29644 |
kleivoorraadplaats |
bult:
bølt (L381p Echt, ...
Q095p Maastricht,
L163a Milsbeek),
leemberg:
lēmbę ̞rǝx (Q121b Spekholzerheide),
lē̜mbę ̞rǝx (Q095p Maastricht),
lęjmbę ̞rǝx (Q111p Klimmen),
leembult:
lęjmbølt (L322a Nunhem),
leemhoop:
lijǝmhuwǝp (P047p Loksbergen),
lęjmhǫwp (Q111p Klimmen, ...
Q095p Maastricht),
leemkot:
lēmkuǝt (Q083p Bilzen),
leemshoop:
lęjmshǫwp (L322a Nunhem, ...
L270p Tegelen),
schop:
šǫp (L372p Maaseik
[(overdekte plaats om klei op te slaan)]
),
voorraadhoop:
vø̄̄rrǭthuwǝp (L210p Venray)
|
Plaats op het fabrieksterrein waar men de gestoken klei opslaat. De klei ondergaat daarbij al een eerste menging doordat de verschillende kleisoorten door elkaar gestort worden. Bovendien wordt de grondstof blootgesteld aan de invloed van regen en vorst waardoor ze mals wordt. [N 98, 59; monogr.]
II-8
|
26966 |
klem |
klem:
klem (L244b Griendtsveen, ...
L265p Meijel,
L266p Sevenum),
kløm (L245p Meterik, ...
L288a Ospel)
|
De dikte van een turf of van één steek veen. Deze kan variabel zijn van 10 tot 20 cm. [II, 64]
II-4
|
27937 |
klem van galerijraam |
carcan:
kárkǭ (Q000 Zie mijnen
[(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
kęrkõ̜ (Q000 Zie mijnen
[(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
kǝrkõ̜ (Q000 Zie mijnen
[(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Klem met schroefbout die de verbinding vormt tussen de delen van de ondersteuning in een galerij. Deze ondersteuning bestaat doorgaans uit ijzeren ramen, samengesteld uit twee geprofileerde en licht gebogen stijlen en een boogvormige kap van hetzelfde profiel. [monogr.]
II-5
|
31414 |
klembeugel van een kolomboormachine |
beugel:
bȳgǝl (L289p Weert),
boorschroef:
bǫwǝrsxrūf (K353p Tessenderlo),
bǭršruf (L382p Montfort),
boorvork:
bū.rvǫrǝk (L289p Weert),
klem:
klɛm (L192a Siebengewald, ...
L213p Well),
klembeugel:
klɛmbȳjǝl (Q121b Spekholzerheide),
klɛmbø̜gǝl (L382p Montfort, ...
Q099q Rothem),
klemkop:
klɛmkǫp (L299p Reuver),
mandrin:
mǫndrē̜ (Q083p Bilzen),
mof:
muf (P219p Jeuk),
sluitbeugel:
slāt˱bø̜jgǝl (P176b Bevingen),
vastzetklem:
vas˲zętklɛm (L217p Meerlo)
|
Elk van de verstelbare beugels waarmee het werkstuk op de boortafel van een kolomboormachine wordt vastgezet. [N 33, 161]
II-11
|
31666 |
klemblok, felsapparaat |
felsmachine:
fɛltsmašiŋ (Q121c Bleijerheide),
klemblok:
klɛmblǫk (L414p Houthalen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q118p Schaesberg)
|
Een soort blok dat bestaat uit twee bekken met in ieder daarvan halfronde openingen van verschillende maat, waartussen men pijpen kan vastzetten om daaraan met behulp van een doorn een kraag te kunnen slaan. Daarbij wordt een houten hamer gebruikt. Er bestaan ook uitvoeringen van dit apparaat waarbij de doorn met behulp van een spindel in het uiteinde van de pijp wordt gedraaid. Zie ook de lemmata ɛdoornɛ en ɛflensɛ en afb. 253.' [N 64, 121b]
II-11
|
31216 |
klembus |
klauw:
klǫw (Q111p Klimmen),
kleine ring:
klęjnǝ reŋk (L299p Reuver),
klembus:
klɛmbøs (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo,
L159a Middelaar),
klɛmbø̜s (L330p Herten, ...
