (Weert), ūtšni-jǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), ǫwtsniǝn (Dilsen), ǭtsnęjǝ (Houthalen), zeem snijden: ziǝm snęjǝ (Meijel) Het uitsnijden van alle of bijna alle raten met een mes. [N 63, 81b] II-6
kaam bekwaam/bekwamen: bǝkwø̜̄m (Tessenderlo), kaam: dó zin kuòmën òp t bȉr  kuòm (Tongeren), kaam/kamen: k ̇ø̜̄m (Amby), k ̇ǭm (Opgrimbie), kaam/kamen (Beringen, ... ), kawm (Tongeren), kojmǝ (Riksingen), komǝ (Genk), kowǝm (Bilzen), koǝm (Bilzen, ... ), koǝmǝ (Aalst), kujm (Rutten), kuom (Ulbeek), kuwǝmǝ (Hoepertingen), kuǝm (Koninksem, ... ), kuǝmǝ (Wellen), kuǫm (Zonhoven), kuǫmǝ (Heers), kuǭm (Gelinden), kwojmǝ (Alt-Hoeselt), kwōm (s-Herenelderen), kwǫm (Millen, ... ), kwǫǝm (Beverst), kym (Schinnen), kymǝ (Brunssum, ... ), kȳm (Heerlen, ... ), kȳmǝ (Doenrade, ... ), kȳǝm (Rimburg, ... ), kȳǝmǝ(n) (Schinveld), kõm (Hasselt), kõǝm (Leopoldsburg), kõ̜m (Vroenhoven), kø̄m (Afferden, ... ), kø̄mǝ (Bingelrade, ... ), kø̄mǝn (Geleen), kø̜jm (Munstergeleen, ... ), kø̜jmǝ (Sittard), kø̜m (Maasmechelen, ... ), kø̜mǝn (Susteren), kø̜̃m (Maastricht), kø̜̃ǝm (Boorsem, ... ), kø̜̄m (Belfeld, ... ), kø̜̄mǝ (Beegden, ... ), kām (Zonhoven), kēmǝn (Gerdingen, ... ), kę̄m (Kuringen), kōam (Wellen), kōm (Diepenbeek, ... ), kōmǝ (Baarlo, ... ), kōmǝn (Spalbeek, ... ), kōǝm (Herk-de-Stad, ... ), kōǝmǝ (Voort, ... ), kūm (Borgloon), kǫamǝn (Zonhoven), kǫm (Sint Huibrechts Lille), kǫmǝ (Genk), kǫwm (Kuttekoven), kǫwmǝn (Lauw), kǫǝm (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), kǫǝmǝ (Hees), kǭm (As, ... ), kǭmǝ (Helden, ... ), kǭmǝn (Eigenbilzen, ... ), kǭǝmǝ (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), kɛm (Lanaken), kaan: kǫwn (Landen), kǭn (Arcen, ... ), matten: matǝ (Waasmont), schimmel: sxemǝl (Peer), sxømǝl (Lummen), šemǝl (Meeuwen), šomǝl (Maastricht), schuim: schuim (Lommel, ... ), sxum (Welkenraedt), sxājǝm (Paal), sxām (Sint-Truiden), sxǭm (Henri-Chapelle), sxǭǝm (Overpelt), šyǝm (Opglabbeek), velletje: vɛlǝkǝ (Peer) bruin schimmelvliesje op verschaald bier || Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2, III-2-3
kaan grieb (du.): mhd en nhd. griebe  grēf (Eupen) geröstete Speckstückchen, Fettabfälle III-2-3
kaantje krabbeltjes: Verwant aan krep (dunne stof) Mo bakde mich eine bògkeskook möt kreppelkes spek in  kreppelke (Bocholt, ... ) gebraden stukje spek III-2-3
