e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kade aanlegplaats: aanlègkplaats (Bree), bassin (fr.): Opm. v.d. invuller: in Weert gezegd.  de basséng (Ell), bat: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  bààt (Maastricht), Opm. is verouderde benaming.  bat (Klimmen), Opm. v.d. invuller: o.a. kolenbat, greuntebat.  bat (Maastricht), Van Dale: I. bat (gew.) 1. losse brug van planken over een sloot; (ook) vaste brug zonder leuning; - 2. kaai of dijk van een spoorweg; ook als term in de waterbouwkunde.  bat (Maastricht), ka: ka (Born, ... ), kaa (Geulle), Opm. v.d. invuller: ook de volgende notering gegeven: [k].  ke (Jeuk), kaai: kaai (Eksel, ... ), kaaij (Susteren), kaaj (As, ... ), keij (Haelen), kááj (Venlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  kāāj (Nieuwenhagen), ps. omgespeld volgens RND!  ka͂i̯ (Meeuwen), kade: kaadə (Hulsberg, ... ), kade (Blerick, ... ), kadə (Oirsbeek), kààdə (Susteren), kant: kaant (Diepenbeek), loskaai: loskaai (Blerick, ... ), loskade: loskade (Melick), losplaats: los-plaots (Maastricht), losplaats (Eys, ... ), losplaots (Maastricht, ... ), losploats (Eigenbilzen), Opm. v.d. invuller:  losplaats (Ell), lossing: lossing (Meijel), lòssing (Heel), loswal: loswal (Blerick, ... ), loswas (Venray), loswāl (Tienray), loswàl (Gennep), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  loswal (Meerlo), steiger: Van Dale: steiger, 3. (oorspr. houten) constructie langs een oever, die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen.  steiger (Maastricht), wal: wal (Reuver, ... ), wāl (Amby), wàl (Sevenum, ... ), wál (Blerick, ... ), ps. boven de "à"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  wàl (Maastricht), ps. tussen de "Å"en de "l"staat nog een soort lengteteken (ter hoogte van de lengteteken van de Å weet niet wat invuller hiermee bedoelt?!  wāl (Thorn) de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)] III-3-1
kaf bleesderen: blīǝzdǝrǝ (Boeket, ... ), blezen: blēzǝ (Lommel, ... ), blīzǝ (Blerick), bolsteren: bǫu̯stǝrǝ (Boukoul, ... ), draf: draf (Hasselt), huisjes: høskǝs (Vlodrop), kaf: dǝ kāf (Kinrooi, ... ), kaf (Aalst, ... ), kaft (Koersel), kā.f (As, ... ), kāf (Achel, ... ), kāu̯f (Oirlo), kāǝf (Schinnen), kǭ.f (Beverst, ... ), kǭf (Alken, ... ), Opm. v.d. invuller: (= kaf werd vooraf gemengd, al zeer lang niet meer gezien.  kaaf (Doenrade), kafblezen: kafblōzǝr (Rothem), klijen: klīǝ (Herten, ... ), kruidzaad: krø̜tsōǝt (Rummen), schom: sxø̜m (Beringen), tarwekaf: tɛrvǝkāf (Hasselt), vezelen: vēzǝlǝ (Hamont), vimmen: vemǝ (Bree, ... ), vitselen: vetsǝlǝ (Maasmechelen), vlezels: vlēzǝls (Achel), vliesjes: vlēskǝs (Herten, ... ), vlimmen: vlemǝ (Leunen, ... ), vlimǝ (Gennep, ... ), vlømǝ (Gruitrode, ... ), vlęmǝ (Achel, ... ), vlinstertjes: vlenstǝrkǝs (Overpelt) andere? [N 93 (1983)] || In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31] I-4, III-3-2
