27298 |
klerenkast |
spinde:
špent (Q255p Kelmis)
|
De kast in de bewaarplaats van de kleren. [monogr.]
II-4
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
babbelen (K358p Beringen),
ongunstige bijklank
babbelen (L319p Molenbeersel),
onophoudelijk praten
babələ (Q162p Tongeren),
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (Q083p Bilzen, ...
L360p Bree,
Q071p Diepenbeek,
L430p Einighausen,
L366p Gruitrode,
P195p Gutshoven,
P050p Herk-de-Stad,
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen,
P219p Jeuk,
Q074p Kortessem,
P171p Landen,
P171p Landen,
K278p Lommel,
P193p Mettekoven,
P193p Mettekoven,
P214p Montenaken,
P164p Neerhespen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P176p Sint-Truiden,
P054p Spalbeek,
P121p Ulbeek,
P174p Velm,
Q208p Vijlen,
Q078p Wellen,
Q078p Wellen,
P172p Wilderen,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
babbelen (L282p Achel, ...
L282p Achel,
L282p Achel,
P120p Alken,
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek,
P115p Duras,
P184p Groot-Gelmen,
L366p Gruitrode,
P195p Gutshoven,
Q002p Hasselt,
P197p Heers,
L413p Helchteren,
L413p Helchteren,
K360p Heusden,
K360p Heusden,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
Q152p Kerniel,
Q088p Lanaken,
P046p Linkhout,
K278p Lommel,
K278p Lommel,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L368p Neeroeteren,
P117p Nieuwerkerken,
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer,
L358p Reppel,
L313p Sint-Huibrechts-Lille,
P176p Sint-Truiden,
P176p Sint-Truiden,
P176p Sint-Truiden,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q171p Vlijtingen,
P211p Waasmont),
babbelt (K353p Tessenderlo),
babbələ (P197p Heers),
babele (L360p Bree, ...
P176p Sint-Truiden,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
babəla (Q162p Tongeren),
babəln (L414p Houthalen, ...
K314p Kwaadmechelen,
Q001p Zonhoven),
babələ (K318p Beverlo, ...
Q072p Beverst,
Q083p Bilzen,
Q156p Borgloon,
Q156p Borgloon,
L360a Gerdingen,
P197p Heers,
L413p Helchteren,
P050p Herk-de-Stad,
P188p Hoepertingen,
P046p Linkhout,
L316a Lozen,
P051p Lummen,
P045p Meldert,
P045p Meldert,
L367p Neerglabbeek,
L416p Opglabbeek,
L416p Opglabbeek,
L415p Opoeteren,
K357p Paal,
P176p Sint-Truiden,
P176p Sint-Truiden,
P176p Sint-Truiden,
P176p Sint-Truiden,
K358b Tervant,
K358b Tervant,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
P196p Veulen,
P044p Zelem),
babələn (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L312p Neerpelt,
L314p Overpelt),
baobələ (P050p Herk-de-Stad, ...
P046p Linkhout,
P051p Lummen,
P045p Meldert,
P044p Zelem),
ba͂bələ (P050p Herk-de-Stad, ...
K359p Koersel),
bakken tellen:
i.e. bakken telaoren.
bakka teila (Q162p Tongeren),
baren binden:
barebènje (L381p Echt/Gebroek),
barəbenə (Q010p Opgrimbie),
Een gebarsten baar moest naar den barebinger (pottenbinder) gebracht worden, die er houten hoepeltjes omlegde; men bleef op het onmisbaar huisraad wachten tot het gebonden was, zoodat het een langdurige en spraakrijke boodschap werd.
bare binge (Q101p Valkenburg),
Sub baar: een baar mèlk, aarden teil, kegelvormig, met tuit, bruin of wit.
baren bèngen (Q013p Uikhoven),
vgl. Valkenburg Wb. (pag. 19): bare binge, langdurig te samen staan praten. Een gebarsten baar moest naar den barebinger (pottenbinder) gebracht worden, die er houten hoepeltjes omlegde; men bleef op het onmisbaar huisraad wachten tot het gebonden was, zoodat het een langdurige en spraakrijke boodschap werd.
bare binge (Q101p Valkenburg),
bazelen:
Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.
baazele (Q096b Itteren),
bauzelen (L368p Neeroeteren),
bawselen (L317p Bocholt),
bazele (Q197p Noorbeek, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert,
Q197a Terlinden,
Q094b Wolder/Oud-Vroenhoven),
bebbelen:
bébbele (Q001p Zonhoven),
cf. WNT: sub overkwaken, met bebbelen overschreeuwen.
bebbele (Q203p Gulpen),
bebbelen (K314p Kwaadmechelen),
beͅbələ (L422p Lanklaar, ...
L372p Maaseik),
bebberen:
bébbere (Q001p Zonhoven),
[sic]
bebərə (Q001p Zonhoven),
bemmelen:
bemmele (Q162p Tongeren),
bemmelen (Q177p Millen, ...
Q158p Riksingen,
Q178p Val-Meer),
prietpraat vertellen
bemələ (Q162p Tongeren),
syn.: gêzn, klammoinern.
bemmel`n (Q071p Diepenbeek),
brazelen:
brazele (Q016p Lutterade, ...
Q034p Merkelbeek),
Geh. Neerpelt. (XIV, 145)
brazelen (L312p Neerpelt),
vgl. Sittard Wb. (pag. 57): braazele, beuzelen.
braazele (Q020p Sittard),
breuzelen:
br".zələ (Q202p Eys),
breuzələ (Q113p Heerlen, ...
Q032b Sweikhuizen),
collationeren (<fr.):
Fr. collationer.
klasjeneêre / klasseneêre (L288p Nederweert, ...
L288a Ospel),
klasjenieëre (L289p Weert),
Weijnen 2003 (pag. 180): klasjenere, kletsen (nbrab.) << fra. collationner, afl. van M.E. Latijn ontleend collatio avondmaaltijd. Men hield namelijk in de kloosters tijdens die maaltijd een uiteenzetting.
klàsjənéérə (L288b Laar),
flahoeten:
flahoete (P214p Montenaken, ...
P212p Walshoutem),
flahoette (P214p Montenaken),
flahoewte (P211p Waasmont),
flaūete (P171p Landen),
vgl. flahoet babbelwijf, commère. Afl. flahoeten.
flahoeten (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
flauwekul (zn.):
flawwekûl (Q095p Maastricht),
geizen:
[sic]
geijse (Q079p Guigoven),
gäəzə (Q071p Diepenbeek),
syn.: zie bemmeln.
gêz`n (Q071p Diepenbeek),
gusselen:
gössele (Q193p Gronsveld),
kallen:
kallə (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
kazelen:
kaoselen (Q003p Genk),
kaozele (Q074p Kortessem),
koazele (P057p Kuringen),
`vrouwenklets`
kòselen (P057p Kuringen),
cf. WNT: sub wielewalen (I), 3. (Gewest.) Onsamenhangende taal of onzin uitslaan; steeds van gespreksonderwerp wisselen; wauwelen, kletsen, zeuren. [...] kazelen, zeuren (Maasen en Goossens).
kaazelen (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
kaozelen (Q071p Diepenbeek, ...
P184p Groot-Gelmen),
kazele (P120p Alken, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
kazelen (L364p Meeuwen, ...
L415p Opoeteren,
L355p Peer),
wordt meer gebruikt voor kinderen die net praten
kauzelen (Q071p Diepenbeek),
kibbelen?:
kebbelen (Q203p Gulpen),
klamanderen:
klamandere (Q002p Hasselt),
klemandere (Q002p Hasselt),
Hasselt Wb. (pag. 222): *klamanderen: z.o. kletsen.
klamanderen, klama.ndere (Q002p Hasselt),
Hasselt. (IV, 118)
klamanderen (Q002p Hasselt),
syn.: zie bemmeln.
klammoiner`n (Q071p Diepenbeek),
klanderen:
klaanderen (K358p Beringen),
klaaneren (P051p Lummen),
klainderen (P046p Linkhout),
klaonərə (K359p Koersel),
klōͅnərə (P051p Lummen),
klōͅuərə (P051p Lummen),
klappen:
klappe (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
klappen (K315p Oostham, ...
P176p Sint-Truiden),
klateren:
Van Dale: klateren, het in snelle opeenvolging voortbrengen of weerklinken van een helder, hetzij niet zeer intens en aangenaam, hetzij schel en weergalmend geluid, m.n. van snel stromend water en van de donder gezegd [...]; - oneig. klaterende onzin, klinkklare onzin.
klateren (K358p Beringen, ...
L413p Helchteren),
klatsen:
klatse (Q253p Montzen),
Weijnen 2003 (pag. 180): klatsje, klappen, kletsen, praten (limb.) = hgd. klatschen. Klanknabootsend evenals nl. kletsen, ook met dezelfde betekenissen.
klatsen (L415p Opoeteren),
klenderen:
klengere (Q117a Waubach),
kleppen:
klèppə (Q117p Nieuwenhagen),
kletsen:
hij kletst (L282p Achel),
kletsen (L360p Bree),
kletsə (Q095p Maastricht),
kleͅtsən (L317p Bocholt),
klètse (Q253p Montzen),
mar.: en hier ook; zie ook chtraot!
kletche (Q193a Eckelrade),
meer platte taal
kletse (L289p Weert),
Van Dale: II. kletsen, 2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden...
klètsə (Q095p Maastricht),
Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletsche (Q113p Heerlen),
kletschen (Q120p Heerlerbaan/Kaumer, ...
Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
kletse (Q002p Hasselt, ...
Q039p Hoensbroek,
L246p Horst,
L321a Ittervoort,
Q088p Lanaken,
L332p Maasniel,
Q095p Maastricht,
L217p Meerlo,
Q099p Meerssen,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
P176p Sint-Truiden,
K353p Tessenderlo,
L245b Tienray,
Q101p Valkenburg,
L271p Venlo),
kletsen (L282p Achel, ...
L317p Bocholt,
Q203p Gulpen,
L325p Horn,
P180p Kerkom,
Q152p Kerniel,
Q088p Lanaken,
K317p Leopoldsburg,
K278p Lommel,
K278p Lommel,
L265p Meijel,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L371p Ophoven,
P176p Sint-Truiden,
P056p Stokrooie),
kletsje (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade, ...
Q208p Vijlen),
kletsjə (Q033p Oirsbeek),
kletsə (Q095p Maastricht),
klĕtse (L327p Beegden, ...
Q105p Heer),
klètsjə (Q113p Heerlen),
klètsə (L164p Gennep, ...
L416p Opglabbeek),
klétse (L271p Venlo),
klétsə (L329p Roermond, ...
L271p Venlo),
Van Dale: kletsen, Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletsje (Q203p Gulpen),
kletten:
(WNT: kletten, een (thans verouderd) klanknabootsend woord)
klètn (L382p Montfort),
kouten:
onzin vertellen
kouten (Q162p Tongeren),
kwasselen:
kwassele (Q222p Vaals),
kwebbelen:
Van Dale: kwebbelen, veel en rad praten, ratelen; (gew.) ruzie hebben.
kwebbele (Q203p Gulpen, ...
Q196p Mheer),
kwebbelen (L292p Heythuysen, ...
