e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinds worden kinds: kinds wuu"re (Beverlo), verloren zijn: vloore zèn (Beverlo) verkindsen III-2-2
kindsgedeelte kindsgedeelte: kinsgedéíḷṭen (Bree) Kindsgedeelte. [ZND m] III-3-1
kingen (kaartspel) kingen: kinge (Loksbergen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
kinketting baardkettel: bǭ.tkętǝl (Diets-Heur, ... ), bǭtketǝl (Piringen), bǭǝ.tkętǝl (Widooie), bakkestuk: bakǝštø̜k (Tegelen), bandkettel: ba.ntkętǝl (Vreren), bride: brīt (Hasselt), kibbelketting: kebǝlkęteŋ (Neeritter), kiefketting: kēfketeŋ (Melick, ... ), kēfkęteŋ (Boukoul, ... ), kēfkɛteŋ (Eind, ... ), kēftkęteŋ (Nunhem), kēu̯kęteŋ (Baexem, ... ), kīfkęteŋ (Meijel), kiefkettinkje: kēfkęteŋskǝ (Neeroeteren), kīfketeŋskǝ (Meijel), kievekettinkje: kīvǝketeŋskǝ (Panningen), kinkettel: kenjkē̜.tǝl (Wintershoven), kenjkętǝl (Alken, ... ), kenketǝl (Oost-Maarland, ... ), kenkętǝl (Berlingen, ... ), keŋkętǝl (Brustem, ... ), kinjkętǝl (Binderveld, ... ), kinkętǝl (Berg, ... ), kiŋkętǝl (Aalst, ... ), kinketteltje: kenkętǝlkǝ (Kanne), kinjkętǝlkǝ (Genoelselderen, ... ), kinketten: kenketǝ (Sint-Martens-Voeren, ... ), kenkętǝ (Bocholtz, ... ), kenkɛtǝ (Bleijerheide, ... ), kinkettie: kenkęti (Wijchmaal), kenkęʔi (Kwaadmechelen), kinketting: kenketeŋ (Moorveld, ... ), kenkēteŋ (Roosteren), kenkē̜teŋ (Berg), kenkęteŋ (Achel, ... ), kenkętǝŋ (Donk, ... ), kinketting (Baarlo, ... ), kinkęteŋ (Lommel, ... ), kinkettinkje: kenketeŋskǝ (Panningen), kenkø̜teŋskǝ (Bree), kenkęteŋskǝ (Beek, ... ), kenkęteŋskǝn (Achel, ... ), kinsketting: ke.nskętǝŋ (Lummen), kenskęteŋ (Beringen, ... ), kinskęteŋ (Meldert), praam: prǫu̯m (Herderen), prǭm (Bilzen, ... ), remketting: remketting (Baarlo, ... ), rø̜mkęteŋ (Stokkem), ręmkęteŋ (Blitterswijck, ... ), rɛmketeŋ (Middelaar), rɛmkęteŋ (Kerensheide), remtuig: rɛmtȳx (Blerick), stangkettel: staŋkętǝl (Sint Pieter), stangkettinkje: staŋkęteŋskǝ (Boorsem) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: keejkhoes (Borgloon), keekoos (Maaseik), keikhos (Epen), kejkhōst (Bree), kekhust (Beringen), kē.khoəs (Hasselt), kē.khoəst (Hasselt), kēkhowst (Paal), kēkhust (Halen), kēxōs (Vaals), kēͅkhus (Genk), kēͅkhust (Houthalen), kēͅkust (Sint-Truiden, ... ), kēͅkūst (Sint-Truiden), kēͅəkhust (Loksbergen), ki.kho:s (Rekem), ki:khus (Kinrooi), ki:khust (Tessenderlo), kieekhŏŏs (Simpelveld), kiek-oos (Munstergeleen), kiekhoes (Bilzen), kiekhoest (Oostham, ... ), kiekhoos (Amby, ... ), kiekhoosch (Eijsden), kiekhoost (As, ... ), kiekhos (Gulpen), kiekhost (Montzen), kiekhous (Einighausen, ... ), kiekhoust (Bingelrade, ... ), kiekhus (Heers), kiekhôast (Mheer), kiekoost (Lutterade), kiēͅkhus (Vliermaal), kieͅkhus (Gelinden), kijkhoest (Heusden), kijkhus (Bommershoven), kijkhūst (Loksbergen), kijəkhus (Veulen), kikhost (Lozen), kikhust (Neerpelt, ... ), kikos (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), kikōs (Rekem), kikōst (Rotem), kiəkhus (Kortessem), kī.khust (Montzen), kīchhust (Welkenraedt), kīēkhoos (Brunssum, ... ), kīēkhoost (Neeroeteren, ... ), kīēkhos (Eys), kīēkhous (Schinnen), kīkhō:s (Opgrimbie), kīkhōs (Maastricht, ... ), kīkhōst (Opglabbeek), kīkhus (Martenslinde), kīkhust (Eksel, ... ), kīkhūs (Riksingen), kīkōs (Lanklaar), kīkūs (Bilzen), kīəkhust (Peer), koeəkhuṣt (Zonhoven), kè-ïkhoes (Wellen), kéikhoost (Elen), kêkhoest (Kermt), kî.kho.s (Montzen), kî.kho.st (Montzen), kî.kus (Borgloon), kökhust (Zonhoven), kɛ:khus (Voort), kɛjkhus (Hoepertingen), kɛkhust (Beringen), [Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].  kiekhòòs (Boorsem), kinkhoest: ke:nkho:s (Maastricht), keenkhoest (Horst, ... ), kenkōst (Lozen), keŋkhous (Hasselt), keŋkhust (Beverlo), keŋkous (Hasselt), kinkhoest (Afferden, ... ), kinkhoos (Asenray/Maalbroek, ... ), kinkhoost (Baarlo, ... ), kinkhooəst (Hasselt), kinkhoëst (Panningen), kinkhōēst (Meerlo), kinkhŏŏst (Sevenum), kīnkhues (Rosmeer), kèŋkhu.s (Aalst-bij-St.-Truiden), Jong  keenkhoest (Gennep), kwade hoest: kwoajen hoes (Arcen), kwoajen hoest (Blitterswijck), kwoajen hoos (Kessel, ... ), kwoajen hòs (Velden), kwoajenhoes (Lottum), Oud  kwoojenhoest (Gennep) kinkhoest [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND B1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] III-1-2
kinnebak bak: bàkə (Bleijerheide), bakkeknook: bàkəknò:x (Kerkrade), bakkes: bakkes (Achel, ... ), bakkəs (Haelen, ... ), bakəs (Reuver), (b.v. ich geef tech ene sla:ch op te bakes)  bakës (Maastricht), bef: bèf (Maastricht), geschaar: gescheeër (Nuth/Aalbeek), geschieër (Lanklaar), kaak: kōāk (Hoeselt), káák (Gulpen), Mv.  koake (Borgloon, ... ), kaakbeen: koakbeenderen (Kerkhoven), kaaksbeen: kâksbeën (Wellen), kin: ken (Gingelom, ... ), kin (Eksel, ... ), komek uit "kombek", bet. nu wang!  ken (Rekem), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  kin (Jeuk), kinbak: kénbakke (Kelmis), kinbakkes: kinbakkes (Amby, ... ), kinbakkəs (Munstergeleen), kinnebaard: kenəbōərt (Zelem), kinəbo.wt (Hoepertingen), kinəbo:t (Voort), kinəboat (Loksbergen), kénebaat (Gemmenich), kinnebak: (kinnenbak) (Panningen, ... ), kenəbak (Achel, ... ), keͅnəbak (Zonhoven), kienebak (Schinnen), kinn`bak (Bocholt), kinn`bek (Kaulille), kinnebak (Achel, ... ), kinnebakke (Heerlen, ... ), kinnebakkŭ (Puth, ... ), kinnebek (Eksel), kinnebàk (Geulle), kinnebák (Zolder), kinnëbak (Hoeselt, ... ), kinnëbák (Tongeren), kinnəbak (Buchten, ... ), kinnəbàk (Meerssen, ... ), kinnəmbak (Lottum), kinəbak (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), kinəbakə (Sint-Truiden), kènnəbàk (Heugem), kénəbak (Kinrooi), kìnnebak (Wellerlooi), kìnnebàk (Geysteren), kìnnəbàk (Welten), kìnəbàk (Merkelbeek, ... ), kínəbàk (Puth), B.v. Doa zijn growette en klehn kinnebekkeh.  kineebekkeh (Peer), Onderste gedeelte.  kinnebak (Neeroeteren), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  kinnebek (Eksel), kinnebakkes: kinne-bakkes (Oirlo), kinnebakkes (Amstenrade, ... ), kinnebakkus (Buggenum, ... ), kinnebakkës (Valkenburg), kinnebakkəs (Heel, ... ), kinnĕbakkĕs (Meerssen), kinnəbakes (Borgharen), kinnəbakkus (Thorn), kinnəbakkəs (Bunde, ... ), kinnəbaokkəs (Putbroek, ... ), kinəba`əs (Lommel, ... ), kinəbakəs (Echt/Gebroek, ... ), kìnnebakkes (Cadier), kìnnebàkkes (Maastricht), kìnnebàkkus (Weert), kìnnəbakkəs (Heel, ... ), kìnnəbàkkəs (Born, ... ), Rest is voor de informant onbekend.  kinnebakkes (Beesel, ... ), kinnegebak: kinnegebak (Itteren), kits: kitš (Eys, ... ), kìtš (Spekholzerheide), kummik: kùmmək (Stein), kwek: kwek (Lommel), slikstuk: šlìkštùk (Spekholzerheide) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] || kaak [DC 02 (1932)], [N 10b (1961)] || kinnebak [DC 01 (1931)], [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Was er vroeger een ander woord bekend? Zo ja, welk? [DC 27 (1955)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kinnetje, maat van 15,2 liter (half anker) kinnetje: kiend⁄je (Tegelen), kinneke (Sittard), 1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.  kinnetje (Klimmen), v. vloeistoffen.  kenneke (Gulpen, ... ) de maat die een inhoud aangeeft van 15,3 liter [kinnetje] [N 91 (1982)] || klein vaatje bier || vroegere inhoudsmaat: 1/2 anker = ± 19 liter. III-4-4
kinriem bakkestuk: bakǝštø̜k (Tegelen), gespriem: gɛsprēm (Melick), halsterriem: hɛlsterim (Gelieren Bret), keelband: kē̜lbānt (Milsbeek, ... ), keelriem: kē̜lrīm (Bleijerheide, ... ), kiefriem: kēfrēm (Horn), kēu̯rēm (Baexem), kīfrīm (Panningen), kiefriempje: kīfrimkǝ (Meijel), kiefstuk: kēu̯stø̜k (Weert), kievestuk: kivǝštø̜k (Tegelen), kinband: kenbanjtj (Tungelroy), kinnebakriem: kenǝbakrim (Hamont), kinriem: kenrim (Berverlo), kenrēm (Berg, ... ), kenręi̯m (Sittard), kenrīm (Kwaadmechelen, ... ), kinstoot: kenstǭt (Maasbracht), naasband: nās˱banjtj (Maasniel), naasriem: nāsrim (Sint-Truiden), nāsrēm (Kinrooi, ... ), neusriem: nø̄srim (Hamont, ... ), nø̄srēm (Smeermaas), nø̄srīm (Overpelt), nø̜̄srim (Achel), onderriem: ōndǝrrēm (Reijmerstok, ... ), riem: rīm (Koersel), snuitband: snǭǝ.t˱bant (Hoepertingen), snuitriem: snǭ.trī.m (Diepenbeek), snǭǝ.trī.m (Borgloon), stoot: stuǝt (Hasselt), štuǝt (Gronsveld), štūǝt (Mechelen), štǭt (Heerlen), toomsluiting: tǭu̯mslǫǝteŋ (Opheers) Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24] I-10
