e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klavervreter armoedslijder: WLD  èrmootsliejer (Beesel), doodskop: dôidskop (Schimmert), idiosyncr.  doeədskop (Thorn), WLD  doodskop (Montfort, ... ), dôôdskop (Schimmert), kanker: kanker (Sittard, ... ), kaŋkǝr (Valkenburg), kaŋkǝrt (Margraten), (...)  kanker (Valkenburg), kankerd: Oorspronkelijke bron kwijtgeraakt. HB  kankərt (Margraten), kattenstaart: kattestatte (Jeuk), klavervreter: geen aparte naam  klavervreter (Berg-en-Terblijt), zelfde  klavervreter (Echt/Gebroek), kleewolf: kleewolf (Val-Meer), -  kliaewolf (Echt/Gebroek), Oorspronkelijke bron kwijtgeraakt. HB  kleewolf (Val-Meer), schimmel: sjummel (Maastricht), schurft: schurft (Val-Meer), top: toppen (Jeuk), topklaver: ook  topklaver (Jeuk), wielen: wielen (Jeuk), wolf: WBD/WLD  wouf (Grevenbicht/Papenhoven, ... ) klavervreter [DC 60a (1985)] || Klavervreter (orobanche minor). Bloeitros is los, geel, purper getint; de bloemkroon is gebogen en geheel symmetrisch; de stempelslippen zijn purper; de helmdraden bijna helemaal kaal. Woekert op vlinderbloemigen en peen, kan vooral op klavervelden zeer s [N 92 (1982)] || Orobanche minor Sm. Een inmiddels vrij zeldzaam voorkomende lastige woekerplant op klaver en andere vlinderbloemige planten. Het is een kruidachtige parasiet zonder bladgroen, met schubvormige bladeren en een lichtbruine tot paarse stengel. De plant wordt 10 tot 60 cm hoog en bloeit van juni tot augustus. || woekerplant || woekerplant, kanker I-5, III-4-3
klaverzaad klaverzaad: klīǝvǝrzǭt (Blitterswijck, ... ), klǭ.vǝrzuǝt (Gors-Opleeuw), kleezaad: kliǝzǭt (Ell, ... ), kliɛzǭt (Echt), klēzǭt (Merkelbeek), kleezaadje: klēzǭtjǝ (Roermond), klenen: klēnǝ (Waubach) Het zeer fijne zaad van klaver. In L 292 en 320a zegt men: ɛklaverzaad gaan verkopenɛ voor: "te biechten gaan". I-5
klaverzuring giftig zuurmoes: idiosyncr.  jiftieg zoermós (Kerkrade), hagenwikke: <hagene "Hecken"+ wicke  hānəvike (Eupen), hazeklee: āzəkliə (Meeswijk), haazeklieë (Altweert, ... ), hazeklīē (Tungelroy), #NAME?  ha:zəkliê (Geistingen), (lat. oxalis acetosella)  hazeklièè (Valkenburg), -  haazeklieë (Tungelroy), hazenklaver, koekoeksbrood  hazeklièè (Valkenburg), klaverzuring  hazekliej (Echt/Gebroek), hazeklieë (Tungelroy, ... ), Veldeke  hazeklieae (Echt/Gebroek), Veldeke klaverzuring  hazeklieë (Klimmen, ... ), WLD  haze klee (Montfort), hāze-kleĭe (Schimmert), ± Veldeke  hazeklieej (Weert), hazenbroodje: WLD  háázəbrutjə (Epen), hazenmuisje: haaze muske (Vijlen), (bij afbeelding 14)  haze muske (Vijlen), kikkelmuisje: kikkel-meuske (Mheer), WLD meuske = klein moes  kikkelmeuske (Mheer), klaver: WLD  klaver (Stein), klaverzuring: klaverzuring (Wijlre), klee: WLD  klee͂ (Ophoven), kliēə (Reuver), klĭĕj (Thorn), kleetje: oxalis floribunda  kliəkə (Meeswijk), koekoeksklaver: WLD  koekoeksklavur (Brunssum), koekoeksklee: koekoekskla͂j (Schimmert), idiosyncr.  koekoekskliə (Thorn), muisje: WLD Additie bij vraag 14: = klein moes  meuske (Mheer), paardssuiker: WLD  pèrdssôker (Beesel), rolklaver: eigen spellinsysteem  rolkliever (Meijel), surelle (fr.): serèl (Kunrade), surell (Lontzen), sərel (Stokkem), sərɛl (Maastricht), wilde klee: eigen spelling  wille klee (Vlodrop), WBD/WLD  wiljə klée (Urmond), wilde surelle: wèl serel (Maastricht), witte klaver: witte klouwer (Jeuk), idiosyncr. de kinderen zoogden vroeger de bloem uit  witte klaver (Sittard), ± Veldeke  witte klieëver (Tienray), witte klaverzuring: zelfde uitspraak  witte klaverzuring (Echt/Gebroek), witte klee: eigen spelling  witte klee (Montfort), Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  wetə klī (Maastricht), WLD  witte-klee (Swalmen), witte surelle: WLD  wittə sərréél (Maastricht), zulker: syləkər (Borgloon), søləkər (Hasselt), zilker, silker (As, ... ), eigen spellingsysteem  zulker (Ell), zuring: -  zoering (Stevensweert), zuring (Tungelroy, ... ), WBD  zeuring (Sevenum), WLD  zeuring (Sevenum), zurkel: sørkəl (Gutshoven), zuurklee: zoer’klieë (Bleijerheide, ... ) hazenklaver, koekoeksbrood || klaverzuring [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)], [ZND 34 (1940)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || witte klaverzuring [DC 60a (1985)] || Witte klaverzuring (oxalis acetosella 5 tot 10 cm groot. De plant heeft een dunne, geschubde wortelstok; de bladeren zijn wortelstandig, 3-tallig. De blaadjes zijn omgekeerd kantvormig; de bloemen groeien afzonderlijk op lange stelen en zijn wit of iets [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] III-4-3
kleden de tompen afbinden: dǝ tømpǝ āfbeŋǝ (Beringe), toebinden: tubeŋǝn (Loksbergen) De uiteinden van het voltooide touw met garen omwikkelen om uitrafelen tegen te gaan. [N 48, 109a] II-7
kledij, kleren bagage: [sic]; Vgl. WBD III, 1.3: bagage, verspr. zuidelijk Hagel. en Getel.  bəga(o)djə (Gutshoven), boel: boel (Stokrooie), dingen: `t dingen (Hamont, ... ), dinge (Beverlo, ... ), dingen (Paal, ... ), het dingen (Beringen), ət deŋə (Beverlo), ət əŋən (Zonhoven), garderobe (fr.): geͅldərob, hīl mən - (Sint-Truiden), Al zijn kleederen.  xaldrōp (Mettekoven), Scherts., b.v. Die heeft me nogal een -.  gardəro:p (Kanne), Zie ook kleier.  garderobe (Heerlen), gerei: gerei (Venray), goed: good (Venlo), kledage: klaiaga (Tongeren), kleašə (Vliermaal), kleeage (Kerniel, ... ), kleejaasj (Oirsbeek), kleeägie (Beringen), klei-aasj (Boorsem), klei-jaage (Neeroeteren), klei-jaasj (Klimmen), klei-ozie (Genk), kleiaasj (Blerick, ... ), kleiaasje (Reuver), kleiaazie (Tegelen), Kleiaazie (Tegelen), kleiaazj (Mechelen-aan-de-Maas), kleiage (Bilzen, ... ), kleiagie (Bocholt), kleiaje (Venlo), kleiazie (Maasniel, ... ), kleiazje (Boekend), kleiazjie (Bree), kleiāš (Leut), kleij-aasj (Bleijerheide), kleijaa(s)zje (Tegelen), kleijaag (Stokkem), kleijaage (Venlo), kleijaas (Neer), kleijaasch (Lanklaar, ... ), kleijaaschj (Heerlerheide), kleijaasie (Blerick), kleijaasj (Bocholt, ... ), kleijaazie (Baarlo, ... ), kleijage (Moelingen), kleijasie (Blerick), kleijasje (Posterholt), kleijazie (Ell, ... ), kleijazje (Roermond), kleijoige (Tongeren), kleiōͅiže (Diepenbeek), klejaas (Oost-Maarland), klejaasj (Gronsveld, ... ), klejagge (Millen), klejaozje (Diepenbeek), klejaš (Zichen-Zussen-Bolder), klejazi (Beringen), klejaôgə (Eigenbilzen), klejāš (Val-Meer), klejāzī (Beringen), klejoͅižə (Ketsingen), kleotsche (Mal), kleōͅžə (Eigenbilzen), klēiazi (Bree), klējažə (Wintershoven), klējāš (Hoeselt), klēoͅdžə (Riksingen), klēͅjāži (Bree), kleͅ.iāš (Opglabbeek), kleͅia.š (Stokkem), kleͅiaš (Neerharen), kleͅiazi (Bree), kleͅiāš (Opgrimbie), kleͅiāžə (Mechelen-aan-de-Maas), kleͅijaš (Rekem), kleͅijaž (Neeroeteren), kleͅijāš (Lanklaar, ... ), kleͅjaš (Mechelen-aan-de-Maas), kleͅožə (Millen), kleͅōͅžə} (Rosmeer), kliage (Hasselt), klieaage (Stevoort), kliejaozen (Zonhoven), kliejâge (Hasselt), klijaasj (Weert), klijage (Neeroeteren, ... ), klijazie (Molenbeersel), klijiāch (Lanaken), klijjaasj (Eisden, ... ), kliərōəžən (Diepenbeek), klyjasj (Gronsveld), kläjozi (Zutendaal), klèjaag (Opoeteren), klèjaajs (Heugem), klèjaas (Stein), klèjaasj (Hoensbroek, ... ), klèjaazie (Panningen), kléaasj (Wittem/Partei), kléāṣ (Montzen), kléijaasj (Holtum), kléjaasch (Heerlen), kléjaase (Maastricht), kléjaasj (Bocholtz, ... ), kléjaazie (Egchel, ... ), kléjasj (Mheer), kléjazie (Borgloon, ... ), klééjaasch (Mechelen), klééjaasj (Lutterade), klɛa͂žə (Tongeren), klɛijāš (Boorsem), klɛijāx (Mechelen-aan-de-Maas), klɛjḁ̄žə (Borgloon), [sic]  klɛojə (Broekom), Et. *kleid + suffix (-age).  