kaantjes griefjeren: greefkere (Gemmenich), jrieëf’jere (Bleijerheide, ... ), grieven: grī:f (Montzen), grīvə (Welkenraedt), grév (Baelen), jrieëve (Bleijerheide), jrîêve (Kerkrade), greefkere  greeve (Gemmenich), kaaien: kao.je (Blerick, ... ), kaoien (Velden), kaoije (Sevenum), kaoj (Nederweert), kaoje (America, ... ), kaojen (Venray), kaojə (Venray), keui̯ə (Kozen), keujje (Helden/Everlo), kijÚ‧jə (Hoepertingen), koaie (Afferden), koeien (Grote-Brogel), koeje (Neeroeteren), koi.je (Blerick), koie (Venray), koiə (s-Herenelderen), kojje (Gennep, ... ), kooijen (Tongerlo), kooje (Kleine-Brogel), kouje (Velden), kōije (Weert), kōiə (Eksel), kōən (Overpelt), kōͅi̯ə (Blitterswijck, ... ), kōͅjə (Beverlo, ... ), kōͅjən (Kaulille), kōͅwən (Neerpelt), kŏuje (Baexem), koͅiə (Binderveld, ... ), koͅi̯ (Castenray, ... ), koͅjə (Sint-Truiden), koͅu.ən (Kleine-Brogel), ku.jə (Neeroeteren), kuĭ.jə (Neeroeteren), kuuje (Wellen), kū.i̯jə (Bocholt), kū.jə (Bocholt, ... ), kūi̯.jə (Beek (bij Bree), ... ), kūi̯iə (Gruitrode, ... ), kūi̯jə (Ellikom), kūi̯jən (Grote-Brogel), kūu̯əjə (Opoeteren), ky(3)̄ə (Heers, ... ), kyøͅ (Gelinden, ... ), kyə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), kyən (Velm), kò.je (Oostrum), kòije (Meerlo), kòijen (Velden), kòi̯je (Sevenum, ... ), kòje (Arcen, ... ), kòjen (Horst), kòjje (Ospel, ... ), kòò.je (Helden/Everlo), kòò.ë (Panningen), kòòje (Geysteren, ... ), kòòjen (Blerick), kò’je (Meijel), kó:ə (Mielen-boven-Aalst), kóje (Horst), kójen (Helden/Everlo), kôôje (Maasbree), kôôjen (Merselo), køə (Voort), Ik zeuj gaer n bekske kaoje hebbe vur ozzen hoond, mar ze meuge nie te hárt zien, ânders kan vader ze nie biete  kaoje (Castenray, ... ), kaantjes  kuje (As, ... ), kaojen is auch vèt  kaoje (Tegelen), Syst. Veldeke De niet smeltende rest van het vet  koaje (Tegelen), Syst. WBD uitgesmolten reuzel: kaoje  kaoje (Oirlo), uitsluitend mv.  kaoje (Altweert, ... ), Verklw. käöjkes  kaoj (Venlo), waals  koͅiēͅən (Vorsen), kaaiens: kōͅi’əs (Kerkhoven, ... ), oudste  kōͅi’əs (Oostham), kaaieren: koijeren (Lommel), kaaiertjes: kōͅiərkəs (Lommel), kaaitjes: kāikəs (Peer), keekkes (Herk-de-Stad), keui̯kəs (Kozen), koaikəs (Paal), koikes (Neerpelt, ... ), koikəs (Borlo, ... ), koinkes (Halen), kojkes (Blitterswijck), kojkəs (Sint-Truiden), kolkes (Tungelroy), kōͅikes (Oostham), kōͅkəs (Hechtel), ko͂i̯kəs (Halen), koͅ:əjkjəs (Tessenderlo), koͅikəs (Duras, ... ), kuikes (Borgloon), kuykəs (Loksbergen), ku‧sjəs (Bree), ky(3)̄əŋkəs (Donk (bij Herk-de-Stad)), kyøͅkə (Heers), kyøͅkəs (Bommershoven, ... ), kyəkəs (Borgloon, ... ), ky̞əkəs (Brustem), kèùjkes (Venlo), kèùtjes (Nederweert, ... ), kòjkes (Meijel), köjkes (Elsloo, ... ), kø̄kəs (Vorsen), kø̄əkəs (Mechelen-Bovelingen), kø͂ͅəkys (Borgloon), küökəs (Voort), küəkəs (Rijkel), de ö lang gerekt  köikes (Venlo), stukje uitgebraden spek  koͅuəiʔəns (Lommel), Verklw. e nmeestal mv.  koajke (Hasselt), Verklw. kojke  kojke (Beverlo), kaampjes: keumkes (Tegelen), kèùmkes (Blerick, ... ), kö.mkes (Maasbree), kömkes (Tegelen), kömkès (Steyl), kömp:kes (Tegelen), restanten van uitgesmolten