e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleivoorraadplaats bult: bølt (Echt, ... ), leemberg: lēmbę ̞rǝx (Spekholzerheide), lē̜mbę ̞rǝx (Maastricht), lęjmbę ̞rǝx (Klimmen), leembult: lęjmbølt (Nunhem), leemhoop: lijǝmhuwǝp (Loksbergen), lęjmhǫwp (Klimmen, ... ), leemkot: lēmkuǝt (Bilzen), leemshoop: lęjmshǫwp (Nunhem, ... ), schop: šǫp (Maaseik  [(overdekte plaats om klei op te slaan)]  ), voorraadhoop: vø̄̄rrǭthuwǝp (Venray) Plaats op het fabrieksterrein waar men de gestoken klei opslaat. De klei ondergaat daarbij al een eerste menging doordat de verschillende kleisoorten door elkaar gestort worden. Bovendien wordt de grondstof blootgesteld aan de invloed van regen en vorst waardoor ze mals wordt. [N 98, 59; monogr.] II-8
klem klem: klem (Griendtsveen, ... ), kløm (Meterik, ... ) De dikte van een turf of van één steek veen. Deze kan variabel zijn van 10 tot 20 cm. [II, 64] II-4
klem van galerijraam carcan: kárkǭ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kęrkõ̜ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kǝrkõ̜ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]) Klem met schroefbout die de verbinding vormt tussen de delen van de ondersteuning in een galerij. Deze ondersteuning bestaat doorgaans uit ijzeren ramen, samengesteld uit twee geprofileerde en licht gebogen stijlen en een boogvormige kap van hetzelfde profiel. [monogr.] II-5
klembeugel van een kolomboormachine beugel: bȳgǝl (Weert), boorschroef: bǫwǝrsxrūf (Tessenderlo), bǭršruf (Montfort), boorvork: bū.rvǫrǝk (Weert), klem: klɛm (Siebengewald, ... ), klembeugel: klɛmbȳjǝl (Spekholzerheide), klɛmbø̜gǝl (Montfort, ... ), klemkop: klɛmkǫp (Reuver), mandrin: mǫndrē̜ (Bilzen), mof: muf (Jeuk), sluitbeugel: slāt˱bø̜jgǝl (Bevingen), vastzetklem: vas˲zętklɛm (Meerlo) Elk van de verstelbare beugels waarmee het werkstuk op de boortafel van een kolomboormachine wordt vastgezet. [N 33, 161] II-11
klemblok, felsapparaat felsmachine: fɛltsmašiŋ (Bleijerheide), klemblok: klɛmblǫk (Houthalen, ... ) Een soort blok dat bestaat uit twee bekken met in ieder daarvan halfronde openingen van verschillende maat, waartussen men pijpen kan vastzetten om daaraan met behulp van een doorn een kraag te kunnen slaan. Daarbij wordt een houten hamer gebruikt. Er bestaan ook uitvoeringen van dit apparaat waarbij de doorn met behulp van een spindel in het uiteinde van de pijp wordt gedraaid. Zie ook de lemmata ɛdoornɛ en ɛflensɛ en afb. 253.' [N 64, 121b] II-11
klembus klauw: klǫw (Klimmen), kleine ring: klęjnǝ reŋk (Reuver), klembus: klɛmbøs (Heijen, ... ), klɛmbø̜s (Herten, ... ), lagerhouder: lāgǝrhājǝr (Montfort), spanbus: spanbøs (Zutendaal) Bus waarmee de binnenring van een kogellager op de as wordt geklemd. [N 33, 231] II-11
klemgereedschap lijmtuig: lē̜mtø̜jǝx (Leopoldsburg), spangereedschap: spangǝręjtsxap (Venlo), spangerei: špangǝręj (Herten), spangeschier: špangǝšīǝr (Herten), spantuig: spantø̜jǝx (Leopoldsburg), špantsyx (Bleijerheide) De algemene benaming voor het span- en klemgereedschap zoals dat door timmerlui en andere houtbewerkers wordt gebruikt bij het lijmen of aan de werkbank. [N 53, 215] II-12
klemhaak bankhaak: baŋk(h)uǝk (Bilzen), baŋkhǭk (Helden, ... ), klembeugel: klɛmbȳjǝl (Spekholzerheide), klemhaak: klɛmhǫak (Heerlen), klɛmhǭk (Bevingen, ... ), krombek: kromp˱bɛk (Klimmen  [(ook recht)]  ) Werktuig dat dient om een werkstuk op het werkbankblad vast te zetten. In de eenvoudigste uitvoering bestaat het uit een schacht waarop bijna haaks een arm is aangebracht. Om een werkstuk te klemmen wordt de schacht door een gat in het blad van de werkbank gestoken waarna het geheel met een hamer wordt vastgetikt. Zie ook afb. 56. Er bestaan ook uitvoeringen waarbij de arm scharnierend aan de schacht is bevestigd. Aan één uiteinde van de arm is dan een klemplaat aangebracht, aan het andere een draadspil. Door de draadspil aan te draaien wordt de klemplaat met grote kracht aangedrukt. [N 33, 289] II-11
klemhaak, ketelklem klam: klam (Zutendaal), klem: klɛm (Helden, ... ), klembak: klɛmbak (Spekholzerheide), klembeugel: klɛmbø̜gǝl (Meerlo, ... ), klemhaak: klɛmhǫak (Heerlen, ... ), klɛmhǭk (Bevingen, ... ), klɛmhǭǝk (Nieuwenhagen, ... ), schroef: šruf (Ophoven), sergeant: sǝržant (Houthalen, ... ), tafelpen: tǭfǝlpęn (Reuver) Hoekige of hoefijzervormige beugel met een draadspindel in het ene been waarmee metaalverbindingen kunnen worden vastgehouden of vastgeklemd. De klemhaak wordt onder meer gebruikt bij klink-, boor- en buigwerk. Zie ook afb. 63. [N 33, 273; N 64, 51a] II-11
klemhoef geitehoef: gei̯tǝnhuf (Ottersum), hoefbevangen: huf˱bǝvaŋǝ (Meijel), kleine hoef: klęi̯n hōf (Swalmen), klemhoef: klɛmhuf (Ell, ... ), klɛmhōf (Blerick, ... ), klemvoet: klɛmvōt (Eijsden, ... ), platte vers: platǝ vē̜.rs (Swalmen), schaapsvoet: šǭpsvōt (Heerlen  [(te smalle en hoge hoeven)]  ), scheef gegroeid: sxęi̯f gǝgrui̯t (Ospel), te kleine straal: tǝ kleŋ štrǭl (Eys) Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b] I-9