klèiôzje (Tongeren), kledij  klèjaozje (Bilzen), Korte doffe o.  klaioge (Tongeren), Of [klirage]?  klieage (Schulen), Syncope van intervocalische d.  kléjāš (Meeswijk), Zie ook kleier.  kleiaasj (Heerlen), kledergoed: `t klijərgoͅut (Linkhout), kleergoed (Kortessem), kliergoed (Beverlo), klièrgoed (Hamont), klederij: klɛiəroj (Genk), kledij: kledij (Leopoldsburg), klideͅî (Kermt), kleding: klei-jing (Herten (bij Roermond)), kleiing (Roermond), kleijding (Itteren), kleijing (Beek, ... ), klèjing (Maastricht), kléjing (Belfeld), e als in "met"maar dan iets opener  kleijing (Eigenbilzen), kleedsel: kletsel (Kwaadmechelen), kleͅitsəl (Eisden), kleͅtsəl (Kwaadmechelen, ... ), klie"dsel (Beverlo), klitzel (Eksel, ... ), veroud.  klɛtsəl (Lommel), kleersel: kliersel (Kuringen), kleiade: kleejaəde (Wellen), klejaod`n (Diepenbeek), kleraadjes: klèraedjes (Herstappe), klerade: Voor kleerage.  kleerāiden (Diepenbeek), klerage: kieërouedje (Montenaken), kleejerragie (Lommel), kleerage (Hoepertingen, ... ), kleeragie (Helchteren), kleeraozie (Middelaar, ... ), kleerazie (Linde, ... ), kleeressie (Lommel), kleeroaadje (Nieuwerkerken), kleeroozie (Beverlo), kleeroutje (Riksingen), kleiragie (Lommel), kleirōͅdžə (Opheers), kleraage (Groot-Gelmen), kleraozjie (Genk), kleroage (Wilderen), klerōžə (Borgloon), klerōͅəžə (Romershoven), kleroͅzə (Hoepertingen), klerázij (Lommel), klēērazie (Venray), klērāžə (Hasselt), klĕrazie (Achel), klie"rozi (Beverlo), kliejerauəeze (Grazen (WBD)), kliejerazie (Tessenderlo), klierage (Hechtel, ... ), klieragen (Zonhoven), klieraoge (Linkhout), klieraoges (Jeuk), klieraozie (Sint-Truiden), klierazie (Neerpelt), klierazjie (Kaulille), kliereadje (Jeuk), klieroadje (Sint-Truiden), klieroage (Sint-Truiden), klieroje (Sint-Truiden), klierožə (Sint-Truiden), klieëroadzje (Sint-Truiden), klijəroͅzə (Linkhout), klirazi (Overpelt), kliroazie (Eksel, ... ), klirožə (Herk-de-Stad), klirōͅdžə (Borlo), kliroͅdžəs (Sint-Truiden), kliërazie (Tessenderlo), klīrawəžn (Zonhoven), klīražə (Hasselt), klīroͅžə (Sint-Truiden), klĭrāžĭ (Boekt/Heikant), klärazij (Hamont), klèrazjie (Meijel), klérazjie (Meijel), klêraggie (Achel), klɛroəgə (Heers), [sic?]  klīrɛ̄jə (Herk-de-Stad), Bedoelt men al zijn kleederen, dan zegt men ook xaldroop, soms stoppend [sic] gebruikt.  klera͂xe (Mettekoven), Mv. enkel kleer.  kleera-dje (Voort), spottend  kliəraezi (Kwaadmechelen), veroud.  klerazie (Lommel), Veroud.  klerazij (Lommel), Vorming van mv. klier (= kleren) + bastaardsuffix -azzie (< -age).  klierazzie (Achel, ... ), kleren: (hejl) kleer (Heers), klai-er (Berg-en-Terblijt), klaier (Spekholzerheide), klaiər (Gutshoven), klai̯r (Panningen), kle.i̯.ər (Montzen), kle.i̯ər (Tongeren), kle:jər (Gelinden, ... ), klee-er (Sint-Lambrechts-Herk), kleejer (Eijsden, ... ), kleer (Afferden, ... ), kleere (Gennep), kleeër (Bilzen, ... ), klei-er (Meeuwen), klei-jer (Boorsem, ... ), klei-jər (Rotem), klei-ər (Wijlre), kleier (Amby, ... ), kleieren (Welkenraedt), kleieͅr (Koninksem), kleii̯ər (Niel-bij-As), kleijeer (Venlo), kleijer (Amstenrade, ... ), kleijĕr (Herten (bij Roermond), ... ), kleijər (Elsloo, ... ), kleir (Venray), kleire (Venray), kleiër (Bleijerheide, ... ), kleiər (Amby, ... ), klei̯er (Maastricht), klei̯ər (Panningen, ... ), klejer (Jabeek, ... ), Klejjer (Vaals), klejər (Beverst, ... ), kler (Bilzen), kleren (Gennep, ... ), kleyer (Amby, ... ), kleër (Sint-Lambrechts-Herk), kleər (Eupen, ... ), klē.r (Voort), klēēr (Oostrum), klēēre (Kuringen), klēīĕr (Tegelen), klēījer (Amby, ... ), klēi̯ər (Bree), klējər (Koningsbosch), klēr (Bommershoven, ... ), klēər (Vliermaal), klēͅjər (Maastricht), klĕrə (Genk), kleͅ`ər (Ophoven), kleͅii̯ər (Leut), kleͅijər (Maaseik, ... ), kleͅiər (Bree, ... ), kleͅiərə (Maaseik), kleͅjər (Gemmenich, ... ), kli-jər (Heerlen), kli.jərə (Zelem), kli:ər (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), klie"re (Beverlo), klie-er (Well), klie-eren (Oostham), kliejr (Venray), kliejər (Lottum), klier (Arcen, ... ), klieren (Stokrooie), klieur (Kerniel), klieër (Buvingen, ... ), klieər (Eys), klijer (Hoensbroek, ... ), klijjer (Epen, ... ), klijjər (Mechelen), klijr (Lanklaar), klijər (Lanaken, ... ), klijərə (Halen), klir (Houthalen, ... ), kliêr (Bergen, ... ), kliër (Hasselt, ... ), kliëre (Neerhespen (WBD)), kliər (Lummen, ... ), kliərə (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), klīēr (Kermt, ... ), klīērə (Oirlo), klīēër (Zonhoven), klījer (Nieuwenhagen, ... ), klījər (Noorbeek), klīr (Hamont, ... ), klīər (Hamont, ... ), klīərə (Loksbergen), klyijər (Veldwezelt), klyjer (mv.) (Gronsveld), klè(j)ər (Horn), klèijər (Venlo), klèi̯jər (Haelen), klèi̯ər (Belfeld, ... ), klèjer (Borgharen, ... ), klèjər (Reuver, ... ), klèrə (Meijel), klé.jər (Merkelbeek), kléjer (Bemelen, ... ), kléjər (Teuven), klééĕr (Afferden), klééjer (Opglabbeek), kléër (Wittem/Partei), klêjər (Geleen, ... ), klêr (Hoeselt), klêêr (Well), klêîjer (Maastricht), klëer (Martenslinde), klìer (Lummen), klír (Sevenum), klíər (Oostrum), klîr (Well), klîrən (Venray), klɛ.jər (Vroenhoven), klɛijər (Vroenhoven), klɛjər (Bree, ... ), (et kleed)  kleier (Kerkrade), (et kleid)  kleijer (Limbricht, ... ), (et kleit)  kleijər (Tegelen), (h`t kleid)  kleier (Sittard), (het klei.t)  kleijer (Heel), (het kleid)  klei|er (Tegelen), (t kleed)  klĕĕər (Bocholtz), (t kleid)  kleier (Haelen, ... ), kleijer (Bemelen, ... ), kleijər (Kessel), kleiër (Blerick), klèjjer (Weert), (t kleit)  kleijer (Kessel), kleijər (Roermond), (t klie-ed)  klie-er (Merselo), (t klieëd)  klie ër (Merselo), klieër (Sevenum), (t kliêêd)  klier (Lottum), (t kléd)  kleijĕr (Oirsbeek), (t klêêd)  klêêr (Bergen), (ut kleid)  kleijer (Blerick, ... ), Ev.: kliët.  klieëren (Tessenderlo), kleren, kleding  kleer (Bilzen), Mv.  kleer (Voort), kleijer (Tungelroy), klieër (Sint-Truiden), Mv. [kl.ij\\r]  klɛ.ijər (Meeuwen), Sub kleed, 2. (mv.).  kleͅjər (Meeswijk), Sub kleed, mv.  kliər (Hamont), Uit kleder.  kleiər (Lommel), voor kleren in t algemeen wordt soms ook "montoering"gebruikt  kleijer (Thorn), Zie ook garderobe, kleiaasj.  kleier (Heerlen), è als in fr. père maar dan iets opener  klèèr (Eigenbilzen), klikken en klakken: z`n klikke en klakke (Tongeren), klovement: Brg. NB klóvvë: kleden (Brg.).  klòvvuemient (Tongeren), lijnwaad: leͅvət (Diepenbeek), lommelen: lommelen (Vucht), monturing: mantoering (Sittard), ploeten: WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.  ploète (Venlo), pongelen: ich gaon mich anger pongele aandoon"WNT: pongel, 3. vod, lomp, en vervolgens iets dat geen waarde heeft.  pongele (Echt/Gebroek), prullen: voor kleren die "niet mooi"betiteld kunnen worden  prulle (Waubach), spullen: spïllë (Tongeren), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: `t dinge (Eksel), bovenkleren (Neeritter), deŋə (Beringen, ... ), dinge (Broekhuizen, ... ), diŋə (Beringen), het dinge (Kwaadmechelen), kleedsel (Tessenderlo), kleejer (Oirsbeek), kleer (Kerkrade, ... ), klei-er (Bleijerheide), klei-jer (Klimmen), kleier (Boekend, ... ), kleijaasj (Guttecoven), kleijer (Baarlo, ... ), kleijər (Bocholt), kleiër (Tegelen), kleiər (Tongeren), klejer (Belfeld, ... ), klejər (Opheers, ... ), kleōͅžə (Diepenbeek), kler (Mal, ... ), kleren (Leopoldsburg, ... ), kleər (Hoepertingen), klēr (Hoeselt, ... ), klēͅiər (Bree), klēͅr (Eigenbilzen), kleͅ.iər (Opglabbeek), kleͅ`ər (Ophoven), kleͅiazi (Bree), kleͅijər (Eisden, ... ), kleͅiər (Bree, ... ), kleͅjər (Borgloon, ... ), kli.jərə (Zelem), kliejərə (Grazen (WBD)), klier (Lummen, ... ), kliere (Beverlo), kliēr (Venray), klijer (Hoensbroek), klijjer (Vlodrop, ... ), klijər (Linkhout, ... ), klijərə (Halen), klièr (Meijel), kliêr (Neerpelt), kliər (Sint-Truiden), kliər(ə) (Kwaadmechelen), kliərə (Halen, ... ), klīēr (Bergen), klīr (Boekt/Heikant, ... ), klīrə (Beringen), klītjə (Kaulille), klīər (Achel, ... ), kloemele (Bocholtz), klyer (Venlo), klèjer (Amstenrade, ... ), kléejer (Brunssum), kléijər (Holtum), kléiər (Lommel), kléjaasj (Caberg), kléjer (Bemelen, ... ), kléjing (Wijk), kléjər (Ketsingen), klééjer (Lutterade, ... ), klîer (Brunssum), klîr (Herk-de-Stad), klîêr (Sevenum), klɛijər (Boorsem, ... ), lieventj (Thorn), ⁄t dinge (Panningen), de versleten of afgedragen kleren  aw prőlle (Klimmen), de versleten of afgedragen kleren WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.  ploete (Klimmen), lijnwaad  lievend (Maasniel), meer bedoeld i.d. betekenis van plunje WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.  ploete (Thorn), ondergoed  lievent (Ulestraten), WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.  ploete (Brunssum, ... ), plōēte (Waubach), WNT: pongel, 3. vod, lomp, en vervolgens iets dat geen waarde heeft.  pongele (Roermond), tenue (fr.): Et. Fr. tenue.  tënü (Tongeren), trousseau (fr.): Van Dale (FN): trousseau: 1. bos, bundel; 2. uitzet (voor huwelijk e.d.).  trousseau (Hechtel), vodden: vodden (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), Plat.  vodden (Sint-Truiden) (1. goed 2. kleding || ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || 1. garderobe; - 2. kleren || [kleren] || alle klederen samen || garderobe || garderobe: vele kleren || gewaad, klederen || Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || Kinderkleren. [DC 62 (1987)] || kle(d)age || kledage: kleding, kledij || klederen || klederen (mv.) || klederen, in collectieve zin || kledij || kledij, kleding || kleding || Kleding (algemeen). Wat is in uw dialect het algemene woord voor kleding heel in het algemeen? [DC 62 (1987)] || kleding (in t algemeen) || kleding, kledij || kleding, kledij (verzamelnaam) || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || Kleding. [Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord)] [ZND m] || kleding: kleren, kledingstukken || kleed (mv.) || kleed (mv.), [kleren] || kleederen || kleedij || kleren || kleren (in het algemeen) || kleren, jurken || kleren, kleding || kleren, kledingstukken || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)], [N 23 (1964)] || Kleren. De kleren hangen in de kast. [DC 62 (1987)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)] || mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] || Mannenkleren. [DC 62 (1987)] || spullen, kleren || stel kleren, kledingstukken || verzamelnaam voor kleren || verzamelwoord voor de kleding || vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] || Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
kleed dingen: `t dinge (Bergen), kleder: [mv. van kleed, rk]  kleider (Roermond), klèjtər (Pey), kleed: et kleed (Vaals), et kleit (Urmond), het kleid (Buchten), hət kleid (Heel), kle.t (Vroenhoven, ... ), kleid (Kortessem, ... ), kleiət (Lommel), klie"d (Beverlo), klieëd (Meerlo, ... ), kliət (Hamont), t kleed (Gennep, ... ), t kleid (Beek, ... ), t kleit (Berg-en-Terblijt, ... ), t klieed (Wanssum), t klieəd (Leunen), t klèèd (Ingber), ut kleid (Valkenburg, ... ), ət kleid (Roermond), ət kleit (Roermond), ət klei̯t (Reuver), [uitdr. 363]  kleed (Romershoven), Mv. [kl.ij\\r]  klɛ.it (Meeuwen), mv. kleier.  kleid (Uikhoven), schort: schorte (Lottum) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleed III-1-3
