e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klep [wld ii.10, p. 25] derbyklep: derbie-klep (Roggel), franse tong: franstông (Maasbree), klep: klap (Bleijerheide), klep (Heerlerheide, ... ), klêp (Bilzen), losse klep: losse klep (Dilsen), overslag: øvəršlāx (Montzen), sneeuwlap: sneuwlap (Zonhoven), tong: tōŋ (Meijel) Hoe heet de flap met vetergaten, die bij derbybottines en derbymoliäres los op de schoen lag en maar aan één kant was vastgenaaid (klep)? [N 60 (1973)] III-1-3
klepbroek barboteuse (<fr.): Fr. barboteuse: speelpak, kinderpak. Fr. barboter, ook plassen.  barbetens (Hulst/Konijnsberg), boks met een klep: bôksmet ein klep (Reuver), boks met een lok: boks meͅt n lūk (Maaseik), boks met een paan: bóks met en pan (Haelen), bóks mĕĕt ⁄n pan (Panningen), bóks mit en pan (Nunhem), boks met klep: boks met klep (Thorn), boks mət klɛp (Bree), bōks maet kleͅp (Mechelen-aan-de-Maas), buks met kleͅp (Opglabbeek), mit klep (Geleen), boks met valdeur: boks met valdeur (Eksel), buks meͅt valdø͂ͅr (Maaseik), boks met voor een slag: boks met vø̄r ənə [sjlāx (Montzen), broek: brōk (Veldwezelt), broek bet blaffetuurtje: bə bla.fəty(3)̄rkə (Halen), broek bet een klep: brok beͅ ən klɛp (Zolder), broek bet een valdeur: bruk beͅ ən valdø͂ͅr (Sint-Truiden), broek met een klep: brook mit enne klép (Klimmen), bruk med_ənə klap (Ketsingen), broek met een klep vanvoor: brook met ’ne klep van vör (Eisden), broek met een valdeur: broek met een valdeur (s-Herenelderen), brook met ein valdeur (Lanklaar), brook mèt een valdeur (Uikhoven), brùk mi ön valdeur (Beverlo), o is ook nog eens doorstreept  brŭk me ən valdōͅər (Tessenderlo), broek met valdeur: brŭk met valdeur (Tessenderlo), valdeur uitgesproken als in het A.B.N  broek met valdeur (Heusden), broek wat vanvoor overeen gaat: hebben mijnwerkers nu(?) nog  brŏĕk wao vàn vier ievaree geet (Bilzen), broekje met een valdeur: brukske met een valdeur (s-Herenelderen), fluitjesbroek: fleutjesbrok (Diepenbeek), fluitjesbroek (Kleine-Spouwen, ... ), fluitjesbrook (Opgrimbie), flə:tjesbroek (Tessenderlo), ui is eerder dof, niet zoals in uit  fluitjesbreuk (Beringen), kakboks: kakboks (Bree), kakbroek: kakbroek (Eigenbilzen, ... ), kakbruk (Neerpelt), klep: Boks mèt ei liêf draan.  klap (Tungelroy), klepboks: klebIôks (Limbricht), klep-boks (Bergen), klepboks (Blerick, ... ), klepbooks (Neeritter), klepbox (Sint-Huibrechts-Lille), klepbōksch (Heerlen), klepbŏks (Meijel), klepbòks (Broekhuizen, ... ), klepbóks (Baarlo, ... ), klepbóksj (Sittard), klepbôks (Blerick, ... ), klepböks (Grathem, ... ), kleͅpboks (Bree, ... ), klèpbóks (Meijel), klèpbôks (Holtum, ... ), klépbóks (Reuver), klɛpboks (Meijel), [def. sic]  klèpbóks (Gennep), klepbroek: klabruk (Hoeselt), klaepbrook (Bemelen), klapbroek (Rijkhoven, ... ), klapbrók (Diepenbeek), klebrok (Diepenbeek), klepbroek (Lanaken, ... ), klepbrok (Beringen, ... ), klepbrook (Beek, ... ), klepbrōk (Lanklaar), klepbruk (Hasselt), klēͅbrŏk (Boekt/Heikant), kleͅbro.k (Rekem), kleͅbrok (Eisden, ... ), kleͅbruk (Borlo, ... ), kleͅbryk (Rosmeer), kleͅpbrōk (Lanklaar), kleͅpbrōͅk (Kermt), klipbrok (Alken, ... ), klèpbrook (Borgharen, ... ), klɛpbruk (Opheers), onbekend, maar de broek met sluitklep aan de achterkant heette vroeger