kafbewaarplaats kafbak: kāf˱bak (Boeket), kafbeun: kāf˱bø̄n (Montfort), kafgat: kafgǫǝt (Opheers), kaf˲gãǝt (Gingelom), kā.f˱gāt (Geistingen, ... ), kā.f˲gā.t (Eisden, ... ), kāf˲gā.t (Baexem, ... ), kāf˲gāt (Aldeneik, ... ), kafhoek: kafho ̞k (Paal), kafhuk (Beringen, ... ), kafuk (Sint-Truiden), káfhuk (Meldert), kāfhōk (Baarlo, ... ), kāfhūk (Blitterswijck, ... ), kāfh˙ōk (Helden, ... ), kǭfhok (Gelieren Bret), kafhok: kafhǫk (Achel, ... ), kãfhǫk (Hamont), kāfhǫk (Achel, ... ), kāf˱ǫk (Maasmechelen, ... ), kǭfhǫk (Smeermaas, ... ), kafhol: kāfhōl (Achel, ... ), kafhuis: kãvǝs (Heugem), kāfhūs (Blerick, ... ), kāfǝs (Banholt, ... ), kāvǝs (Boorsem, ... ), kǭfhōs (Eigenbilzen), kǭfǝs (Oost-Maarland), kǭvǝs (Eijsden, ... ), k˙āfǝs (s-Gravenvoeren), k˙āvǝs (Ingber  [(afgeschoten ruimte achter in de schuur)]  , ... ), kafhut: kāfhøt (Broekhuizen, ... ), kafkamer: kafkāmǝr (Milsbeek, ... ), kǭfkǭmǝr (Opheers), kafkelder: kāfkaldǝr, kafkaldǝr (Hasselt), kāfkalǝr, kafkalǝr (Kiewit  [(onder de tasruimte)]  ), kāfkɛldǝr (Swalmen  [(onder de tasruimte)]  ), kǭfkalǝr (Diepenbeek  [(onder de tasruimte)]  ), kafkevie: kafkavīi̯ (Borlo), kafkǝvī (Niel-Bij-Sint-Truiden), kafkot: kafko ̝t (Donk), kafkōǝt (Neerpelt), kafkūt (Tongeren), kafkūǝt (Hasselt), kafkǫt (Beringen, ... ), kãfkǫt (Herk-de-Stad), káfko ̝t (Kwaadmechelen), káfkǫt (Brustem, ... ), kāfkōt (Hechtel, ... ), kāfkōǝt (Neerpelt, ... ), kāfkū(ǝ)t (Bocholt), kāfkūt (Lummen), kāfkūǝt (Kermt  [(achter de schuur)]  ), kāfkű̄(u̯)t (Bree), kāfkű̄t (Gruitrode), kāfkű̄ǝt, kāfkȳǝt (Opglabbeek), kāfkǫt (Kaulille, ... ), kǭfkut (Val-Meer), kǭfkūt (Mal, ... ), kǭfkūǝt (Diepenbeek, ... ), kǭfkǫt (Val-Meer, ... ), kǭu̯fkūt (Riksingen), kafkuil: káfkø̜̄i̯l (Boekt Heikant), kāfkou̯l (Maaseik), kāfkūl (Roosteren), kaflok: kāflōk (Urmond), kāflǫak (Eys  [(afgeschoten ruimte)]  ), kāflǭ.k (Guttecoven), kāflǭk (Buchten, ... ), kafoord: kāfǝrt (Swalmen), kafschuur: kǭfšȳr (Maastricht), kafsgat: kāfs˲gāt (Susteren), kafstal: kafstal (Zepperen), kãfstal (Grote-Spouwen), kāfštāl (Mechelen, ... ), kǭfstal (Beverst, ... ), kǭfstāl (Broekom, ... ), kafwis: kāfwøš (Bocholtz), kafzolder: kaf˲[zolder] (Gennep, ... ), kãf˲[zolder] (Neerharen), kāf˲[zolder] (Baarlo, ... ), kǭ(u̯)f˲[zolder] (Zichen-Zussen-Bolder), kǭ(ǝ)f˲[zolder] (Borgloon), kǭf˲[zolder] (Eijsden, ... ), k˙āf˲[zolder] (Lanaken), plaats voor de kaf: platš ˲vø̜r dǝ kāf (Teuven), schuurtje: sxyrkǝ (Zelem) De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.] I-6
kafmand kafben: kaf˱bɛn (Milsbeek, ... ), kafbot: kāf˱bot (Hoensbroek), kafkerb: kǭfkɛrǝp (Hoeselt, ... ), kafmand: kafmaŋ (Stokkem), kafmān (Halen), kāfmanj (Grathem, ... ), kāfmant (Maastricht), kāfmaŋ (Baarlo, ... ), kāfmān (Spalbeek), kāfmęntj (Guttecoven), kōǝfman (Wintershoven), kǭfmanj (Susteren), kǭfmān (Diepenbeek), kafmandel: kafmaŋǝl (Stokkem), kāfmandǝl (Mechelen, ... ), kāfmanjǝl (Sittard, ... ), kāfmaŋǝl (Geulle, ... ), kǭfmāndǝl (Eijsden  [(80 cm hoog en 1 m in doorsnede: met 4 handvatten)]  , ... ) Grote mand, waarin na het dorsen het kaf werd verzameld. De kafmand werd ook gebruikt om het kaf naar de schuur te brengen. Volgens de informant uit Sittard (Q 20) werd dit, gemengd met ander voer, gebruikt als voedsel voor paarden. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 105; monogr.] II-12