kleedlokaal bad: bat (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), badlokaal: badlokaal (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]), batlokāl (Chevremont  [(Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), badzaal: badzaal (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bain-douche: bęnduš (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), kasten: kastǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Maurits]), klederhok: klęjǝrhǫk (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Eisden]), klederraum: klęjǝrrawm (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), kleedhok: klęjthǫk (Geleen  [(Maurits)]   [Domaniale]), kleedkamer: klęjkāmǝr (Lanklaar  [(Eisden)]   [Laura, Julia]), kleedlokaal: kleedlokaal (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), klęjtlokāl (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Maurits]  [Emma, Maurits]), klętlokāl (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]), kleedruimte: klęjtrȳmtǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), kl˙ētrǫjmtǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), kouw: kaw (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kǫw (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Domaniale]  [Maurits]), lavoir: lavwā.r (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Waterschei]), lavwār (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]), lavā.r (Zolder  [(Zolder)]   [Zolder]), lavār (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zolder]), waskouw: waškaw (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), waškǫw (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), wɛškow (Stein  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wɛškǫw (Eygelshoven  [(Laura / Julia)]  , ... [Willem-Sophia]  [Laura, Julia]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]) De ruimte waar men zich kon verkleden en ook kon wassen blijkens woordtypen als "waskouw", "badlokaal" en "bad". Volgens de informant van Q 111 sprak men vroeger van "waskouw" en later van "badlokaal". [N 95, 7; monogr.] II-5
kleefkruid honingskruid: [Gallium cruciata]  hónéngskraud (Tongeren), klad: -  kladde (Stevensweert), kleef: WLD  klêêf (Schimmert), kleefkruid: klaef kroet (Vijlen), klaef-kruud (Oirlo), klaefkroed (Swalmen), -  kleefkroed (Montfort), kleefkruud (Venray), ook: klitkroet  kleefkruid (Echt/Gebroek), WBD/WLD  klééfkroet (Urmond), WLD  kleef kroet (Montfort), kleine klis: -  ɛkleinɛkleəsə (Diepenbeek), klet: klet (Kunrade, ... ), klĕt (Uikhoven), -  klet (Mechelen-aan-de-Maas), galium aparine  klɛt (Meeswijk), ook: klétt6kroêd  kléttə (Geistingen), Veldeke  klet (Echt/Gebroek), WLD  (klette) (Montfort), klet (Ophoven), klettenkruid: ook: klétt6  kléttəkroêd (Geistingen), klis: klisse (Jeuk, ... ), klissen (Jeuk), eigen spelling  klisj (Vlodrop), eigen spellinsysteem zie ook vraag 52  klisse (Meijel), idiosyncr.  klis (Sittard), klisse (Thorn), ± Veldeke  klis (Weert), klit: klit (Schimmert), -  klit (Berg-en-Terblijt), WLD  klit (Epen, ... ), klitte (Swalmen), WLD ook wel  klitte (Sevenum), klitkruid: klitkroet (Kunrade), ook: kleefkruid  klitkroet (Echt/Gebroek), klits: idiosyncr.  klitse (Blerick), klitsers: idiosyncr.  klitsers (Blerick), klitwortel: idiosyncr. ook  klitwórtel (Sittard), knoopjeskruid: WBD  knupkeskroet (Sevenum), WLD  knupkes-krōēt (Sevenum), kretsjeskruid: kretskeskroot (Vlijtingen), [Galium aparine], kretsen of krabben  krêtskëskraud (Tongeren), mele: meelje (Herten (bij Roermond)), miauwtje: -  miaken (Beringen), plakbolletjes: plàkbələkəs (Diepenbeek), plakgroen: ± Veldeke  plekgreun (Weert), plakkruid: plakkraad (Jeuk), -  plekkroed (Tungelroy), WLD  plekkrüt (Beesel), ± Veldeke  plekkroeed (Weert), plakplant: WLD  plekplant (Brunssum), schelmenhik: sjelmehik (Genk), kleefkruid (onkruid tussen de aardappels walstro  sjelmehik (Genk, ... ), tongel: WLD  tongel (Stein), weerkruid: wer-kroêt (Altweert, ... ) kleefkruid [DC 60a (1985)] || Kleefkruid (galium aparine 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn lang, liggend of klimmend en zijn ruw door naar onder gerichte stekeltjes. De bladeren staan in kransen van 6 tot 8 lijn- tot lancetvormige, stekelpuntige bladeren. De bladrand is ruw-gest [N 92 (1982)] || kleefkruid, walstro || klit, kleefkruidbolletje || walstro III-4-3