L321p Neeritter,
Q099q Rothem,
L331p Swalmen),
lagerhouder:
lāgǝrhājǝr (L382p Montfort),
spanbus:
spanbøs (Q005p Zutendaal)
|
Bus waarmee de binnenring van een kogellager op de as wordt geklemd. [N 33, 231]
II-11
|
32013 |
klemgereedschap |
lijmtuig:
lē̜mtø̜jǝx (K317p Leopoldsburg),
spangereedschap:
spangǝręjtsxap (L271p Venlo),
spangerei:
špangǝręj (L330p Herten),
spangeschier:
špangǝšīǝr (L330p Herten),
spantuig:
spantø̜jǝx (K317p Leopoldsburg),
špantsyx (Q121c Bleijerheide)
|
De algemene benaming voor het span- en klemgereedschap zoals dat door timmerlui en andere houtbewerkers wordt gebruikt bij het lijmen of aan de werkbank. [N 53, 215]
II-12
|
31318 |
klemhaak |
bankhaak:
baŋk(h)uǝk (Q083p Bilzen),
baŋkhǭk (L291p Helden, ...
L290p Panningen,
Q116p Simpelveld,
Q005p Zutendaal),
klembeugel:
klɛmbȳjǝl (Q121b Spekholzerheide),
klemhaak:
klɛmhǫak (Q113p Heerlen),
klɛmhǭk (P176b Bevingen, ...
L217p Meerlo,
L321p Neeritter,
L216a Oostrum,
Q099q Rothem,
L289p Weert),
krombek:
kromp˱bɛk (Q111p Klimmen
[(ook recht)]
)
|
Werktuig dat dient om een werkstuk op het werkbankblad vast te zetten. In de eenvoudigste uitvoering bestaat het uit een schacht waarop bijna haaks een arm is aangebracht. Om een werkstuk te klemmen wordt de schacht door een gat in het blad van de werkbank gestoken waarna het geheel met een hamer wordt vastgetikt. Zie ook afb. 56. Er bestaan ook uitvoeringen waarbij de arm scharnierend aan de schacht is bevestigd. Aan één uiteinde van de arm is dan een klemplaat aangebracht, aan het andere een draadspil. Door de draadspil aan te draaien wordt de klemplaat met grote kracht aangedrukt. [N 33, 289]
II-11
|
31329 |
klemhaak, ketelklem |
klam:
klam (Q005p Zutendaal),
klem:
klɛm (L291p Helden, ...
L330p Herten,
L290p Panningen,
Q116p Simpelveld),
klembak:
klɛmbak (Q121b Spekholzerheide),
klembeugel:
klɛmbø̜gǝl (L217p Meerlo, ...
Q099q Rothem,
K353p Tessenderlo),
klemhaak:
klɛmhǫak (Q113p Heerlen, ...
Q121p Kerkrade),
klɛmhǭk (P176b Bevingen, ...
L165p Heijen,
Q111p Klimmen,
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L382p Montfort,
L216a Oostrum,
L192a Siebengewald,
L289p Weert,
L213p Well),
klɛmhǭǝk (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
schroef:
šruf (L371p Ophoven),
sergeant:
sǝržant (L414p Houthalen, ...
L423p Stokkem),
tafelpen:
tǭfǝlpęn (L299p Reuver)
|
Hoekige of hoefijzervormige beugel met een draadspindel in het ene been waarmee metaalverbindingen kunnen worden vastgehouden of vastgeklemd. De klemhaak wordt onder meer gebruikt bij klink-, boor- en buigwerk. Zie ook afb. 63. [N 33, 273; N 64, 51a]
II-11
|
33912 |
klemhoef |
geitehoef:
gei̯tǝnhuf (L163p Ottersum),
hoefbevangen:
huf˱bǝvaŋǝ (L265p Meijel),
kleine hoef:
klęi̯n hōf (L331p Swalmen),
klemhoef:
klɛmhuf (L320a Ell, ...
Q088p Lanaken,
Q015p Stein,
L271p Venlo),
klɛmhōf (L269p Blerick, ...
L381p Echt,
L291p Helden,
L292p Heythuysen,
L298p Kessel,
L377p Maasbracht,
Q196p Mheer,
L382p Montfort,
Q101a Sibbe / IJzeren,
L331p Swalmen,
Q112p Voerendaal,
L289p Weert),
klemvoet:
klɛmvōt (Q198p Eijsden, ...
Q193p Gronsveld,
L429p Guttecoven,
Q095p Maastricht,
L266p Sevenum),
platte vers:
platǝ vē̜.rs (L331p Swalmen),
schaapsvoet:
šǭpsvōt (Q113p Heerlen
[(te smalle en hoge hoeven)]
),
scheef gegroeid:
sxęi̯f gǝgrui̯t (L288a Ospel),
te kleine straal:
tǝ kleŋ štrǭl (Q202p Eys)
|
Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b]
I-9
|