L265p Meijel,
L314p Overpelt),
kwébbələ (L271p Venlo),
kwekken:
meer platte taal
kwekke (L289p Weert),
lamenteren (<fr.):
Van Dale: lamenteren (<Fr.), weeklagen, jammeren, kermen.
lementeiren (K314p Kwaadmechelen),
lameren:
Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.
lameere (P171p Landen, ...
P210p Raatshoven (Racour)),
lameeren (P169p Attenhoven, ...
P116p Gorsem,
P057p Kuringen,
K278p Lommel),
lameire (P176p Sint-Truiden),
lameiren (K353p Tessenderlo),
lameren (P118p Kozen),
lamēre (P171p Landen),
lamērə (P176p Sint-Truiden, ...
K358b Tervant),
lameͅirə (Q156p Borgloon),
lamjeere (Q240p Lauw),
lammeeren (K353p Tessenderlo),
ləmeͅirə (Q156p Borgloon),
leuteren:
Van Dale: leuteren, 5. kletsen, zeuren, zaniken.
löttere (Q019p Beek),
lûutərə (Q113p Heerlen),
lullen:
lulle (L323p Buggenum),
meer platte taal
lulle (L289p Weert),
Van Dale: I. lullen, I. 1. binnensmonds zingen, neuriën; -2. (gew.) zachtjes praten; -3. (gew. en gemeenz.) kletsen, praten; - (in eng. zin) kletspraat verkopen, niet ter zake doende dingen zeggen.
lulle (L210p Venray),
lullen (L314p Overpelt),
muilen:
Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.
m"ulə (L360p Bree),
moele (Q203p Gulpen, ...
Q008p Vucht),
moelen (L360p Bree, ...
Q121p Kerkrade,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
moelle (Q007p Eisden, ...
Q117a Waubach),
moelə (Q007p Eisden, ...
L288b Laar),
moeuilen (L360p Bree),
moĕlen (L368p Neeroeteren),
moulen (Q084p Waltwilder),
moulə (L423p Stokkem),
mulə (L422p Lanklaar),
mulən (Q121p Kerkrade, ...
Q006p Leut),
mylə (L416p Opglabbeek),
ouwehoeren:
Van Dale: ouwehoeren, (inform. spreekt.), 1. vervelend kletsen, zemelen, zaniken; -2. langdurig, wat vertrouwelijk, intiem met elkaar praten.
aojhoere (L267p Maasbree),
ouw hōōrə (Q117p Nieuwenhagen),
ouwhoerə (L329p Roermond),
òwhoorə (Q113p Heerlen),
parleien (<fr.):
parleien (L360p Bree, ...
Q008p Vucht),
parleiën (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
perleie (L362p Opitter),
#NAME?
perleite (Q035p Brunssum),
`beweeren`
parleien (L364p Meeuwen),
`die nogal veel spreekt, en altijd gelijk weet te halen`
perlijen (L368p Neeroeteren),
`keuvelen`
perlejjen (L317p Bocholt),
parlementeren:
`praten maar op een manier die opvalt vb. door luidruchtig met hoogdravende termen of in `t Fransch te spreken uit grootdoenerij`
parləmante(j)rə (P120p Alken),
parleren:
parleeren (Q072p Beverst),
`geweldig druk met iemand spreken`
perleeren (L422p Lanklaar),
`rap en keurig zijn in de taal`
parleeëren (K278p Lommel),
parlesanten (<sp.):
parlesanten (L364p Meeuwen),
pèrləsāntən (Q071p Diepenbeek),
`babbelen en nog babbelen, vooral als zijn vriend verder wil of staat te wachten`
parlesanten (L312p Neerpelt),
`babbelen, wordt heel zelden gebruikt`
parləsantən (L416p Opglabbeek),
`babbelen`
parləsantə (P176p Sint-Truiden),
`bazelen, babbelen`
parləsantən (Q086p Eigenbilzen),
`goed kunnen praten`
parlesanten (L368p Neeroeteren),
`praten met veel woorden`
parlesanten (L286p Hamont),
`ronddrentelen zonder iets te doen als men weg moet`
parlesanten (K359p Koersel),
`spreken met hevige gebaren`
parləzantə (P050p Herk-de-Stad),
`spreken`
parlesanten (L312p Neerpelt),
`weinig bekend`
parlesanten (L372p Maaseik),
perpoesten:
`redekavelen`
pərpystə (Q003p Genk),
ploederen:
vgl. Van Dale (DN): plaudern, 1. babbelen, een praatje maken; -2. gezellig praten, onderhouden vertellen; -3. een geheim niet kunnen bewaren.
ploederen (Q030p Schinveld),
ploedərə (Q117p Nieuwenhagen),
quatschen (du.):
drukt minachting uit
kwatsjə (Q121b Spekholzerheide),
vgl. WBD III, 3.1: kwatsen: Tilburg (K 183).
kwàtsjə (Q117p Nieuwenhagen),
raisonneren (<fr.):
rezeneiren (K314p Kwaadmechelen),
rezeneëren (K314p Kwaadmechelen),
Van Dale: raisonneren (<Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.
r`zəniərə (P197p Heers),
rezeneeren (K315p Oostham),
risonneeren (K318p Beverlo),
rizeneejere (K353p Tessenderlo),
rammelen:
rammelen (P057p Kuringen),
ratelen:
Van Dale: ratelen, 7. snel en druk praten, druk babbelen, snateren.
raotelen (P171p Landen, ...
P171p Landen),
rauwelen:
WNT: rauwelen, wsch. een mengvorm van wauwelen en revelen (of een ander synoniem dat met r begint, als rabbelen of ratelen). Kletsen, leuteren.
raauwele (Q110p Heek),
razelen:
raselen (P056p Stokrooie),
rekenen:
[??]
rekenen (Q071p Diepenbeek),
rommelen:
rommelen (P057p Kuringen),
saaielen:
[of zuielen (saaielen), vgl. zeuteren (zudderen?), rk]
saaielt (L420p Rotem),
saajele (L423p Stokkem),
saielen (L421p Dilsen),
sajelen (L422p Lanklaar, ...
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L368p Neeroeteren),
sājələ (L372p Maaseik, ...
L423p Stokkem),
sājələn (Q006p Leut),
sōͅjələ (Q005p Zutendaal),
sausen:
Van Dale: sauzen, zie sausen.
sāsə (Q162p Tongeren),
sâze (Q077p Hoeselt),
schele wauwel (zn.):
sjeelə wāwwəl (Q095p Maastricht),
schroeten:
sjroetse (Q118p Schaesberg),
schudderen:
vgl. Tongeren Wb. (pag. 549): sjêddër, 1. rammelaar, klapperend speeltuig voor zuigelingen; -2. (fig.) druk babbelend persoon.
šedərə (Q162p Tongeren),
semmelen:
Van Dale: semmelen, (gew.) 1. treuzelen, dralen, talmen; -2. wauwelen, zeuren; -3. brommen, mopperen.
semmelen (L317p Bocholt, ...
P051p Lummen,
K361p Zolder),
smoelen:
smoele (L249p Grubbenvorst),
snateren:
Van Dale: snateren, 1. (van vogels) een druk, doordringend geluid maken, m.n. voor het natuurlijk geluid van eenden en ganzen; -"praten"; -2. (van personen) druk of te onpas praten, babbelen, kletsen, kwebbelen; (soms) kwaadspreken.
sjnaatərə (L299p Reuver),
snatere (Q202p Eys, ...
L265p Meijel),
snateren (L292p Heythuysen),
snebberen:
Van Dale: snebberen, ben. van het geluid dat eenden maken bij het slobberen van kroos.
snebbere (Q086p Eigenbilzen),
stuiten:
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.
sjtuute(n) (Q030p Schinveld),
tateren:
Van Dale: I. tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.
tateren (K358p Beringen),
tjaateren (P184p Groot-Gelmen),
tjaoteren (P219p Jeuk),
tjouwtere (P219p Jeuk),
tsjaətərə (P120p Alken),
tšōͅtərə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
Van Dale: tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen; -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.
tjaawtere (P219p Jeuk),
tetteren:
Van Dale: tetteren, (inform.), 2. luid en druk praten, schetteren.
tètərə (P047p Loksbergen),
teuten:
Van Dale: I. teuten, 3. onbeduidende, vervelende of lijzige praat uitslaan, babbelen, kletsen, zeuren.
teute (L383p Melick, ...
L245b Tienray),
tutte (L289p Weert),
waffelen:
Van Dale: waffelen, (inform.) druk en luid praten.
waffele (P188p Hoepertingen),
wauwelen:
he wauwelt mer get (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
hè wauwelt (Q003p Genk),
wauwele (L325p Horn),
wauwele(n) (Q030p Schinveld),
meer platte taal
wauwele (L289p Weert),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
wawele (L327p Beegden),
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
vauwələ (L271p Venlo),
waauwele (Q110p Heek, ...
Q098p Schimmert),
waouewelen (L368p Neeroeteren),
wauwele (Q102p Amby, ...
Q019p Beek,
L360p Bree,
Q193a Eckelrade,
L320a Ell,
Q021p Geleen,
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen,
L322p Haelen,
Q096b Itteren,
Q121p Kerkrade,
Q095p Maastricht,
Q034p Merkelbeek,
L294p Neer,
L433p Nieuwstadt,
L216p Oirlo,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
Q098p Schimmert,
Q020p Sittard,
L378p Stevensweert,
L245b Tienray,
L318b Tungelroy,
L271p Venlo,
Q117a Waubach,
Q201p Wijlre),
wauwelen (L428p Born, ...
L164p Gennep,
Q203p Gulpen,
L320c Haler,
P050p Herk-de-Stad,
L292p Heythuysen,
L364p Meeuwen,
L382p Montfort,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L358p Reppel,
Q032p Schinnen,
L423p Stokkem),
wauwelə (Q027p Doenrade, ...
L429p Guttecoven),
wauwen (L372p Maaseik),
wauwuln (Q035p Brunssum),
wauwələ (Q038p Amstenrade, ...
L300p Beesel,
L328p Heel,
L329a Kapel-in-t-Zand,
L320b Kelpen,
Q033p Oirsbeek,
L329p Roermond,
Q032p Schinnen),
wawele (Q021p Geleen, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken,
Q099p Meerssen),
wawelen (L317p Bocholt, ...
L286p Hamont,
Q199p Moelingen,
L368p Neeroeteren,
Q010p Opgrimbie),
wawwele (Q095a Caberg, ...
L330p Herten (bij Roermond),
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
L387p Posterholt,
L374p Thorn,
Q094b Wolder/Oud-Vroenhoven),
wawwelle (Q018p Geulle),
wawwĕlĕ (L381p Echt/Gebroek),
wawwələ (Q095p Maastricht, ...
L382p Montfort),
wawwələn (Q014p Urmond),
wawələ (Q006p Leut, ...
L265p Meijel),
wouwele (Q197p Noorbeek, ...
Q197a Terlinden,
L318b Tungelroy),
wouwələ (Q113p Heerlen, ...
Q108p Wijnandsrade),
wowwele (Q196p Mheer, ...