klépbrook. Deze werd vroeger(70 à 80 jaar geleden) gedragen door jongens  zie toelichting (Meerssen), klepjesbroek: klepkesbruk (Eigenbilzen), kleppenboks: kleppebooks (Bocholt), kleppenbroek: kleͅpəbrōk (Mechelen-aan-de-Maas), knopenboks: knofebóks (Kerkrade), kontlapbroek: kontlapbrok (Diepenbeek), lok: loek (Eind), loek (= lūk) (Ophoven), lokboks: loekbóks (Egchel, ... ), mansboks: mansbóks (As), mansbroek: mḁnzbruk (Borgloon), matrozenbroek: mətrōsəbrōk (Lanaken), onderlosser: óonderlosser (Gennep), paanboks: panbooks (Neeritter), polderbroek: polderbroek (Heers), poldĕrbrok (Vliermaalroot), poͅlleͅrbroek (Hoeselt), poͅllərbruk (Bilzen, ... ), snelzeiker: vulgair  schnelzeiker (Nuth/Aalbeek), snelseiker (Wijk), valboks: valboks (Neerpelt), valboux (Kessenich), valbrevier: valbrə.vɛ‧r (Neerpelt), valbroek: valbroek (Sint-Truiden, ... ), valbroĕk (Paal), valbrok (Wijchmaal), valbruk (Kerkom, ... ), bolletje op de a  valbrŏk (Zonhoven), valdeur: val-dee(e)r (Peer), valdeer (Peer), valdeur (Hechtel, ... ), valdēr (Grote-Brogel), valdier (Bree), vald⁄ø͂ͅr (Rijkhoven), [duir: deur, p.87]  vàlduir (Sint-Truiden), op de a een bolletje  val⁄dêr (Peer), Vero.  va.ldeur (Zonhoven), valdeurbroek: valdeurbroek (Paal), zitbroekje: zītbrŏkske (Remersdaal), zomerse boks: zeumerse bóks (Boeket/Heisterstraat) broek met een sluitklep aan de voorkant || broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || broek met klep || een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] || klepbroek || klepbroek (broek met van voren of van achter een klep) || klepbroek, brok met sluitklep aan de voorkant (westzijde van de Maas idem aan de achterkant (oostzijde van de Maas) || klepbroek, waarvan men het kruis kan openknopen voor het doen van zijn behoefte || Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)] || klepbroek: kinderbroek, die langs achteren sluit met een klep || klepbroek: ouderwetse mansbroek met klepsluiting || valbroek || valdeur: klepbroek: korte jongensbroek die van achteren met een klep sloot (systeem om gemakkelijker zijn gevoeg te kunnen doen) III-1-3
klepel bammel: bammel (Maasbree), bengel: bengel (Jeuk, ... ), bingel (Eys, ... ), de bengel (Meerssen, ... ), de bingel van də klok (Lanaken), bimmel: biemmel (Waubach), bout: də boͅut fan də kloͅk (Leopoldsburg), hamel: de haamel van een klok (Genoelselderen), de hamel van de klok (Piringen), de hamel van e klok (Paal), de hoawel van de klok (Sint-Truiden), hoͅ:məl (Aalst-bij-St.-Truiden), hamer: de hamer van de klok (Peer, ... ), den hāmər vanŋ klok (Molenbeersel), haamer (Lanklaar, ... ), hendel*: hendel (Meijel), klep: klep (Amby, ... ), klèp (Hasselt), klepel: d`r kleëpel (Hoensbroek), de klaipel van de klok (Sint-Martens-Voeren), de kle:pəl van ən klok (Rekem), de kleepel van de klok (Gruitrode, ... ), de kleeëpel van de klok (Beringen), de kleiepel van de klok (Heusden), de kleipel van de klok (Sint-Truiden, ... ), de klejpel van de klok (Elen), de klepel (Boorsem, ... ), de klepel van de klok (Eisden, ... ), de klepel van een klok (Lanaken), de klepel vanne klok (Hechtel, ... ), de kleppel van de klok (Martenslinde, ... ), de kleppel van ne klok (Berbroek), de kleppəl van de klok (Eigenbilzen), de kleupel van de klok (Borgloon, ... ), de