kakachel, stoofchel kachel: Verklw. kechelke  kachel (Venlo) kachel III-2-1
kakelen gapen: gāpǝn (Gruitrode, ... ), gekakel (zelfst. nmw.): gǝkē̜kǝl (Muizen), xǝkǭ.kǝl (Borgloon), geschetter (zelfst. nmw.): gǝsxɛtǝr (Eksel), getater (zelfst. nmw.): gǝtẽ̜tǝr (Houthalen), kakelen: ka.kǝlǝ (Gelinden), kakelen (Grote-Brogel, ... ), kakǝlǝ (Leunen, ... ), kau̯kǝlǝn (Borlo), kaʔǝlǝn (Lommel, ... ), kãkęlǝn (Mettekoven), kãkǝln (Zonhoven, ... ), kãkǝlǝ (Hasselt, ... ), kãʔǝlǝ (Lommel), ko.kǝlǝ (Heers), kokǝlǝ (Bleijerheide, ... ), kou̯kǝlǝn (Voort), koǝkǝlǝ (Sint-Truiden), kõkǝlǝ (Heers), kõ̜.kǝlǝ (Heers, ... ), kõ̜kǝlǝ (Borgloon), køkǝlǝn (Achel), kø̜̄kǝlǝ (Lanaken), kāklǝn (Wellen), kākǝln (Zonhoven), kākǝlǝ (Aldeneik, ... ), kākǝlǝn (Achel, ... ), kāʔǝlǝ (Lommel), kāʔǝlǝ(n) (Lommel), kē̜kǝlǝ (Zepperen), kōkǝlǝ (Sint Huibrechts Lille), kōkǝlǝn (Heppen, ... ), kǫkǝlǝ (Bocholtz, ... ), kǫǝkǝlǝ (Hoepertingen), kǫʔǝlǝ (Kwaadmechelen), kǭ.kǝlǝ (Groot-Loon), kǭkǝln (Diepenbeek, ... ), kǭkǝlǝ (Alken, ... ), kǭkǝlǝn (Beringen, ... ), kǭʔǝlǝn (Lommel, ... ), kaken: kai̯kǝ (Genk), kakkedeiken: kakǝdākǝ (Landen, ... ), kakǝdākǝn (Ulbeek), katkǝdāi̯kǝ (Jeuk), katkǝdākǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), katkǝdākǝn (Walshoutem, ... ), kekǝdø̄kǝ (Attenhoven, ... ), kātkǝdākǝ (Montenaken), kɛtkǝdākǝ (Mielen-boven-Aalst, ... ), kakkelaken: kakǝlākǝ (Beverst, ... ), kakǝlākǝn (Bilzen, ... ), kãkǝlãkǝ (Borgloon), kākǝlākǝ (Rosmeer), katkedaat (zelfst. nmw.): katkǝdāt (Eupen), kedaten: kǝdātǝ (Maasmechelen), kekkelen: kɛkǝlǝ (Oost-Maarland), kekken: kɛkǝn (Sint Huibrechts Lille), ketteren: kɛtǝrǝn (Kwaadmechelen), kloeken: klūkǝ (Berverlo), koekkedeiken: kukǝdākǝ (Klimmen, ... ), koekkelaken: koekkelaken (Hoensbroek), kokǝlākǝ (Gronsveld, ... ), kukǝlākǝ (Klimmen, ... ), krekelen: krekelen (s-Herenelderen), krekǝlǝn (Groot-Loon), krikǝlǝ (Rijkhoven), kriǝkǝlǝ (Hasselt), krēkǝlǝ (Zichen-Zussen-Bolder), krēkǝlǝn (Eigenbilzen, ... ), kruizen: kruizen (Schulen), kukelen: kykǝlǝ (Mal), kwetteren: kwętǝrǝ (Leopoldsburg), razelen: rāzǝlǝ (Wellen), roepen: rupǝ (Sint-Truiden), schateren: schateren (Opoeteren, ... ), sxaǝtǝrǝn (Hamont), sxǭtǝrǝn (Hamont, ... ), šātǝrǝ (Bocholt, ... ), šātǝrǝn (Neeroeteren), schelden: šęljǝ (Kinrooi), schetteren: schetteren (Maaseik), sjilpen: šilpǝ (Sint-Truiden), sjokken: tšǫkǝ (Wellen), šokǝ (Zepperen), tateren: tateren (Oostham, ... ), ti̯ātǝrǝn (Voort), tātǝrǝ (Munstergeleen), tātǝrǝn (Neerpelt), tē̜tǝrn (Zonhoven), tǭtǝrǝ (Herk-de-Stad, ... ), tǭtǝrǝn (Sint Huibrechts Lille), tɛ̄.tǝrǝn (Beringen, ... ), tẽ̜tǝrǝ (Houthalen), tokkelen: tǭkǝlǝ (Kerkrade), tokken: tokǝ (Tungelroy), tǭkǝ (Eygelshoven), zingen: zęŋt (Gruitrode), zęŋǝn (Neeroeteren) Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-12