varkensvet (lees) die, koud geworden , nogal graag op de boterham gesmeerd worden  käom’kes (Tegelen), kaantjes: kaantjes (Roermond), kēənkəs (Donk (bij Herk-de-Stad)), koiŋkəs (Halen), koi̯nkəs (Loksbergen), kuəŋkəs (Halen), kø̄nkəs (Montenaken), kamelen: kaomelen (Hamont), kamen: kao.me (Tegelen), kaome (Belfeld, ... ), kaömen (Achel), keume (Belfeld), keummen (Baarlo), koamen (Tegelen), koəmə (Riksingen), kōͅm (Sint-Huibrechts-Lille), koͅmən (Sint-Huibrechts-Lille), kèùme (Maasbree, ... ), kôâmen (Sint-Huibrechts-Lille), kömen (Baarlo), kanen: kane (Heerlerheide), kaon (Eksel), kaūn (Wijchmaal), koëne (Velm), kōənə (Halen), kōͅ.nən (Hamont), kōͅnən (Achel, ... ), kōͅənən (Peer), ky(3)̄ə (Stevoort), kooien: kūi̯ə (Niel-bij-As, ... ), krabben: krabbe (Susteren), krappe (Einighausen), krabbetjes: (in-e pan)0  krèbbekes (Beverlo), krapje: krepke sjpek (Roermond), krapjer: krépjer (Bocholtz), krapjeren: krepchĕrĕ (Kerkrade), krepjere (Bleijerheide), krepkere (Sint-Martens-Voeren), krĕbkĕrĕ (Sint-Pieters-Voeren), krépjere (Kerkrade), krapjes: krebkes (As, ... ), krepke (Diepenbeek, ... ), krepkes (Amby, ... ), krepkəs (Bommershoven, ... ), krēpkes (Echt/Gebroek), kreͅpkəs (Maastricht, ... ), kre’pkes (Remersdaal), kräpkes (Heerlen), krè.pke:s (Maastricht), krèbbeke (Beverlo), krèbkes (Baexem), krèp:kes (Valkenburg), krèpches (Spekholzerheide), krèpkes (Baexem, ... ), krèpkus (Wolder/Oud-Vroenhoven), kré:pkes (Maastricht), krépke (Zonhoven, ... ), krépkes (Born, ... ), krép’kes (Linne), krêpkes (Rimburg, ... ), krêpkë (Tongeren), krəepkəs (Amby, ... ), krɛ.pkəs (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), krɛbəkəs (Beringen, ... ), krɛbə’əs (Oostham), krɛpkəs (Bommershoven, ... ), al naar gelang de grootte  krepkes (Echt/Gebroek), En de krepkes zien veur pa Erretesop mèt krepkes  krepke (Maastricht), jongeren  krèpkes (Heythuysen), krepke: een klein stukje gebraden spek  krepkes (Genk), Syst. Veldeke  krepkes (Kinrooi), Uitsluitend verklw.  krepkes (Altweert, ... ), verklw.  krépkes (Stein), Verklw. en meestal mv.  krepke (Hasselt), krappelen: krapele (Obbicht), krappele (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), krappelen (Berg-aan-de-Maas), krápələ (Eisden, ... ), krappels: krappels (Tungelroy), krappeltjes: krebbelkens (Hechtel), kreppelkes (Tungelroy, ... ), krèppelkes (Berg-aan-de-Maas), Verwant aan krep (dunne stof) Mo bakde mich eine bògkeskook möt kreppelkes spek in  kreppelke (As, ... ), krappen: kra.pə (Gors-Opleeuw, ... ), krabbe (Bunde, ... ), krabben (Elen, ... ), krabbə (Heerlerheide), krabə (As, ... ), krab’be (Linne), krape (Gemmenich, ... ), krappe (Amby, ... ), krappen (Bilzen, ... ), krappə (Heerlerheide, ... ), krapə (Beverst, ... ), krá.pə (Koninksem, ... ), krábə (Kessenich, ... ), krábən (Elen), krápə (Berg, ... ), krápən (Dilsen), krèppe (Baexem), krɛipə (Mechelen-aan-de-Maas), al naar gelang de grootte  krappe (Echt/Gebroek), Dat wórë gèin bròië spêk nëmé, dat wórën allèin nòg mêr krappe verklw. krêpkë: kaantje  krappe (Tongeren), ouderen  krappe (Heythuysen), Verklw. krepje Ing sjnei sjwatsbroeëd mit krepjere  krappe (Bleijerheide, ... ), Verklw. krèpkes  krappe (Hoensbroek), verklw. krèpkes  krappe (Susteren), voor ca 50 jaar  krabbe (Geleen), krapper: krapper (Molenbeersel), krappetjes: krebbekes (Beringen), krebəkəs (Kermt), kroffen: heden  kroffe (Geleen), plukkaaien: plukkaoje (Castenray, ... ), prinsjes: prīnskes (Tungelroy), schinkgreven: schenkgreve (Montzen), veerkrappen: vī̞ərkrabə (Heusden), vɛ̄.rkrápə (Hoeselt), vetkaaitjes: vetkaojkes (Tessenderlo), vetklonten: vetklonten (Lommel), vetkrappen: vetkrabben (Hasselt), vètkrappen (Stein) gebakken reepje spek || gebraden spek || gebraden stukje spek || Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kaan || kaan (uitgebakken spek) || kaan(tjes) || kaan, stukje uitgesmolten vet spek || kaantje || kaantje (uitgebakken spek) || kaantje, uitgebakken stukjes vet of spek || kaantje, uitgebakken vet of spek || kaantjes || kaantjes (uitgebakken vet) || kanen [Goossens 1b (1960)] || Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || reuzel [DC 17 (1949)] || reuzel (uitgesmolten) || Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)] || stukje hardgebakken spek || stukje uitgesmolten vet spek || stukjes vet waaruit het smout getrokken is [Goossens 1a (1955)] || uitgebakken kaantjes van het vet aan de buitenzijde van de varkensdarm || uitgebakken reuzel || uitgebraden hard stuk spek || uitgebraden spek of reuzel || uitgebraden stukjes spek waarvan het vet is weggeschept || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaantjessaus krapjessaus: krepkëssaas (Hoeselt), krépkessousj (Zonhoven, ... ), krɛpkəssø͂ͅes (Hasselt), Gebonden azijnsaus met kaantjes  krêpkëssàas (Tongeren) kaantjessaus || krapjessaus, zurige saus met kaantjes || spekreepjessaus || zurige saus met kaantjes III-2-3
kaaps viooltje chinees viooltje: -  chinees viuulke (Tungelroy, ... ), flottertje: flötterke (Jeuk), kaaps viooltje: Kaaps vieulke (Roermond), kaaps vieulke (Wijlre), kaaps vijwelke (Geulle), kaaps viooltje (Maastricht, ... ), kaaps viuulke (Eys), Kaaps viuulke (Schimmert), kaapsviōēlke (Tungelroy), kaapsviuuelkes (Oirlo), Kaapsviuulke (Maastricht), kaops vieulke (Swalmen), -  kaaps vieultje (Venray, ... ), kaapsfiuelke (Montfort, ... ), kaapsviuulke (Tungelroy, ... ), eigen spelling  kaapsvieulke (Vlodrop), eigen spellingsysteem  kaapsfiuulke (Maasbree), eigen spellinsysteem  kaapsviooltje (Meijel), geen aparte naam  kaapsviooltje (Berg-en-Terblijt, ... ), idem  kaapsviooltje (Venlo, ... ), idiosyncr.  