kip van broedsheid genezen (de) prut koelen: dǝ prø̄t kulǝ (Beringen), prøt kulǝ (Beringen), afbroeden: āfbrø̄i̯ǝ (Neeritter), afkoelen: afkilǝ (Rosmeer), afkylǝ (Lommel), afkȳlǝn (Lommel), āfkø̄lǝ (Bleijerheide, ... ), āfkø̜lǝ (Rotem), āfkēi̯lǝ (Rapertingen), āfkēlǝ (Waterloos), ǭfkyi̯lǝ (Wellen), bij haar kont in het water houden: bę hør kont ent wętǝr hǫu̯wǝ (Borgloon), broedheks vastzetten: brēi̯hęks vastzøtǝ (Bree), dopen: dø̜i̯pǝ (Gronsveld), dø̜u̯pǝ (Rotem), in het water steken: int wai̯tǝr stē̜kǝ (Halen), in water soppen: in water soppen (Urmond), koelprutten: kulprøtǝ (Rumpen), kont in het water steken: kunt ent wātǝr stē̜kǝ (Paal), kont koelen: kōnt kø̄lǝ (Maasmechelen), koud maken: kāt mākǝ (Melick), kwijtbroeden: kwęi̯ǝtbryǝ (Gelinden, ... ), met de kont in het water douwen: me tǝ kont en ǝt watǝr dǫu̯ǝ (Meijel), met de kont in het water steken: mę dǝ kǫnt ent wǫǝtǝr stē̜kǝn (Achel), met de vot in gen water zetten: metǝ vǫd e gǝ wātǝr zetǝ (Teuven), met de vot in het water duwen: met dǝ vǫt in ǝt wātǝr dyi̯ǝ (Klimmen), onder de kuip zetten: oŋǝr dǝ kȳp zętǝ (Blerick), plonzen: plunšǝ (Maasniel), soppen: sopǝ (Herten, ... ), van het kloeken afhelpen: van ǝt klukǝ āfhɛlpǝ (Bocholtz, ... ), vastzetten: vasętǝ (Zichen-Zussen-Bolder), waterdompelen: wǫtǝrdompǝlǝ (Oud-Waterschei) In vraag N 19, 59 werd gevraagd naar de termen voor een kip van broedsheid genezen door ze in een emmer water te stoppen met haar achterste. Een aantal antwoorden wijst op deze methode. Maar er is ook een aantal respondenten dat deze methode niet kent of vermeldt dat deze manier van handelen niet helpt. De broedse kip afzonderen en vastzetten is een alternatief (L 159a (Middelaar), 268 (Velden), 295 (Baarlo), 318b (Tungelroy), 374 (Thorn), P 107a (Rummen)). De informant van L 320a (Ell) adviseert de broedse kip in afzondering sterk eiwitrijk voedsel te voeren. En volgens de informant van Q 121c (Bleijerheide) is een beter middel dan in het water stoppen de kip vier dagen in een rek aan de wand te hangen. [N 19, 59] I-12
kip, maat van 18,5 kilo kip: kiep (18 1/2 kilo) (Hoensbroek), kip (Schimmert, ... ), ⁄n kip (Lutterade), korenvat: (koren).  kūūrəváát (Opglabbeek), ons: = 100 gr.  ons (Tienray), vat: e vaat (Wijlre) de maat die een gewicht aangeeft van 18 1/2 kg [kip] [N 91 (1982)] III-4-4