L210p Venray),
woͅ.u̯ələ (Q202p Eys),
wàwele (L417p As),
wàwwələ (Q095p Maastricht),
wâuwele (L331p Swalmen),
wâûwele (Q098p Schimmert),
wazelen:
WNT: wazelen, In Limb. dial. Vgl. bazelen en wauwelen. Onzin vertellen, kletsen zonder inhoud, bazelen, wauwelen, leuteren.
waazele (L266p Sevenum),
wazele (L267p Maasbree, ...
L322a Nunhem,
L266p Sevenum),
wazələn (Q014p Urmond),
wāzele (L246p Horst),
zagen:
hè zaagt (K359p Koersel),
Van Dale: zagen, II.3. (oneig.) voortdurend zaniken (over iets).
zagen (Q090p Mopertingen),
zaogen (Q170p Grote-Spouwen, ...
K353p Tessenderlo),
zeͅgə (Q010p Opgrimbie),
zoage (Q072p Beverst),
zoͅgən (Q003p Genk),
zaniken:
Van Dale: zaniken, gedurig herhalend, aanhoudend en op een vervelende wijze over iets spreken, iets vragen.
zanike (L320a Ell),
zauwelen:
h(tm) sawəlt (L416p Opglabbeek),
ə sauwəlt (L423p Stokkem),
WNT: zauwelen, zavelen, zawwelen. 4. (Limb., de Meierij) Beuzelachtige, onbeduidende praat houden; bazelen, kletsen, wauwelen, zaniken, zeuren.
saawelen (Q088p Lanaken),
sauelen (L362p Opitter),
sauwelen (L317p Bocholt, ...
L286p Hamont,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L362p Opitter,
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren,
L358p Reppel),
sauwələ (L416p Opglabbeek),
sauwələn (L420p Rotem),
sawwelen (L368p Neeroeteren),
zauwele (L433p Nieuwstadt),
zawele (Q193p Gronsveld),
zawwele (Q095p Maastricht, ...
Q112p Voerendaal),
zouwələ (Q113p Heerlen),
zeiken:
Van Dale: zeiken, 4. (volkst.) zeuren, zaniken.
zeike (L210p Venray),
zeuteren:
WNT: zudderen - sudderen, sutteren. [...] Het woord is verwant met seuteren, zeuren (III) en zuielen (I). 3. (Ned.-Limb.) Zeuren. // Zuuëtere ... OnbeNULLig en langdurig praten, Dorren [1918]).
zuëtere (Q112p Voerendaal),
zeveren:
e ziejevert (P211p Waasmont),
ei es an ət ziəvərən (L312p Neerpelt),
h(tm) z(tm)ivərt (L360p Bree),
he is ont zieveren (P176p Sint-Truiden),
he zeivert (Q162p Tongeren),
he zieëvert (K359p Koersel),
he zèvert (L421p Dilsen),
he`s an`t seivere (Q003p Genk),
hei es wir ānt zivərən (K361p Zolder),
hē zevert (Q086p Eigenbilzen),
hi zeivert (Q156p Borgloon),
hi zievert (Q002p Hasselt),
hie zeivert (Q073p Wimmertingen),
hiej zeevert (P121p Ulbeek),
hiej zievert (Q002p Hasselt),
hij is weer aan `t zeveren (L312p Neerpelt),
hij zeeëvert (K278p Lommel),
hij zievert (K314p Kwaadmechelen),
hij zieëvert (L312p Neerpelt, ...
K353p Tessenderlo),
hij`s aon`t zieëvere (K317a Kerkhoven),
hije zievert (P050p Herk-de-Stad),
hijə zivərt (Q001p Zonhoven),
hiə is ant zevərə (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
hè is aan `t zeivere (L362p Opitter),
hè zeivert (L417p As, ...
L360p Bree),
hè zievert (L415p Opoeteren, ...
L358p Reppel),
hè zèvert (Q089p Martenslinde),
hé is ont zieveren (P176p Sint-Truiden),
hé zevert (Q077p Hoeselt),
hé zievert (P057p Kuringen),
zeeveren (Q003p Genk),
zevərən (L314p Overpelt),
zievert (Q003p Genk),
zijveren (Q008p Vucht),
zévere (P188p Hoepertingen),
ə zeivərt (L423p Stokkem),
ə ziəvərt (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zeevere (P121p Ulbeek),
zeeveren (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
zeevərə (Q207p Epen, ...
Q113p Heerlen),
zeiever (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
zeivere (L269p Blerick, ...
Q015p Stein,
Q112p Voerendaal,
L289p Weert),
zeiveren (L364p Meeuwen, ...
L415p Opoeteren),
zeivərrə (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
zeivərə (L329a Kapel-in-t-Zand, ...
L416p Opglabbeek),
zevere (Q083p Bilzen),
zeveren (Q071p Diepenbeek, ...
Q086p Eigenbilzen,
K317p Leopoldsburg,
L364p Meeuwen),
zewere (Q083p Bilzen),
zeïvere (Q005p Zutendaal),
ziejveren (L286p Hamont),
zievere (Q002p Hasselt, ...
P050p Herk-de-Stad,
P058p Stevoort),
zieveren (K318p Beverlo, ...
P184p Groot-Gelmen,
L286p Hamont,
L286p Hamont,
Q002p Hasselt,
L413p Helchteren,
K360p Heusden,
P051p Lummen,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L314p Overpelt,
Q001p Zonhoven),
zieëveren (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
ziējəvərə (P047p Loksbergen),
zijverre (L386p Vlodrop),
ziveren (K361p Zolder),
zivveren (L353p Eksel),
zivərə (L312p Neerpelt, ...
Q001p Zonhoven),
zivərən (L314p Overpelt),
zIəvərən (L314p Overpelt),
zīvərən (K314p Kwaadmechelen),
zwevere (Q084p Waltwilder),
zèivere (Q193p Gronsveld),
zèjvere (L417p As),
zèèvərə (Q095p Maastricht),
zéévere (Q171p Vlijtingen),
zwebbelen:
vgl. WNT: zwabbelen, 10. onverstaanbaar spreken, wouwelen, mummelen; -11. babbelen, leuteren, kletsen, zwetsen.
sjwébbele (Q112p Voerendaal),
zwegelen:
WNT: zwegelen (I), 2. onzin uitslaan, kletspraat verkoopen, grootspreken, opscheppen...
zjwaegele (L330p Herten (bij Roermond)),
WNT: zwegelen (I), 2. Onzin uitslaan, kletspraat verkoopen; grootspreken, opscheppen. a) Zwammen, zaniken, kletsen; b) Bluffen, snoeven, opscheppen; c) Schertsende, plagende opmerkingen maken.
sjwaegele (L322a Nunhem),
sjwéégələ (L300p Beesel, ...
L329p Roermond),
zjwaegele (L330p Herten (bij Roermond)),
zweegele (Q095a Caberg),
zwetsen:
hè zwètst (L364p Meeuwen),
meer platte taal
zwetse (L289p Weert),
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
sjwetse (Q034p Merkelbeek, ...
L387p Posterholt,
L432p Susteren),
sjwetsə (L300p Beesel, ...
Q108p Wijnandsrade),
zjwetse (L322p Haelen, ...
L330p Herten (bij Roermond),
L330p Herten (bij Roermond),
L322a Nunhem),
zjwètsə (L299p Reuver, ...
L432p Susteren),
zjwétse (Q112p Voerendaal),
zwetsche (Q098p Schimmert),
zwetse (Q077p Hoeselt, ...
L246p Horst,
L267p Maasbree,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q099p Meerssen,
L265p Meijel,
L294p Neer,
L216p Oirlo,
L266p Sevenum,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy,
L289p Weert,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
zwetsen (L317p Bocholt, ...
Q203p Gulpen,
L286p Hamont,
K360p Heusden,
P219p Jeuk,
L298a Kesseleik,
Q095p Maastricht,
L265p Meijel,
L385p Sint-Odiliënberg,
Q015p Stein),
zwetst (L420p Rotem),
zwjetse (Q018p Geulle),
zwètsə (Q095p Maastricht),
zwétsə (L271p Venlo),
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwètsə (L382p Montfort)
|
babbelen [ZND A1 (1940sq)] || Babbelen. || de tijd al babbelend doorbrengen, babbelen || debatteren, gezellig op zijn gemak praten || druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || kazelen als kinderen die nog gene letters uitspreken || klenjeren, trakken en truggelen, kazelen en hangen blijven || kletsen [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Langdurig te samen staan praten. || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)], [ZND m], [ZND m] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || praten, kletsen [ZND m] || praten, kouten [ZND B1 (1940sq)] || snateren [SGV (1914)] || veel en lang kletsen || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] || zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
<omschr.> hij zou uch wat opbinden:
(meer liegen)
hiej zoo oech e wa opbeene (P121p Ulbeek),
bazel:
baozel (Q010p Opgrimbie),
bazelen:
bäzelt (Q077p Hoeselt),
beuzelen:
ei bøzəlt (L314p Overpelt),
hij beuzelt (K278p Lommel),
dode vet vertellen:
he vertelt doeie vet (P172p Wilderen),
finten verkopen:
WNT: fint (II), 1. Vals voorwendsel, streek; -2. slim bedenksel, vondst.
he verkept finten (Q003p Genk),
flauwe kal verkopen:
hieje verloopt flouwe kal (P188p Hoepertingen),
flauwe kal vertellen:
he vertelt flaauwe kul (Q012p Rekem),
hei verheulsj flauwe kal (L317p Bocholt),
hiee vert(tm)lt flooe kal (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
hieje vertelt flouwe kal (P188p Hoepertingen),
hè vertèltj flaoewe ka͂l (L368p Neeroeteren),
zjé vertelt flauwe kal (P056p Stokrooie),
flauwe praat vertellen:
h(tm) vərteͅlt flauə prōͅət (L416p Opglabbeek),
he vertelt flauwe praot (L358p Reppel),
hij vertelt flauwe praat (K359p Koersel, ...
L312p Neerpelt),
hij vertelt flauwe praowet (L282p Achel),
flauwe zever:
flauwe zijver (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
floowe klets (P055p Kermt),
flowe ziver (L352p Hechtel),
flauwe zever vertellen:
hè vertelt flooe ziever (K361p Zolder),
hè vertèlt floo-uwe zever (Q078p Wellen),
flauwigheid vertellen:
ei vertelt flauwigheid (Q007p Eisden),
hè vertelt flauwigheid (L368p Neeroeteren),
hè verteltj flauwigheid (L362p Opitter),
flauwiteit:
flauwetèt (P174p Velm),
griffelen:
vgl. Sint-Truiden Wb. (pag. 118): grèffele, enten.
hi grèffelt (P172p Wilderen),
groene kal vertellen:
heje vertelt gruune kal (P184p Groot-Gelmen),
hè vertèlt grūne kal (Q078p Wellen),
groene vertellen:
heje vertelt gruune (P184p Groot-Gelmen),
kal:
kal (Q078p Wellen),
kal vertellen:
er vertelt kal (Q172p Vroenhoven),
he vertelt kaal (Q096c Neerharen),
klets vertellen:
hae verteltj klets (L368p Neeroeteren),
hè verteilt klets (L422p Lanklaar),
hé vertelt klets (Q177p Millen),
kletspraat vertellen:
hij vertailt kletspraowet (K278p Lommel),
kwatsch (<du.):
kwatsch (Q088p Lanaken, ...