kaaps viuulke (Blerick), Spelling: \"fonetisch\  kaaps vijuulkə (Maastricht), Veldeke  kaaps fiejuelke (Echt/Gebroek), WBD/WLD  kaaps viooltje (Urmond), káápsfĭĕjûulkə (Heerlen), WLD (verkortingsboogje boven \\ )  kaaps vi-jeuəlke (Thorn), zelfde benaming  kaapsviooltje (Echt/Gebroek, ... ), ± Veldeke \'als in Ned.\'  kaapsviooltje (Tienray), kaapsviool: kaapsvioêl (Heerlerbaan/Kaumer), idiosyncr.  kaapsfioeəl (Thorn), kaapviooltje: eigen spelling  kaapfieulkə (Montfort), maarts viooltje: maarts viooltje (Jeuk), paasbloem: pòsblóm (Diepenbeek), -  poəsblom (Diepenbeek, ... ), sinteketrijne: sinteketrijne (Eigenbilzen), viooltje: fiuulke (Ten-Esschen/Weustenrade), -  viuulke (Maasbree, ... ) kaaps viooltje || kaapsviooltje (Saintpaulia ionantha) [DC 60a (1985)] || Kaapsviooltje (saintpaulia). Kas en kamerplant met violette of roze bloemen (violettekesplant, kaaps viooltje, poliake). [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: saintpaulia [N 73 (1975)] III-2-1
kaar bak: bak (Eksel, ... ), bák (Lauw), graanbak: graanbak (Lummen, ... ), grǭ.nbak (Kaulille), greinbak: grēnbak (Beverst), grę̄.nbak (Tongeren), grote tremel: growtǝn trēmǝl (Wintershoven), kaar: kowǝr (Lommel), kā.r (Maastricht), kār (Aldeneik, ... ), kǭ(w)ǝr (Hamont), kǭ.r (Kanne, ... ), kǭr (Hamont, ... ), kǭǝr (Alt-Hoeselt, ... ), korenbak: kōrǝbak (Lummen, ... ), molenkaar: mø̄lǝkār (Swalmen), mouw: mǫw (Lauw), stortbak: stǫrt˱bak (Meterik), stortkaar: stǫrtkār (Geysteren, ... ), trechtel: trę̄.tǝl (Mal), trechter: trē.xtǝr (Tongeren), tręxtǝr (Haelen, ... ), trę̄xtǝr (Alken, ... ), trɛxtǝr (Achel), trɛ̄xtǝr (Kortessem), tremel: trēmǝl (Berbroek, ... ), trę̄mǝl (Kuringen), trɛjmǝl (Berlingen, ... ), tremer: trēmǝr (Heks, ... ), tremie: trɛjmi (Broekom), treugel: trøxǝl (Rutten), trø̜xǝl (Haren), vruchtenkaar: vruchtenkaar (Heerlen), vrøxtǝkā.r (Sittard), vrøxtǝkār (Tungelroy) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaardenbol dissel: diesel (Swolgen), dĭĕsel (Venray), vaak (foutief?) dissel  dissel (Oirlo), distel: deestel (Lottum, ... ), deistel (Lottum), diesel (Gennep, ... ), diestel (Sevenum), distel (Beesel, ... ), ?  distel (Venlo), vaak (foutief?) dissel  dissel (Oirlo), distelkop: distelkop (Gulpen), distelkŏp (Gulpen), doofdistel: daufdistel (Amby, ... ), helmstruik: hemsjtroech (Simpelveld), kaard: kaad (Heerlen), kaat (Heerlen, ... ), kade (Vijlen), kaarddissel: -  ɛkarɛdisələ (Diepenbeek), kaarddistel: kaarddistel (Blerick, ... ), kaardedistel (Mheer), kaardiesel (Diepenbeek), -  ɛkarɛdis6l6 (Diepenbeek), ɛkarɛdisələ (Diepenbeek), kaarde: kaad (Heerlen), kaat (Schinveld), kade (Vijlen), kaardenbol: kaar bol (Schimmert, ... ), kaarde bol (Vijlen, ... ), kaardebol (Lutterade, ... ), kaardebôl (Swalmen, ... ), de gedroogde zaaddozen van deze plant, "kem" genoemd*, die voorzien waren van scherpe weerhaken, werden gebruikt voor het kaarden van het laken.  