kleerborstel borstel: beurschtel (Valkenburg, ... ), beurstel (Borgharen, ... ), beuschtel (Dieteren, ... ), beusjtel (Merkelbeek, ... ), beustel (Born, ... ), boorstel (Panningen), borsel (Geysteren, ... ), borstel (Arcen, ... ), bossel (Hoeselt), bossel (of kleerbossel) (Wellen), bossəl (Mettekoven), bostel (Sint-Truiden), bōrsel (Lottum), burstel (Herten (bij Roermond)), busjtel (Heerlerheide, ... ), bustel (Heel, ... ), buursjtel (Wijlre), buusjtel (Heerlen), buustel (Gronsveld), bäöstel (Echt/Gebroek, ... ), bórstel (Horn), börsjtel (Vlodrop), börstel (Blerick, ... ), bössĕl (Kessenich), böstel (Veldwezelt), een beustel (Vucht), eenĕ bjĕstĕl (Vroenhoven), eine beustel (Ophoven), eine borstel (Neeroeteren), eine buestel (Elen), eine buurstel (Maaseik), eine buustel (Elen), einə borstel (Meeuwen), einə borstəl (Neerglabbeek), ene beurstel (Lanaken), ene biostel (Mopertingen), ene bjeustel (Zichen-Zussen-Bolder), enne bossel (Mettekoven), enne bossəl (Herk-de-Stad), enə bōsəl (Borgloon), ĕn bossel (Diepenbeek), ĕnĕ bostĕl (Sint-Truiden), iene bossel (Hasselt), ine bostel (Sint-Lambrechts-Herk), inne bossel (Kuringen, ... ), inne bossel (vúr klīër te bosselen) (Stevoort), n bossel (Linkhout), ne beuschtel (Sittard), ne beustel (Eisden), ne bjeustel (Riemst), ne borsel (Paal), ne borstel (Genk, ... ), ne bossel (Kortessem, ... ), ne bössel (Lommel), nə bo.səl (Guigoven), nə borsəl (Beringen), nə bossəl (Gutshoven), nə boͅrstəl (Hamont), ən boͅrtəl (Zonhoven), ənə bjəstəl (Eigenbilzen), ənə borstel (Kleine-Brogel), ənə bossəl (Genoelselderen), ənə bosəl (Schulen), ənə bø̄rstəl (Lanaken, ... ), ’n biëstel (Veldwezelt), ’n borstel (Niel-bij-As), ’n bossel (Genoelselderen, ... ), ’n bōrstel (Overpelt), ’n bôssel (Lommel), ’n bôstel (Lommel), ’ne bie.eustel (Rotem), ’ne bossel (Bilzen, ... ), ’ne burstel (Weert), ’nə by(3)̄rstəl (Maaseik), Fr. ch  ’n bōchel (Heppen), Fr. me 1ste persoon  eine bestel (Grote-Brogel), ö als in Du. Öl  böschtel (Vaals), kleerborstel: (kleier)busjtel (Eygelshoven), (kleijer)beusjtel (Berg-en-Terblijt), (kleijer)beustel (Boorsem), bossel (of kleerbossel) (Wellen), een kleerbossel (Ulbeek), eene klierborstel (Borlo), ein kleierbeustel (Kessenich), ein kleierbuustel (Rotem), eine kleer bossel (Riksingen), eine kleerborstel (Bocholt), eine kleierborstel (Neeroeteren), eine kleijerbeustel (Boorsem), eine kleijerborstel (Opoeteren), eine kleijrborstel (Opoeteren), eine kleiër beurstel (Rekem), eine kleiërbeustel (Kessenich), einə kleiərbeustel (Ophoven), ĕnə klērbōͅsəl (Kortessem), ienen borstel (klier borstel) (Peer), ine (klier)borstel (Wijchmaal), ine klierborstel (Peer), inə klirborstəl (Sint-Huibrechts-Lille), kleeierbusjtel (Eys), kleerborsel (Venray), kleerborstel (Diepenbeek, ... ), kleerbossel (Diepenbeek, ... ), kleierbeuesterl (Wijlre), kleierbeurstel (Broeksittard), kleierbeuschtel (Einighausen), kleierbeusjtel (Oirsbeek, ... ), kleierbeustel (Eisden, ... ), kleierboorstel (Helden/Everlo), kleierborsel (Baarlo), kleierborstel (Haelen, ... ), kleierbossel (Beverst), kleierbostel (Beegden), kleierbuchtel (Vaals), kleierburstel (Blerick), kleierbusjtel (Kerkrade), kleierbörstel (Hushoven, ... ), kleierböstel (Echt/Gebroek, ... ), kleierbørstel (Tegelen), kleijerbeurschtel (Meerssen), kleijerbeursjtel (Sibbe/IJzeren, ... ), kleijerbeurstel (Maastricht, ... ), kleijerbeurstjel (Houthem), kleijerbeusjtel (Guttecoven, ... ), kleijerborstel (Maasniel), kleijerbustel (Maasbracht), kleijerbörstel (Montfort), kleijerböstel (Born), kleirbeusjtel (Nuth/Aalbeek), kleiërbeustel (Ophoven), klejerbeujesjtel (Vijlen), klejerbùstel (Gulpen), klerbōssəl (Kortessem), kleërborstel (Beringen), klēēërborstel (Gelieren/Bret), klējer beurstel (Maastricht), klējerbusjtel (Eys), klēr boͅssəl (Hoeselt), klērbostel (Beverst), klie"rbo"sel (Beverlo), klierborsel (Venray), klierborstel (Hechtel), klierbostel (Beverlo), klierbòòrstel (Wellerlooi), klieërborsel (Leunen), klijjerbuschtel (Bocholtz), kliərboͅsəl (Hasselt), klīerbōrsel (America), klīrborstəl (Lummen), klèjerbeustel (Pey), ne kleerbossel (Bilzen, ... ), ne kleirbossel (Koninksem), ne klierborstel (Sint-Huibrechts-Lille), ne klierbostel (Beverlo), ne klieërborstel (Houthalen), nö klīrböstəl (Oostham), nə klierbossel (Kuringen), nə klɛjərbø:stəl (Boorsem), ən klijər bø̄rstəl (Lanaken), ənə (kleͅjər)bø̄rstəl (Opgrimbie), ənə klirborstəl (Neerpelt), ənə klīrbossel (Schulen), ənə klīrbossəl (Herk-de-Stad), ənə kläərbø̄stəl (Molenbeersel), ’n kleerbosel (Vliermaalroot), ’n klierborstel (Helchteren, ... ), ’ne bossel (kleijer) (Koninksem), ’ne bossel - kleͅrbossel (s-Herenelderen), ’ne kleerboosel (Vliermaalroot), ’ne kleerbossel (Neerrepen), ’ne kleierbossel (Tongeren), ’ne klēr bossel (Mal), ’nə kleiərborstəl (Opitter), de o is enkel en dof  enə klerbôssəl (Kortessem), e is lang  ’ne klēr bossel (Mal), ie is lang, gevolgd van e klank  klierborstel (Peer), meubelborstel: muibelborstel (Maasbree), muibelbörstel (Venlo), schuier: WNT: schuier (II), van schuieren (I): 1) Borstel met korte steel of zonder steel. [is dit m.b.t. kleerborstel?, cfr. ruimere vraagstelling]  scheuer (Amstenrade), schuier (Weert), sjuier (Maastricht), stijve borstel: [is dit m.b.t. kleerborstel?, cfr. ruimere vraagstelling]  stieven börstel (Blerick), wrijfborstel: [is dit m.b.t. kleerborstel?, cfr. ruimere vraagstelling]  wrijfborstel (Amby), zachte borstel: [is dit m.b.t. kleerborstel?, cfr. ruimere vraagstelling]  zachte beurstel (Maastricht) een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)] || kleerborstel || Kleerborstel. Hoe noemt men het hierboven afgebeelde voorwerp, dat wordt gebruikt om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen enz. te verwijderen? [DC 15 (1947)] III-1-3
kleerhaak badhaak: bathoak (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), haak: hoak (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]  , ... [Emma, Maurits]  [Oranje-Nassau I]  [Maurits]), huǫk (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg]), hōǝk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), hǭk (Meijel  [(Emma / Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hǭǝk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Zolder]), h˙ǫak (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), kettinghaak: kęteŋhoak (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]), klederhaak: klējǝrhoak (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), klęjǝrhoak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), klęjǝrhoǝk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), klęjǝrhǭk (Eygelshoven  [(Laura / Julia)]  , ... [Willem-Sophia]  [Emma]  [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), (mv)  klęjǝrhø̄ǝk (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), klęjǝrhø̜̄k (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Laura, Julia]  [Julia]), krok: krǫk (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg, Waterschei]), (mv)  krǫkǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]), pungelhaak: pøŋǝlhoak (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), pøŋǝlhǫǝk (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]), (mv)  pønjǝlhę̄k (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.] II-5