L415p Opoeteren),
kwatsj (Q005p Zutendaal),
kwatsch vertellen:
hije vertelt kwats (K360p Heusden),
hé vertelt kwatsch (L372p Maaseik),
leugen:
ai vertailt niks es leuges (Q007p Eisden),
ee es flaauwe leuges an`t vertelle (Q083p Bilzen),
heeje verteelt leuges (P188p Hoepertingen),
hei vərtelt l"gəs (Q071p Diepenbeek),
hij verheupt niks as leuges (L314p Overpelt),
hij vertelt leuges (K353p Tessenderlo),
hij zet niks es leuges (L312p Neerpelt),
hijis leuges aon`t fertaille (P117p Nieuwerkerken),
hé vertelt luiges (P176p Sint-Truiden),
hé vertelt léges (P057p Kuringen),
l"gəs (P198p Hoepertingen),
leugens (Q003p Genk),
leuges (P171p Landen),
lieges (L360p Bree, ...
L415p Opoeteren),
ə es leuges ont vertellen (P212p Walshoutem),
[mv., rk]
l"gəs (P176p Sint-Truiden),
liegen:
ek lieg (P214p Montenaken),
he liegt (K359p Koersel),
hei luig (L372p Maaseik),
hij liegt (L312p Neerpelt, ...
K357p Paal),
hè is wer aan `t legen (L316p Kaulille),
lullen:
hij lult (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
hijə lixt (Q001p Zonhoven),
lulle (Q088p Lanaken),
lulmuts (zn.):
`t is `n lulmuts (L286p Hamont),
`t is en lulmuts (L286p Hamont),
met finten afkomen:
WNT: fint (II), 1. Vals voorwendsel, streek; -2. slim bedenksel, vondst.
hēͅ kimt meͅt fintən ōͅf (Q003p Genk),
niet weten wat men zegt:
he wit nie wat em zit (K359p Koersel),
onnozele kal:
`t es onniezele kal (Q003p Genk),
onnuuzele kaal (L352p Hechtel),
onnozele kal vertellen:
(h)ieje vertèlt onnzeele kal (Q002p Hasselt),
hee verteilt onneuzele kal (Q073p Wimmertingen),
hē vertelt onnuuzele kal (Q010p Opgrimbie),
hieje vertelt onnuizele kal (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
hiə vərtelt onø͂ͅzələ kal (Q071p Diepenbeek),
hè vertelt onniezele kal (L360p Bree),
iə vərtelt onyzələ kal (L421p Dilsen),
onnozele kazel vertellen:
heə vərtelt onyzələ kōͅzəl (Q088p Lanaken),
onnozele klap vertellen:
h(tm) vərtēlt oͅn"zələ klap (P120p Alken),
onnozele praat ba:
hij babbelt onnoezele praot (L282p Achel),
onnozele praat vertellen:
e vertelt ounnuuzele praut (P171p Landen),
hai vertelt onnuuzele praot (L312p Neerpelt),
he vertelt onneuzele praot (P181p Muizen),
he vertelt onniezele preut (L355p Peer),
hee vertelt onnoezele praet (P219p Jeuk),
hei vərtelt oͅnyzələ prōͅt (L312p Neerpelt),
hij vertelt onnoezele praot (L316p Kaulille),
hè vertelt onnuzele praot (K361p Zolder),
hè vertèlt onniezele praot (L368p Neeroeteren),
hèe vertelt onniezele praot (L360p Bree),
ə vərtelt onyzələ prōͅt (K353p Tessenderlo),
onnozele vertellen:
hē vertelt onneezele (Q086p Eigenbilzen),
hie vertelt onnzeuele (Q079a Wintershoven),
hij vertelt onneuzele (Q152p Kerniel),
onnozele zever:
onneizele zijver (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
zoe onneuzele zieëver (P172p Wilderen),
onzin vertellen:
hēj verteͅlt ōnzin (L286p Hamont),
hij vertelt onzin (P117p Nieuwerkerken),
prul vertellen:
hiə vərtelt prøl (P211p Waasmont),
quatschen (du.):
hè kwatsjt (L421p Dilsen),
saaielaar (zn.):
`t is eine saaielair (L372p Maaseik),
stomme praat vertellen:
hè vertelt stomme prout (L316p Kaulille),
wauwel en leugens vertellen:
hie vertilt wauwel en luiges (L372p Maaseik),
wijsmaken:
get weesmouken (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
zauwelaar (zn.):
sawelèr (L367p Neerglabbeek),
zever:
zeiver (Q005p Zutendaal),
zever (Q072p Beverst),
ziever (P219p Jeuk, ...
P055p Kermt),
zīvər (P174p Velm),
zever verkopen:
hai verkupt ziever (L352p Hechtel),
zever vertellen:
er vertelt zijver (Q088p Lanaken),
ē vərtelt zivər (P176p Sint-Truiden),
hei vertèlt zeievr (L372p Maaseik),
heje vertelt ziever (P184p Groot-Gelmen),
hē vərtelt zīvər (P050p Herk-de-Stad),
hij vertelt ziejever (K353p Tessenderlo),
hij vertelt ziever (K314p Kwaadmechelen),
hij vertelt zieëver (L312p Neerpelt),
hij vertelt ziëver (K314p Kwaadmechelen),
hè vertelt zijver (L415p Opoeteren),
hé vertelt zieëver (K357p Paal),
zotte praat vertellen:
hij is zotte praot aon`t fertaille (P117p Nieuwerkerken),
zwakke kal vertellen:
iə vərtelt zwakə kal (L421p Dilsen)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)], [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
21371 |
kletsen [snateren] |
koeien?:
ps. is niet duidelijk of invuller dit als antwoord bedoelt, of dat het woord niet afgemaakt is?!
kue ? (Q207p Epen),
schateren:
schatere (Q105p Heer),
sjatere (Q202p Eys, ...
Q187p Sint-Pieter),
sjātere (Q103p Berg-en-Terblijt),
sjātere(n) (L427p Obbicht),
[verschrijving voor sjnatere ?]
sjatere (Q111p Klimmen),
[waarschijnlijk verschrijving voor sjnatere ]
sjatere (Q032a Puth),
schetteren:
schēttere (L217p Meerlo),
sledderen:
schleddere (Q113p Heerlen),
snateren:
schnaatərə (L331p Swalmen),
schnatere (L297p Belfeld, ...
Q113p Heerlen,
Q196p Mheer,
L382p Montfort,
Q033p Oirsbeek,
Q118p Schaesberg,
Q098p Schimmert),
schnateren (Q102p Amby),
schnattere (Q029p Bingelrade),
sjnatere (L327p Beegden, ...
L426p Buchten,
L323p Buggenum,
L430p Einighausen,
Q203p Gulpen,
Q110p Heek,
L291p Helden/Everlo,
L330p Herten (bij Roermond),
L298p Kessel,
Q104a Limmel,
Q204a Mechelen,
Q099p Meerssen,
Q022p Munstergeleen,
L290p Panningen,
L387p Posterholt,
L299p Reuver,
Q032p Schinnen,
Q116p Simpelveld,
Q020p Sittard,
L296p Steyl,
L432p Susteren,
Q101p Valkenburg),
sjnātere (L333p Asenray/Maalbroek),
snaatere (L328p Heel, ...
L378p Stevensweert),
snatere (L250p Arcen, ...
L295p Baarlo,
L300p Beesel,
L269p Blerick,
Q096a Borgharen,
L431p Dieteren,
L381p Echt/Gebroek,
L249p Grubbenvorst,
L246p Horst,
L211p Leunen,
L248p Lottum,
L377p Maasbracht,
L267p Maasbree,
L217p Meerlo,
L209p Merselo,
L245p Meterik,
L321p Neeritter,
Q116p Simpelveld,
L246a Swolgen,
L268p Velden,
L271p Venlo,
L210p Venray),
snateren (L216p Oirlo, ...
L385p Sint-Odiliënberg),
snātere (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
snoatere (L164p Gennep, ...
L244b Griendtsveen,
L165p Heijen),
šnatere (Q035p Brunssum),
(is nieuwe benaming).
schnatere (Q105p Heer),
snetteren:
snettere (L191p Afferden, ...
L244b Griendtsveen,
L320p Hunsel),
snê-te-re (L215p Blitterswijck),
snɛ̄tere (L215a Wellerlooi),
met lengteteken op de eerste e
snêtere (L213p Well)
|
snateren [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zee-ve-re (Q208p Vijlen),
zee[i̯}vərə (L331p Swalmen),
zeevere (Q035p Brunssum, ...
Q207p Epen,
Q202p Eys,
Q113p Heerlen,
Q204a Mechelen,
Q116p Simpelveld),
zeevere(n) (Q030p Schinveld),
zei-ve-re (L215p Blitterswijck),
zeivere (L191p Afferden, ...
L333p Asenray/Maalbroek,
L295p Baarlo,
L327p Beegden,
L300p Beesel,
L297p Belfeld,
Q103p Berg-en-Terblijt,
Q029p Bingelrade,
Q096a Borgharen,
L434a Broeksittard,
L426p Buchten,
L323p Buggenum,
L431p Dieteren,
Q027p Doenrade,
L381p Echt/Gebroek,
Q198p Eijsden,
L164p Gennep,
L380p Genooi/Ohé,
L425p Grevenbicht/Papenhoven,
L249p Grubbenvorst,
L429p Guttecoven,
Q110p Heek,
L328p Heel,
L291p Helden/Everlo,
L330p Herten (bij Roermond),
L325p Horn,
L246p Horst,
L320p Hunsel,
L298p Kessel,
Q111p Klimmen,
L379p Laak,
Q104a Limmel,
L248p Lottum,
Q016p Lutterade,
L377p Maasbracht,
L267p Maasbree,
Q099p Meerssen,
Q196p Mheer,
L382p Montfort,
Q022p Munstergeleen,
L288p Nederweert,
L387p Posterholt,
Q032a Puth,
Q098p Schimmert,
Q032p Schinnen,
L266p Sevenum,
Q020p Sittard,
L378p Stevensweert,
L246a Swolgen,
Q101p Valkenburg,
L271p Venlo,
L215a Wellerlooi),
zeivere(n) (L269p Blerick, ...
L427p Obbicht),
zeiveren (Q102p Amby, ...
Q021p Geleen,
L165p Heijen,
L216p Oirlo,
Q014p Urmond),
zevere (Q033p Oirsbeek, ...
Q118p Schaesberg),
zēīvere (Q105p Heer),
zievere (L213p Well),
zijvere (L217p Meerlo, ...
L290p Panningen,
L296p Steyl),
ziëveren (L165p Heijen),
zèvere (Q196a Banholt, ...
Q117b Rimburg),
zèèvere (L210p Venray),
zêivere (L209p Merselo),
zêvere (Q187p Sint-Pieter),
zêêvere (Q203p Gulpen),
met lengteteken op de a
zävere (L211p Leunen)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
baren binden:
bare binge (Q101p Valkenburg),
bazelen:
Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.
bazele (Q207p Epen, ...
Q022p Munstergeleen),
lullen:
Van Dale: I. lullen, I. 1. binnensmonds zingen, neuriën; -2. (gew.) zachtjes praten; -3. (gew. en gemeenz.) kletsen, praten; - (in eng. zin) kletspraat verkopen, niet ter zake doende dingen zeggen.
lulle (L271p Venlo),
muilen:
Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.
moele (L380p Genooi/Ohé, ...