kaardebol (Buchten), de gedroogde zaaddozen van deze plant, "kem"genoemd*, die voorzien waren van scherpe weerhaken, werden gebruikt voor het kaarden van het laken.  kaardebol (Buchten), idiosyncr.  kaarbol (Thorn, ... ), WBD/WLD  kaardebol (Urmond, ... ), kaardəbol (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WLD  kaarde bol (Montfort, ... ), kaardebol (Beesel, ... ), kaardebolle (Thorn, ... ), kaardendistel: kaarde dìstel (Mheer), kam: kaam (Altweert, ... ), kamp (Klimmen, ... ), kem (Berg-en-Terblijt, ... ), kempsjtroech (Simpelveld), kĕm (Einighausen, ... ), käm (Lutterade), -  kaam (Tungelroy, ... ), [Dipsacus fullonum]  kamb (Tongeren, ... ), alleen in t meervoud  kem (Doenrade), de gedroogde zaaddozen van deze plant, "kem"genoemd, die voorzien waren van scherpe weerhaken, werden gebruikt voor het kaarden van het laken.  kem (Buchten), gewoonl. meerv. kem  kamp (Ulestraten), idiosyncr.  kamp (Thorn, ... ), m.v.  kem (Schinnen), slechts in t meerv. gebruikelijk  (kem) (Schimmert), käm (Schimmert), weinig bekend  kĕm (Berg-en-Terblijt), WLD  kam (Schimmert, ... ), kamdistel: kemdistel (Geleen, ... ), kaarde[+n, -n ? - moelijk leesbaar] = kem  kemdistel (Geleen), kelk: kelke (Hunsel), kelken: kelke (Hunsel), klit: klet (Thorn, ... ), krats: kratse (Rimburg, ... ), krets (Schinveld, ... ), melkdistel: melkdistel (Brunssum), milkdistel (Brunssum), scharkretserd: sjaorkretsert (Sittard, ... ), volderskruid: volderskruid (Jeuk, ... ), weverkaarde: -  waeverkaar (Echt/Gebroek, ... ), weverskaarde: geen aparte naam  weverskaarde (Berg-en-Terblijt, ... ), zelfde benaming  weverskaarde (Echt/Gebroek, ... ), wijwaterborstel: wijwaterborstel (Jeuk, ... ), wilde kam: -  wilj kèm (Echt/Gebroek, ... ), zoutdissel: zoutdiessel (Wellerlooi), zouwdispel: zouwdispel (Heijen), zouwdissel: zōōwdiesel (Well), zouwdistel: zoowdiesel (Well), zoutdiesel (Wellerlooi), zouwdistel (Heijen) [DC 60A (1985)] [DC 60A (1985)] [N 92 (1982)]kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)] || kaardebol || weverskaarde [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)] || Weverskaarde (dipsacus fullonum 120 tot 150 cm groot. De plant heeft een krans van lange, rechtopstaande schutbladeren. De schutblaadjes steken uit boven het purperen blad en eindigen in buigzame of stijve stekels. Vroeger in Limburg gekweekt en daar we [N 92 (1982)] || weverskaarde, zaaddoos van I-7, III-4-3