kaken van de askop aswanden: (enk)  aswanjt (Neeritter, ... ), aswangen: aswaŋǝ (Neeritter, ... ), binnenwangen: benǝwaŋǝ (Weert), buitenwangen: būtǝwaŋǝ (Weert), ligkanten: lekkantǝ (Weert), wangen: wangen (Leunen), waŋǝ (Maxet), zijkanten: zijkantjǝ (Thorn), záǝjkantǝ (Lummen) De platte zijkanten van de askop. [N O, 10f] II-3
kakkerlak kakkerlak: kakkelak (Sint-Huibrechts-Lille), kakkerlak (Berbroek, ... ), kakkerlakke (Ell), kakərlak (Meijel, ... ), kaʔərlak (Lommel), kàkkərlàk (Rekem, ... ), kákkerlák (Venray, ... ), kákkërlák (Tongeren), krekel: kriékel (Gronsveld), informant aarzelt  krekel? (Ospel), meelworm: meelworm (Lauw), molenvarken: meuleverke (Valkenburg), muuleverke (Doenrade), ovenbeest: ouvebieëst (Sint-Truiden, ... ), ōōvəbies (Maastricht), ovenbeestje: oeevebiesje (Weert), schouwbeest: schoubieëst (Sint-Truiden), wild varken: wild varken (Achel), zilvervisje: zilvervisjke (Vijlen), zwaab: schwaob (Valkenburg), sjwaab (Bleijerheide, ... ), sjwaob (Sittard, ... ), sjwaop (Klimmen, ... ), sjwoab (Kerkrade), zjwaabe (mv.) (Banholt, ... ), zjwaob (Gulpen) bakkerstor, kakkerlak || kakkerlaak || kakkerlak || kakkerlak, bakkerstor || kakkerlak: Hoe heet in uw dialect het platte, ovale, zwarte of bruine insect dat hard kan lopen en in huizen voorkomt, waar het van voedsel en afval leeft? (--, ovenbeest) [N100 (1997)] III-4-2
kale neus bletssnuit: bletssneut (Kortessem), kaal op de naas: Opm. v.d. invuller: kale neus kan ook bijv. door een wormpje komen, dat in dat geval vlak boven de neus, in de neuswortel huist.  kaal op te naas (Doenrade), kale muil: kaol mauwt (Houthalen), kale naas: dae heat un kaal naas (Doenrade), kaal naas (Eisden, ... ), kaale naas (Sevenum), kaol naos (Jesseren), ’n kaal naas (Klimmen), kale neus: kaal neus (Sint-Pieter, ... ), kale neusdop: kālə n"sdop (Meijel), kale snuit: kaal snoet (As), kaawl snaat (Jeuk), koal snaat (Mielen-boven-Aalst), koal snaut (Tongeren), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’n kaol snōēt (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  en kaolsnóó.t (Zolder), kletskop: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  klétskop (Wanssum), luizen op de snuit: li-js (òppə snóut) (As), neus kaal: nous koul (Rijkhoven), wormen in de naas: Opm. v.d. invuller: vroeger werd er petroleum op gedaan.  dər wo.rəm en də n‧ās (Eys) Hoe noemt men een kale neus bij de rui? [N 93 (1983)] III-3-2
kaleidoscoop caleidoscoop: caleidoscoop (Bilzen), caleirebuis: kleirebaus (Bilzen), caleiretoet: kleiretoêt (Bilzen), kijkbuis: kiekbès (Bilzen), toverdoos: Met twijfel.  touverdoeës? (As) een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus] [N 112 (2006)] III-3-2