Q110p Heek,
L379p Laak,
Q101p Valkenburg),
moelle (Q113p Heerlen),
moule (Q105p Heer),
quatschen (du.):
vgl. WBD III, 3.1: kwatsen: Tilburg (K 183).
kwatsche (L434a Broeksittard),
zwetsen:
grootspraak
zwetse (L215p Blitterswijck),
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
jwĕtse (Q105p Heer),
schwetsche (Q016p Lutterade),
schwetse (Q102p Amby, ...
Q029p Bingelrade,
Q198p Eijsden,
Q196p Mheer,
Q033p Oirsbeek,
Q118p Schaesberg),
schwetsə (L331p Swalmen),
schwätse (Q113p Heerlen),
sjqwĕtse (L296p Steyl),
sjwetse (Q203p Gulpen, ...
Q204a Mechelen,
Q117b Rimburg),
sjwetse(n) (Q030p Schinveld),
sjwetsje (L426p Buchten, ...
Q020p Sittard),
sjwetze (Q032a Puth),
sjwĕtse (L387p Posterholt),
zjwetse (L333p Asenray/Maalbroek, ...
L327p Beegden,
L323p Buggenum,
L291p Helden/Everlo,
L330p Herten (bij Roermond),
L298p Kessel,
Q111p Klimmen,
Q099p Meerssen,
Q022p Munstergeleen,
L290p Panningen,
L299p Reuver,
Q032p Schinnen,
L432p Susteren,
Q101p Valkenburg),
zjwetsje (Q104a Limmel),
zjwĕtsje (Q103p Berg-en-Terblijt, ...
L429p Guttecoven),
zjwètsje (Q098p Schimmert),
zwetse (L191p Afferden, ...
L250p Arcen,
L295p Baarlo,
L300p Beesel,
L297p Belfeld,
Q096a Borgharen,
L434a Broeksittard,
L381p Echt/Gebroek,
L380p Genooi/Ohé,
L249p Grubbenvorst,
L328p Heel,
L246p Horst,
L320p Hunsel,
L379p Laak,
L211p Leunen,
L248p Lottum,
L377p Maasbracht,
L267p Maasbree,
L217p Meerlo,
L288p Nederweert,
L321p Neeritter,
Q187p Sint-Pieter,
L246a Swolgen,
L268p Velden,
L271p Venlo,
L210p Venray,
L215a Wellerlooi),
zwetsen (L269p Blerick, ...
L165p Heijen,
L325p Horn,
L245p Meterik,
L382p Montfort,
L216p Oirlo,
L385p Sint-Odiliënberg),
zwetsje(n) (L427p Obbicht),
zwĕtse (L164p Gennep, ...
L378p Stevensweert),
zwĕtsen (L213p Well),
zwĕtsje (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
zwĭtse (L209p Merselo)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21463 |
kletsen? |
parleien (<fr.):
Fr. parler.
parleëe (Q003p Genk)
|
praten, keuvelen
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
kamsool:
kamsul (Q198b Oost-Maarland),
kansool:
kansul (Q193p Gronsveld),
karsoon:
klętsȳi̯r (P175p Gingelom),
kǝrsōn (Q242p Diets-Heur),
kasool:
kašul (Q284p Eupen),
katsool:
katsūǝl (Q196a Banholt, ...
Q196p Mheer,
Q203a Reijmerstok,
Q197a Terlinden),
katšoi̯l (Q101p Valkenburg),
katšōl (Q038p Amstenrade),
katsoor:
katsyi̯r (P227p Vorsen),
katsȳr (P211p Waasmont),
kersool:
kerdžūɛl (L319p Molenbeersel),
kesseldoon:
kesseldoon (L294p Neer),
klaksoon:
klaksōn (Q183p Vreren),
klakšūn (Q240p Lauw),
klaksoor:
klaksōr (Q183p Vreren),
klakstoor:
klakstōr (Q241p Rutten),
klakstōǝr (Q167p Koninksem),
klansoor:
klanzou̯ǝr (Q002p Hasselt),
klanzōr (Q080p Vliermaal),
klanzūi̯r (P118a Wijer),
klanzūi̯ǝr (P053p Berbroek),
klanzūr (P055p Kermt),
klanzūǝr (P057p Kuringen),
klanžūr (Q187p Sint Pieter),
klantsoor:
klandzūr (L352p Hechtel),
klaŋdzūr (L413p Helchteren),
klapsoor:
klapsūr (Q198b Oost-Maarland),
klasoor:
klazou̯i̯ǝr (P118p Kozen),
klazōr (Q077p Hoeselt, ...
Q076p Romershoven,
Q075p Vliermaalroot),
klatsedoor:
klatšǝdūr (Q117p Nieuwenhagen),
klatskoord:
klatskǭrt (L244c America, ...
L417p As,
L209p Merselo),
klatskoordje:
klātskø̄rtjǝ (L330p Herten),
klātskø̜̄rtjǝ (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen),
klatsool:
kladjžo ̝u̯l (L421p Dilsen),
kladjžuǝl (L422p Lanklaar, ...
Q008p Vucht),
kladjžōl (L420p Rotem),
kladjžūęl (Q007p Eisden),
kladjžǫu̯l (L423p Stokkem),
kladzuol (Q011p Boorsem),
kladžuǝl (L419p Elen),
kladžuɛl (Q112z Ten Esschen),
kladžōl (Q032a Puth),
kladžūl (L424p Meeswijk),
klatsool (Q018p Geulle, ...
Q099q Rothem),
klatsoęl (Q098p Schimmert),
klatšoi̯l (Q009p Maasmechelen, ...
Q097p Ulestraten),
klatšōl (L433p Nieuwstadt),
klatšōǝl (Q111p Klimmen),
klatšūl (Q102p Amby, ...
Q105p Heer,
Q033p Oirsbeek),
klatšǭl (Q014p Urmond),
klatšǭǝl (Q021p Geleen),
klatsoon:
klatsōn (Q180p Mal, ...
Q177p Millen,
Q182p Nerem),
klatsǭn (Q181p Sluizen),
klatsoor:
kla.dzōr (Q089p Martenslinde, ...
Q090p Mopertingen,
Q168a Rijkhoven),
kladjžoęr (Q009p Maasmechelen),
kladjžur (Q010p Opgrimbie),
kladjžuø̜r (Q013p Uikhoven),
kladjžuǝr (L372p Maaseik),
kladjžūǝr (Q188p Kanne, ...
Q088p Lanaken,
Q096c Neerharen),
kladzui̯ǝr (L363p Ellikom, ...
L366p Gruitrode,
L364p Meeuwen,
L415p Opoeteren,
P052p Schulen,
L365p Wijshagen),
kladzuǝr (L353p Eksel, ...
L286p Hamont,
L316p Kaulille,
L315p Kleine-Brogel,
L312p Neerpelt,
L314p Overpelt,
L354p Wijchmaal),
kladzōr (Q163p Berg, ...
Q173p Genoelselderen,
Q170p Grote-Spouwen,
Q158a Henis,
Q174p Herderen,
Q169p Membruggen,
Q157a Overrepen,
Q161p Piringen,
Q175p Riemst,
Q168p s-Herenelderen,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
Q162p Tongeren,
Q178p Val-Meer,
Q171p Vlijtingen,
Q084p Waltwilder,
Q155p Werm,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
kladzōu̯ǝr (Q094p Hees),
kladzū(i̯)ǝr (L361p Tongerlo),
kladzūi̯ǝr (L417p As, ...
L359p Beek,
L360p Bree,
L367p Neerglabbeek,
L355p Peer,
L358p Reppel),
kladzūr (Q071p Diepenbeek, ...
L414p Houthalen,
P058p Stevoort,
P056p Stokrooie,
K361p Zolder,
Q001p Zonhoven),
kladzūǝr (L317p Bocholt, ...
Q087p Gellik,
Q003p Genk,
Q082p Munsterbilzen,
L368p Neeroeteren,
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek,
L362p Opitter,
L313p Sint Huibrechts Lille,
Q091p Veldwezelt,
Q172p Vroenhoven,
Q005p Zutendaal),
kladzǫu̯ǝr (Q072p Beverst, ...
Q083p Bilzen),
kladžuɛr (Q012p Rekem),
kladžūr (L422p Lanklaar, ...
Q096d Smeermaas,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
kladžūǝr (Q111p Klimmen, ...
Q006p Leut),
klatsii̯r (P180p Kerkom, ...
P172p Wilderen),
klatsou̯ǝr (Q160p Bommershoven, ...
Q156p Borgloon,
Q159p Broekom,
Q079p Guigoven,
P195p Gutschoven,
Q157p Jesseren,
Q152p Kerniel),
klatsur (L316a Lozen),
klatsȳi̯r (P214p Montenaken),
klatsōr (Q153p Gors-Opleeuw, ...
Q164p Heks,
Q165p Hopmaal,
Q167p Koninksem,
Q074p Kortessem,
Q166p Vechmaal,
Q078p Wellen,
Q164a Widooie),
klatsūr (Q004p Gelieren Bret, ...
L413p Helchteren),
klatsūǝr (L356p Grote-Brogel),
klatsǫu̯(i̯)ǝr (P121p Ulbeek),
klatsǫu̯ǝr (P187p Berlingen, ...
P188p Hoepertingen,
P196p Veulen,
P192p Voort),
klatšur (L420p Rotem, ...
Q117a Waubach),
klatšōr (Q020p Sittard),
klatšūr (L434p Limbricht),
klatšūǝr (Q113p Heerlen),
klatsoortje:
kladzurkǝn (K278p Lommel),
kladžyrkǝ (Q095p Maastricht),
klesoor:
klezīǝr (P049p Donk),
klezūr (P050p Herk-de-Stad, ...
P057p Kuringen),
klęzūǝr (Q002p Hasselt),
klǝzou̯(i̯)ǝr (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
klǝzou̯ǝr (Q073p Wimmertingen),
klǝzōr (Q079a Wintershoven),
klǝzūr (Q002a Godschei),
klǝzǫu̯ǝr (P120p Alken, ...
Q083p Bilzen),
klɛzou̯ǝr (Q078p Wellen),
kletsool:
kletsool (Q018a Moorveld),
klɛtšoi̯l (L427p Obbicht),
kletsoor:
klędzūǝr (L313p Sint Huibrechts Lille),
klętsii̯r (P218p Borlo, ...
P173p Halmaal),
klętsȳr (L360p Bree, ...
P174p Velm),
klętsīr (P115p Duras, ...
P176p Sint-Truiden),
klętsūr (L355p Peer),
klętsǫ(ǝ)r (P222p Opheers),
klętsǫu̯ǝr (P184p Groot-Gelmen),
klɛtsou̯ǝr (P186p Gelinden, ...
P197p Heers,
L369p Kinrooi),
klɛtsȳi̯ǝr (P223p Rukkelingen-Loon),
klintsoor:
klendzūr (K360p Heusden),
klitsoor:
kledzuu̯r (P046p Linkhout),
kledzuu̯ǝr (P044p Zelem),
kledzuęr (K314p Kwaadmechelen, ...
K353p Tessenderlo),
kledzuǝr (L282p Achel, ...
P045p Meldert),
kledzȳr (P048p Halen, ...
P047p Loksbergen),
kledzūr (K318p Berverlo, ...
K359p Koersel,
P051p Lummen),
kledzūǝr (Q002a Godschei, ...
K316p Heppen,
K315p Oostham,
K357p Paal),
klidzuǝr (K358p Beringen),
klitsīr (Q089p Martenslinde),
klitsūr (K360p Heusden),
klętsur (L414p Houthalen),
klǝdzīr (P117p Nieuwerkerken),
klǝtsīr (P107a Rummen),
klotsoor:
klǫtsii̯r (P178p Brustem, ...
P219p Jeuk,
P177a Ordingen),
klǫtsyi̯r (P182p Buvingen),
klǫtsyi̯ǝr (P220p Mechelen-Bovelingen),
klǫtsȳi̯r (P224p Boekhout),
klǫtsȳr (P179p Aalst, ...
P175p Gingelom),
klǫtsīr (P113p Binderveld, ...
P176a Melveren),
klǫtsǫu̯ǝr (P177p Zepperen),
knaller:
knalǝr (Q002b Kiewit),
knapsool:
knapsoǝl (L318p Stramproy),
knapsōl (L289b Leuken),
knapsūǝl (L288p Nederweert),
knapsǭl (L289p Weert),
knapsoor:
knapsur (L318b Tungelroy),
koordje:
kø̜̄rtjǝ (L383p Melick, ...
L329p Roermond,
L331p Swalmen),
krakkesjool:
krakǝšuǝl (L320a Ell, ...
L370p Kessenich),
krakǝšǭl (L371p Ophoven),
krekkesjool:
krekkesjool (L326p Grathem, ...
L328p Heel,
L292p Heythuysen,
L325p Horn,
L320p Hunsel,
L377p Maasbracht,
L319p Molenbeersel,
L382p Montfort,
L374p Thorn),
krękǝzuǝl (L371p Ophoven),
krękǝšuol (L321p Neeritter),
krękǝšuǝl (L370p Kessenich),
krɛqžuǝl (L369p Kinrooi),
onderslag:
o.ndǝrslǭ.x (Q175p Riemst),
oŋǝršlāx (L270p Tegelen),
øndǝrslax (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
ōŋǝršlāx (Q113p Heerlen),
ǫŋǝršlāx (Q211p Bocholtz),
˙ondǝrslǭ.x (Q188p Kanne),
slag:
slax (L191p Afferden, ...
P218p Borlo,
P182p Buvingen,
L211p Leunen,
P176p Sint-Truiden,
P227p Vorsen),
slā.x (P224p Boekhout, ...
P220p Mechelen-Bovelingen),
slāx (L322p Haelen, ...
Q204a Mechelen,
L322a Nunhem,
L266p Sevenum,
Q187p Sint Pieter,
L268p Velden,
L271p Venlo),
slǭ.x (Q163p Berg, ...
Q159p Broekom,
P195p Gutschoven,
Q094p Hees,
P188p Hoepertingen,
Q188p Kanne,
Q240p Lauw,
Q175p Riemst,
Q181p Sluizen,
Q178p Val-Meer),
slǭ.xt (Q153p Gors-Opleeuw),
slǭǫx (Q161p Piringen),
smetteslag:
smętǝslø̜̄.x (P177a Ordingen),
smikkekoordje:
smekǝkø̄rtjǝ (L289p Weert),
šmekǝkø̜̄rtjǝ (L331b Boukoul, ...
L332p Maasniel,
L387p Posterholt,
L331p Swalmen),
šmekǝkø̜atšǝ (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chevremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
smikkeslag:
sme ̝kǝslǭ.x (Q174p Herderen),
smekǝslāx (L271p Venlo),
smekǝslǭ.x (Q084p Waltwilder),
šmekǝšlāx (L270p Tegelen),
šmikǝšlāx (Q222p Vaals),
smikketouwtje:
šmekǝtøi̯kǝ (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen),
smikkoordje:
smekkø̄rtjǝ (L321p Neeritter),
tip van de koord:
typ van ǝ ki̯ǭt (Q078p Wellen),
voorkoord:
vø̄rkǫrt (L290p Panningen),
voorkoordje:
vø̄rkørtjǝ (L265c Beringe, ...
L290p Panningen),
voorslag:
vȳǝ.rslāx (L317p Bocholt),
vørslāx (L326p Grathem),
vø̄.rslā.x (Q012p Rekem),
vø̄rslāx (L377p Maasbracht, ...
L266p Sevenum,
L318p Stramproy),
vø̄ršlāx (L295p Baarlo),
vø̜̄ršlāx (L324p Baexem),
vīǝ.rslāx (L362p Opitter),
zweepskoord:
zweepskoord (L164p Gennep),
zweepskoordje:
zwipskørtjǝ (L265p Meijel),
zweepslag:
zwēpslax (L215p Blitterswijck)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
advocaat:
avekōͅt (P193p Mettekoven),
appelenklats:
appeleklatẓ (L416p Opglabbeek),
appelwijf:
appelwaaif (Q168p s-Herenelderen),
appelwef (L416p Opglabbeek),
appelwēͅəf (Q001p Zonhoven),
baanschotel:
ch als in Franse chasse
baanchoeëtel (L415p Opoeteren),
baar:
[verband met baren binden?, rk]
baar (L330p Herten (bij Roermond)),
babbel:
babbel (K317p Leopoldsburg, ...
L217p Meerlo,
Q001p Zonhoven),
ein babbel (L356p Grote-Brogel),
n babbel (L414p Houthalen, ...
L315p Kleine-Brogel),
ən babəl (Q071p Diepenbeek),
babbelaar:
na babbalaer (Q007p Eisden),
babbeldoos:
babbeldoas (P187a Kuttekoven),
babbelheks:
babbelheks (L368p Neeroeteren),
babbelkont:
babbelkont (Q072p Beverst, ...
P115p Duras,
P197p Heers,
P121p Ulbeek,
P192p Voort),
babbelkout (P177p Zepperen),
babəlkoͅnt (P179p Aalst-bij-St.-Truiden),
n babbelkont (P058p Stevoort),
ə babbelkont (P188p Hoepertingen),
babbelkous:
an babbəlkōs (Q088p Lanaken),
babalkos (Q078p Wellen),
babbelkooas (Q078p Wellen),
babbelkoos (P052p Schulen, ...
P176p Sint-Truiden),
babbelkous (K358p Beringen, ...
L366p Gruitrode,
P188p Hoepertingen,
Q168p s-Herenelderen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
Q164a Widooie),
babbelkoès (K357p Paal),
babbelkoës (P118a Wijer),
babbelkōws (Q077a Alt-Hoeselt),
babbelkōͅs (P193p Mettekoven),
babbelkuis (L364p Meeuwen),
babbelkôs (L352p Hechtel),
babelkaas (P171p Landen),
bàbbəkuis (L416p Opglabbeek),
ein babbelkous (L368p Neeroeteren, ...
Q161p Piringen),
n babbelkoas (Q002p Hasselt),
n babbelkous (L312p Neerpelt),
n babbelkoūs (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
n babbelkōs (Q071p Diepenbeek),
än bḁbəlkōs (Q074p Kortessem),
ən babbəlkōs (P050p Herk-de-Stad),
ən babəlkōͅs (Q001p Zonhoven),
ən bḁbəlkōͅəs (Q001p Zonhoven),
Oorspr. opgave "babbelkon\\s"met opmerking: "Franse on = men
babbəlkaoəs (P048p Halen),
babbelmet:
babbelmet (L414p Houthalen),
babbelmie:
babbelmī (P193p Mettekoven),
babbelos:
[babbel + Fr. achtervoegsel -osse?, rk]
babbelos (P219p Jeuk),
babbeltong:
ein bəbbaltuŋ (Q007p Eisden),
babbeltrien:
babbeltrien (Q003p Genk, ...
K357p Paal,
L355p Peer,
P121p Ulbeek),
babbeltrīn (Q003p Genk, ...
P193p Mettekoven),
babbultrien (Q177p Millen),
een babbeltrien (Q158p Riksingen),
ein babeltrien (L368p Neeroeteren),
n babeltrien (L418p Niel-bij-As),
n babəltrīn (L416p Opglabbeek),
babbelwijf:
a babbalwīf (Q007p Eisden),
babbelwaaif (Q168p s-Herenelderen),
babbelwaaïf (K278p Lommel),
babbelwaif (L352p Hechtel, ...
Q162p Tongeren),
babbelwef (P193p Mettekoven),
babbelwēͅəf (Q001p Zonhoven),
babbelwief (L366p Gruitrode, ...
Q094p Hees,
L316p Kaulille,
Q088p Lanaken,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L416p Opglabbeek,
L415p Opoeteren),
babbelwijf (Q003p Genk, ...
Q167p Koninksem,
K314p Kwaadmechelen,
P171p Landen,
K278p Lommel,
K315p Oostham,
L355p Peer,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
P054p Spalbeek,
K353p Tessenderlo,
Q164a Widooie),
babbelwijif (P121p Ulbeek),
babbelwīef (L364p Meeuwen, ...
L367p Neerglabbeek),
babbelwyf (P118a Wijer),
babbəlwēͅf (P051p Lummen),
babəlwēf (Q156p Borgloon),
babəlwīf (L416p Opglabbeek),
babəlwɛ.f (K353p Tessenderlo),
bḁbəlwīf (Q011p Boorsem),
e babbelweeəf (P186p Gelinden),
e babbelwijf (P176p Sint-Truiden),
ei babbelwief (L368p Neeroeteren),
ein babbelwief (L356p Grote-Brogel),
ĕ babbelweif (L360a Gerdingen),
ĕ babbelwief (L315p Kleine-Brogel),
eͅ babbelwēͅf (K315p Oostham),
n bobbelwijf (Q083p Bilzen),
ə babbelwaif (P177p Zepperen),
ə babbelwijf (P121a Herten),
ə babbəlwijf (P183p Mielen-boven-Aalst),
ə babəlwējəf (Q001p Zonhoven),
ə babəlwēͅf (Q071p Diepenbeek),
ə babəlwīf (L286p Hamont, ...
Q012p Rekem),
ik lijk in stieren
babbelwief (L314p Overpelt),
wêf: zoals Franse tête
babbelwêf (K357p Paal),
barenbinder:
ənə bārəbendər (Q088p Lanaken),
barenbinderse:
barebingesche (Q113p Heerlen),
Afgeleid van baarebeinjer: een doek om de borsten op te binden.
barebeinjer (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
bazel:
bazel (Q248p Remersdaal),
ein bauzel (L317p Bocholt),
bazelaar:
bazelair (Q098p Schimmert),
bazeltrien:
bazeltrieng (Q196p Mheer),
bebbel:
bebbel (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
bĕbbel (L246a Swolgen),
bebbelaar:
bebbelêêr (L323p Buggenum),
bebbeljeus:
bebbeljeus (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
bebbelwijf:
bebbelwij-jĕf (K316p Heppen),
blaambekker:
vgl. Maastricht Wb.2: blaambek, opschepper.
blaambekker (Q095p Maastricht),
blats:
blats (L422p Lanklaar),
blatsj (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
blāātsj (L329p Roermond),
blets:
bletsj (Q101p Valkenburg),
bletsmuil:
bletsjmōēl (Q032p Schinnen),
commre (fr.):
Van Dale: commère (Fr.), 2. babbelaarster, kletskous.
komeer (K358p Beringen),
kommeer (P219p Jeuk),
kommeir (P176p Sint-Truiden),
de gazet van as:
de gəzet van As (L417p As),
flahoet:
Klemtoon op hoet.
flahoèt (P211p Waasmont),
gazet:
`t is just een gazet (K278p Lommel),
de gezêt (L330p Herten (bij Roermond)),
gazet (Q168p s-Herenelderen),
gezet (Q088p Lanaken),
n gazet (L355p Peer),
gesproken dagblad:
gesproken dagblad (Q088p Lanaken),
hibbel:
Wordt vnl. van vrouwen gezegd.
hebbel (L270p Tegelen),
hiep:
ein hieēp (L330p Herten (bij Roermond)),
kakel:
kakel (Q196p Mheer),
n kâkel (Q278p Welkenraedt),
Van Dale: kakel, 1. (Wdl. alleen v.) die kakelt, kletskous.
kakel (L364p Meeuwen),
kakelkont:
n kākelkont (Q095p Maastricht),
kalbaard:
kalbaart (L323p Buggenum),
kallage:
kallaasj (Q032p Schinnen),
kalwijf:
kalwijf (Q241p Rutten),
kazelheks:
n kazelheks (L418p Niel-bij-As),
kazelkont:
kāzelkount (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
kazelwijf:
kazelwief (L420p Rotem),
kekel:
ne kêkelje (Q278p Welkenraedt),
klabbaard:
WNT: klabbaard, 2. prater, babbelaar, praatziek persoon.
klḁbərt (K317p Leopoldsburg),
klanderwijf:
klaunerwijf (K360p Heusden),
klapater:
klapater (L291p Helden/Everlo),
klapekster:
klap-ek-ster (L215p Blitterswijck),
klapekster (L165p Heijen, ...
L271p Venlo),
klapɛkstər (K358p Beringen),
klapjeus:
klapjeus (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
oeu van boeuf
klapjoeus (Q093p Rosmeer),
klapkapei:
[of ook "klappapei"?, rk]
klapkapei (L300p Beesel),
klapmuil:
klapmŏel (Q204a Mechelen),
klapmuts:
klapmuts (L268p Velden),
klappapei:
klappampej (L299p Reuver),
klappapei (L298p Kessel),
klappeer:
klappère (Q020p Sittard),
klàppèr (L417p As),
klappeers:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
klapeersj (Q103p Berg-en-Terblijt),
klappei:
en klappei (P171p Landen),
klap-pŏŏi (Q208p Vijlen),
klapai̯ (Q089p Martenslinde),
klapei (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade),
klapej (P055p Kermt, ...
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
klapēj (P176p Sint-Truiden),
klapeͅj (L317p Bocholt),
klappaai (L244b Griendtsveen, ...
P164p Neerhespen),
klappaij (L295p Baarlo),
klappe.j (Q095p Maastricht),
klappee (Q083p Bilzen, ...
P183p Mielen-boven-Aalst),
klappei (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
L297p Belfeld,
L269p Blerick,
L434a Broeksittard,
Q035p Brunssum,
L426p Buchten,
Q096p Bunde,
L381p Echt/Gebroek,
Q202p Eys,
L380p Genooi/Ohé,
L249p Grubbenvorst,
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen,
L429p Guttecoven,
L379p Laak,
L211p Leunen,
Q016p Lutterade,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q196p Mheer,
L382p Montfort,
L427p Obbicht,
L216p Oirlo,
L371p Ophoven,
L387p Posterholt,
Q032p Schinnen,
Q030p Schinveld,
Q020p Sittard,
L268p Velden,
Q108p Wijnandsrade),
klappeij (L288p Nederweert, ...
Q033p Oirsbeek,
Q032a Puth,
L432p Susteren,
Q094b Wolder/Oud-Vroenhoven),
klappeĭ (Q098p Schimmert),
klappej (Q018p Geulle, ...
Q096b Itteren,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q101p Valkenburg,
Q112p Voerendaal),
klappĕĕj (L209p Merselo),
klappĕj (Q198p Eijsden, ...
Q111p Klimmen),
klappij (Q095p Maastricht),
klappijj (Q102p Amby),
klappo-ie (Q207p Epen),
klappooi (Q248p Remersdaal),
klappäj (Q104a Limmel),
klappää (Q196p Mheer),
klappääj (Q187p Sint-Pieter),
klappèj (Q096a Borgharen, ...
Q113p Heerlen,
Q022p Munstergeleen,
Q098p Schimmert),
klappéj (Q032p Schinnen),
klappêî (Q099p Meerssen),
klapɛj (Q012p Rekem, ...
Q168p s-Herenelderen),
klapɛ͂j (Q095p Maastricht),
klāppój (Q207p Epen),
kleppéë (Q078p Wellen),
klàppeij (Q095p Maastricht),
klàppij (Q038p Amstenrade),
kləpáéj (Q010p Opgrimbie),
kələpèj (Q095p Maastricht),
ən klapäj (L286p Hamont),
ən klapɛj (Q012p Rekem),
⁄n klappej (Q111p Klimmen),
(g. Ned.)
<klappei> (L417p As),
(idem)
<klappei> (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
Opm. klank van kei - kaij; lei - laij. Is scheldnaam voor babbelachtige vrouw.
klappaij (L430p Einighausen),
Opm. voor een vrouw.
klappei (L325p Horn),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
klappĕj (Q105p Heer),
klappèj (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
ps. omgespeld volgens Frings.
klappoj (Q202p Eys),
klappeister:
klapɛjstər (Q012p Rekem),
WNT: sub klappeien, klappeister, babbelaarster, kakelaarster.
klapɛjstər (Q012p Rekem),
klappende ekster:
⁄n klappende ekster (Q118p Schaesberg),
klapschotel:
Klapschotel.
klapshweuttel (Q093p Rosmeer),
klapspaan:
Van Dale: klapspaan, 2. (fig.) verklikker, verklikster.
klapspoan (L191p Afferden),
klapspōān (L213p Well),
klapster:
Van Dale: II. klapper, 1. die klapt, babbelaar...
klapster (L215a Wellerlooi),
klaptoet:
klaptoet (L297p Belfeld),
klaptōōēt (L419p Elen),
klaptong:
klaptōŋ (Q168p s-Herenelderen),
klapwijf:
klapwēf (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
klater:
klater (L364p Meeuwen, ...
L420p Rotem),
klaterheks:
klaterheks (L368p Neeroeteren),
klaterwijf:
ə klōͅətərwīf (L286p Hamont),
klats:
vgl. Heerlen Wb. (pag. 342): klatsj, pets.
klatsch (Q113p Heerlen),
klatsoor:
klatsjoor (Q027p Doenrade),
klatspijp:
ein klatspiep (L368p Neeroeteren),
ĕn klatspiep (L360a Gerdingen),
klatspi-jp (L417p As),
klatstante:
klatsje tante (Q222p Vaals),
klatswijf:
klatschwief (Q259p Lontzen),
klatsjwief (Q116p Simpelveld),
klavater:
klavater (L210p Venray),
kledderdets:
vgl. Venlo Wb. (pag. 165): kladderdaats, versterkend bijwoord.
kledderdets (L298a Kesseleik),
klep:
vgl. WNT: klep (III), C. babbelzieke vrouw.
klep (L289p Weert),
klepper:
(m.).
klepper (L325p Horn),
Van Dale: klepper, 2. (fig.) mond; tong; (ook) babbelaar.
klepper (Q029p Bingelrade),
n klepper (P175p Gingelom),
klepperd:
vgl. Van Dale: klepper, 2. (fig.) mond; tong; (ook) babbelaar.
kleppert (L328p Heel, ...
L298p Kessel),
kleppermuil:
figuurlijk
kleppermūlle (L289p Weert),
kleps:
klepsj (Q027p Doenrade),
klets:
klets (Q094b Wolder/Oud-Vroenhoven),
n klets (Q003p Genk),
n klètsch (Q254p Henri-Chapelle),
kletserd:
klétsərt (L299p Reuver),
kletskont:
kletskoont (Q095p Maastricht, ...
L216p Oirlo,
Q171p Vlijtingen),
kletskónt (L246p Horst),
kletskous:
kletsjkous (Q034p Merkelbeek),
kletskous (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
n kletskōūs (Q095p Maastricht),
kletsmadam:
kletsjmadam (Q112b Ubachsberg),
kletsmədam (L300p Beesel),
kletsmeun:
kletsmeun (L270p Tegelen),
kletsmoeder:
kletsmoor (Q095a Caberg),
kletspruik:
kletspruuk (L271p Venlo),
kletsprūūk (L246p Horst),
kletstante:
kletstant (Q202p Eys, ...
L322a Nunhem),
kletstrien:
klɛtstrin (Q156p Borgloon),
kletswijf:
e kletswiēf (Q095p Maastricht),
e kletswijèf (Q002p Hasselt),
klets wief (L382p Montfort),
kletsjwief (L383p Melick, ...
Q196p Mheer,
Q201p Wijlre),
kletsjwīēf (Q109p Hulsberg),
kletsweef (Q171p Vlijtingen),
kletsweif (L360p Bree),
kletswief (L381p Echt/Gebroek, ...
L332p Maasniel,
Q095p Maastricht,
L265p Meijel,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
L210p Venray),
kletswijf (K359p Koersel, ...
Q001p Zonhoven),
kletswiëf (L271p Venlo),
kletswīēf (Q172p Vroenhoven, ...
L289p Weert),
kletswĭĕf (L265p Meijel),
klētswīēf (Q095p Maastricht),
kleͅtswif (Q088p Lanaken),
klètsjwief (Q021p Geleen),
klètswief (L298a Kesseleik),
klètswīēf (L328p Heel, ...
L416p Opglabbeek),
klètswĭĕf (L164p Gennep),
klétsjwief (Q112p Voerendaal),
klétswief (L329p Roermond),
ə kletšwīf (Q012p Rekem),
Note v.d. invuller:
klètswief (L382p Montfort),
koffietrien:
koffietrien (L368p Neeroeteren),
kwaak:
vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 180): kwaak, vrouw die steeds hard schreeuwend praat; ook: kletswijf.
kwaak (L215p Blitterswijck, ...
L210p Venray),
kwebbel:
kwebbel (Q086p Eigenbilzen, ...
Q121p Kerkrade,
L267p Maasbree,
L217p Meerlo,
Q033p Oirsbeek,
L266p Sevenum,
L318b Tungelroy,
Q117a Waubach),
kwèbbəl (Q032b Sweikhuizen),
⁄n kwebbel (L266p Sevenum),
kwek:
Van Dale: kwek, I. iem. die kwekt, kletskous; - II. (gew.) kwak.
kwek (L292p Heythuysen, ...
L374p Thorn,
L289p Weert),
kwèèk (L360p Bree, ...
L364p Meeuwen),
kwék (L271p Venlo),
kwekkwek:
(viswijf = grof praten).
kwek-kwek (L245b Tienray),
lameer:
een lammeer (P176p Sint-Truiden, ...
K353p Tessenderlo),
en lameer (K353p Tessenderlo),
en lameier (P176p Sint-Truiden),
lameer (K314p Kwaadmechelen, ...
P172p Wilderen),
lameeər (P121p Ulbeek),
lammeer (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
n lameər (P175p Gingelom),
dit is een kwaadspreekster
laméer (Q078p Wellen),
ei kort
een lameir (P176p Sint-Truiden),
r uitspreken ook
een lamér (P172p Wilderen),
langmuil:
langmaul (Q168a Rijkhoven),
langtong:
lang tong (Q077a Alt-Hoeselt),
langtoeng (P171p Landen),
langtong (Q168a Rijkhoven),
langtōōēng (L419p Elen),
lapatsch:
snapster (Z.O.)
lapatsch (Q113p Heerlen),
marktwijf:
mertwief (L428p Born, ...
Q032p Schinnen),
máátwīēf (Q113p Heerlen),
iets beters
mert wijf (Q077p Hoeselt),
moeswijf:
`t zijn moeswijven (Q002p Hasselt),
mooswief (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
ə mouswīf (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
muil:
moël (Q196p Mheer),
muilelavooi:
moele lavoi (Q203p Gulpen),
muileprij:
moeleprie (Q120p Heerlerbaan/Kaumer),
muilewijf:
moelewief (Q112p Voerendaal),
moelewīēf (Q197p Noorbeek, ...
Q197a Terlinden),
muilgetuig:
muulgetūg (L364p Meeuwen),
nieuwsblad:
nówsblaad (L417p As),
oude bobbel:
ouw boebbel (Q248p Remersdaal),
oude sok:
wordt gezegd van iemand die altijd hetzelfde zegt
ən awzoͅk (Q088p Lanaken),
praatmuts:
e dof
proatmets (L364p Meeuwen),
raddeldoos:
cf. WNT sub rad (III): Afl. raddelen, rad spreken.
n raddeldoes (P058p Stevoort),
raddeldoos (P121p Ulbeek),
rammel:
rammel (P052p Schulen),
èn rammel (Q078p Wellen),
[lameer, babbelwijf, rammel]
rammel (K314p Kwaadmechelen),
rammeldoos:
rammeldoos (P121p Ulbeek),
èn rammeldoos (Q078p Wellen),
rammelkont:
en rammelkont (Q078p Wellen),
ratel:
n raetel (K357p Paal),
n rātel (Q095p Maastricht),
raatəl (L382p Montfort),
ràdəl (P047p Loksbergen),
ráátəl (Q113p Heerlen),
rauwel:
(v.)
rouwel (Q196a Banholt),
rebbeledep:
vgl. Sittard Wb. (pag. 337): rebbedep, vlegel; oude brompot. rebbelke, rammelaar.
rebbeledep (Q034p Merkelbeek),
saaiel:
ən sājəl (L319p Molenbeersel),
saaielaarster:
vgl. Stokkem Wb. (pag. 95): saajelaer, babbelaar.
saajëlêrstër (L422p Lanklaar),
zaag
n sāsjəlēͅərstər (L372p Maaseik),
saaielwijf:
sajelwièf (Q007p Eisden),
sammel:
Van Dale: sammelaar, (niet alg.) leuteraar, talmer, teut.
saməl (Q001p Zonhoven),
sammeltrien:
Van Dale: sammelaar, (niet alg.) leuteraar, talmer, teut.
sammeltrien (Q003p Genk),
schateranneke:
e sjāteranneke (Q095p Maastricht),
schaterwijf:
schaoterwief (Q094p Hees),
sch op zijn Duitsch
schoatterwief (Q094p Hees),
schedder:
een schedder (P219p Jeuk),
schetter:
zoals in pain
zj(tm)tər (Q172p Vroenhoven),
slater:
slater (L364p Meeuwen),
sledder:
schlĕdder (Q105p Heer),
sledder (Q171p Vlijtingen),
snedder:
snädər (Q071p Diepenbeek),
snip:
vgl. Maastricht Wb. (pag. 393): II snip, vinnig vrouwmens.
snep (Q095p Maastricht),
straatlameer:
stroatlameer (P176p Sint-Truiden),
taats:
Van Dale: taats, 4. (Barg., volkst., in deze bet. ook taas) hoofd.
taatsj (L330p Herten (bij Roermond), ...
L322a Nunhem,
L329p Roermond),
vgl. Herten-bij-Roermond Wb. (pag. 246): taatsj, praatzieke vrouw.
taatsj (L329a Kapel-in-t-Zand),
tatergat:
oa klinkt ongeveer als a int Frans danse
toatergoat (Q001p Zonhoven),
taterkont:
een toaterkont (P057p Kuringen),
tetter:
Van Dale: tetter, (gew.) mond (als spraakorg.)
tetter (L353p Eksel),
tètər (P047p Loksbergen),
toet:
toet (L330p Herten (bij Roermond)),
tōēt (L250p Arcen, ...
L296p Steyl),
tóet (L270p Tegelen),
vgl. Tegelen Wb. (pag.123 ): tóet, 2. kletskous, praatziek vrouwspersoon.
⁄n tōēt (L271p Venlo),
toeter:
⁄nnen tōēter (L271p Venlo),
tong:
tong (P192p Voort),
toŋ (P188p Hoepertingen),
veel-kals:
vieûl-kals (Q077a Alt-Hoeselt),
viswijf:
e vischweif (P176p Sint-Truiden),
een vischwijf (P176p Sint-Truiden),
ein vēschwief (L368p Neeroeteren),
uuschwief (Q018p Geulle),
vĕswief (L292p Heythuysen),
vischwief (Q094b Wolder/Oud-Vroenhoven),
viswief (Q095p Maastricht, ...
L216p Oirlo),
viswijf (Q032p Schinnen),
vuschwief (Q035p Brunssum),
vusjwief (Q032p Schinnen),
vŭsjwīēf (Q117p Nieuwenhagen),
vèswief (L329p Roermond),
vèswijf (Q077p Hoeselt),
vösjwief (Q108p Wijnandsrade),
vösjwīēf (Q113p Heerlen, ...
Q101p Valkenburg),
ə veesch wijf (P175p Gingelom),
vrouw die veel kalt:
he hei n vrouw dij veul kalt (Q166p Vechmaal),
wafelijzer:
waffelèzer (Q078p Wellen),
waggel:
ne waggel (Q278p Welkenraedt),
waswijf:
waschwief (L248p Lottum, ...
L377p Maasbracht),
waschwijf (K278p Lommel),
waschwīef (L364p Meeuwen),
wasjwīēf (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
waswie.f (L320b Kelpen),
waswief (L320a Ell, ...
Q039p Hoensbroek,
Q096b Itteren,
L294p Neer,
L331p Swalmen,
L374p Thorn),
waswiēf (L331p Swalmen),
waswīēf (L246p Horst),
wāswief (L246p Horst),
wāswīēf (L217p Meerlo),
weschwief (Q021p Geleen, ...
Q203p Gulpen),
wesjwief (Q019p Beek, ...
Q117b Rimburg,
L432p Susteren),
wesjwīēf (Q021p Geleen),
wĕsjwief (Q110p Heek),
wäschwief (Q016p Lutterade),
wèchwief (Q248p Remersdaal),
wèsjsief (Q196p Mheer),
wèsjwief (L429p Guttecoven, ...
Q015p Stein,
Q014p Urmond),
wèsjwīēf (Q117p Nieuwenhagen, ...
L432p Susteren),
wésjwief (Q112p Voerendaal),
ə waswieif (L420p Rotem),
o.
weͅ.šwī.f (Q202p Eys),
ook voor manspersoon
waswief (L164p Gennep),
watsj:
waatsj (L329a Kapel-in-t-Zand),
wauwel:
n wāwel (Q095p Maastricht),
wauwel (Q098p Schimmert, ...
L385p Sint-Odiliënberg),
wawel (Q193p Gronsveld),
wauwelaar:
wauweliër (L374p Thorn),
wauwəléér (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
wawwelear (L320p Hunsel),
wāiwəlers (Q088p Lanaken),
wouweleer (Q095p Maastricht),
wauwelaarster:
n wâwəlēͅərstər (L372p Maaseik),
wauwelheks:
wauwelhĕks (L327p Beegden),
wauweltante:
wawweltant (L387p Posterholt),
wauweltrien:
wauweltrien (Q009p Mechelen-aan-de-Maas, ...
L433p Nieuwstadt),
waweltrein (L372p Maaseik),
wauwelwijf:
wauwelwief (L431p Dieteren, ...
Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
woawelwīēf (Q032p Schinnen),
wouwelwief (L321a Ittervoort),
zaag:
n zeeg (Q003p Genk),
zaagdeem:
onduidelijk
zoagdem (Q083p Bilzen),
zaagkont:
volksmond
zaagkont (Q077p Hoeselt),
zaagteil:
zōͅgtēl (Q083p Bilzen),
zaagtrien:
een zoigtrien (Q158p Riksingen),
n zaogtrien (Q240p Lauw),
n zoagtrien (Q083p Bilzen),
zager:
[mv.?, rk]
zougers (Q168a Rijkhoven),
zanik:
zanik (L289p Weert),
zanikswijf:
zanikswief (L318b Tungelroy),
zauwelheks:
ein sjauwelheks (L368p Neeroeteren),
zeurtrien:
soms
zeuertrien (P121a Herten),
zeverdoos:
n zeeverdoës (Q083p Bilzen),
zeverkous:
zeivərkous (Q088p Lanaken),
zevermuts:
ĕn zeivermĕts (L360a Gerdingen),
zeverteil:
ĕn zeivertijl (L360a Gerdingen),
zevertuit:
ĕn zeiveltuit (L360a Gerdingen),
zwegeldoos:
zwaegeldoês (L269p Blerick),
zwets:
zwets (L267p Maasbree, ...
P118a Wijer,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
zwetser:
zwetseͅr (L353p Eksel),
zwetserd:
zjwetsjert (L427p Obbicht),
zwetskamizool:
sjwetskomməzoal (L300p Beesel),
zjwetskammezaol (L330p Herten (bij Roermond)),
zwetsmuil:
Opm. arm.
zjwetsmoel (L323p Buggenum),
zwetswijf:
sjwetswief (L386p Vlodrop),
zjwetswief (L333p Asenray/Maalbroek),
zwetswief (L265p Meijel),
zweͅtšwīf (Q011p Boorsem)
|
babbelen [ZND A1 (1940sq)] || babbelkous || een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || klappei [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m] || klappei die de armen onder de borsten (baare) kruist. || kletskous || kletskous, bemoeial || kletskous, praatziek vrouwspersoon || praatziek vrouwspersoon || praatzieke vrouw || praatzieke vrouw, met de bijbetekenis van schreeuwerig, brutaal || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)], [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] || zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32155 |
kleuren |
kleuren:
klęjǝrǝ (Q083p Bilzen),
tinten:
tentǝ (L417p As),
verven:
vervǝ (L387p Posterholt)
|
In het algemeen de meubels van een kleur voorzien. Zie ook de volgende lemmata. [N 56, 41a]
II-12
|