klēpel van de klok (Genk, ... ), de kliepel van de klok (Genk, ... ), de kliepel van een klok (Bree, ... ), de kliepel van ne klok (Niel-bij-As), de kliepel vanne klok (Bree, ... ), de kliepəl van de klok (Rijkhoven), de kliēpel van de klok (Weert), de klipel van de klok (Genk), de kliöpel van de klok (Hees), de kljèpel (Eigenbilzen), de kloͅppel van de klok (Rekem), de klèpel van n klok (Rosmeer), de klöpel van de klok (Zepperen), de kløpəl van de klok (Millen), de kløͅppel van n kloͅk (Diepenbeek), de klùppel (Tongeren), de kləppəl van de klok (Tongeren), de kləpəl van de klok (Koninksem), der klɛəpel (Montzen), dr kleëpel (Gulpen, ... ), dr klèpel (Klimmen), də kleepəl (Ophoven), də klejpel van de klok (Vroenhoven), də klepel vanən klok (Kwaadmechelen), də klepəl van ən klok (Zolder), də klēpel vannə klok (Hamont), də klēpəl (Hasselt), də klēpəl van də klok (Oostham), də kliepəl van də klok (Gerdingen), də kliepəl vanən klok (Stokkem), də klieəpəl vannə klok (Neerglabbeek), klaepel (Baarlo, ... ), klaipel (Echt/Gebroek, ... ), klaèpel (Noorbeek), kle:pəl (Beringen, ... ), kleapel (Lutterade, ... ), kleejepel (Zonhoven), kleepel (Koningsbosch), kleepəl (Kermt), kleeëpel (Epen, ... ), kleipel (Diepenbeek, ... ), klejpel (Horn), klepel (Achel, ... ), klepel van de klok (Lauw), kleppel (Beverst, ... ), kleppel van een klok (Spalbeek), klepəl (Meijel, ... ), kleəpəl (Eupen), klēēpel (Maastricht, ... ), klēipəl (Sint-Truiden), klēpel (Berg-en-Terblijt, ... ), klēpəl (Loksbergen, ... ), klēəpəl van en klok (Heppen), kle͂pel (Urmond), kleͅpəl (Holtum, ... ), klieepel (Heel, ... ), kliepel (As, ... ), kliepel van de klok (Maaseik), klieëpel (Opitter), klippel (Eksel, ... ), klièpel (Rimburg), kliëpel (Thorn), klīəpəl (Bocholt), kljèpel (Eigenbilzen, ... ), kljëppel (Rosmeer), klūppəl (Wellen), kläpel (Heerlen), klääpel (Schaesberg), klè-pel (Blitterswijck), klèepel (Gulpen), klèjepəl (Sint-Martens-Voeren), klèpel (Amby, ... ), klèpəl (Zonhoven), klèèpel (Posterholt), klèëpel (Nieuwenhagen), klépel (Heers), kléépel (Ulestraten), klê-pel (Vijlen), klêjepel (Eys), klêjpel (Mechelen), klêpel (Afferden, ... ), klêpəl (Swalmen), klëpel (Nuth/Aalbeek), klöpel (Montzen), klöppəl (Elen), kløpəl (Borgloon), kləpel (Voort), kləpəl (Hoepertingen, ... ), kləpəl van nə klok (Wellen), klɛpəl (Gennep), klɛ̄pəl (Guttecoven), eà tweeklank  kleàpel (Banholt), lex. var. *klippel  de klippel van e klok (Kaulille), met lengteteken op de erste e  klèpel (Meerlo), ps. niet omgespeld!  klēpel (Sevenum), klepelenbimmel: klepelebemmel (Maastricht), kleper: de klapper van de klok (Sint-Truiden), de kleper van een klok (Stevoort), de klepper (Sint-Truiden), de klepper van de klok (Duras, ... ), de klepper van een klok (Spalbeek), de klepper van ne klok (Sint-Lambrechts-Herk), de klupper van de klok (Wellen), de kléper van de klok (Halen, ... ), de klöəpər van de klok (Hoepertingen), de kløpər van de klok (Mettekoven), de kləpper va de klok (Nieuwerkerken), de kləppər van de klok (Herk-de-Stad, ... ), de kləpər van de klok (Hoepertingen), kleiper (Loksbergen, ... ), klepper (Kerkrade, ... ), kloͅppər van de klok (Hoepertingen), klöpper van en klok (Lontzen), klingel: de klingel van de klok (Rotem), de kliŋəl (Genk), klokkenslager: klokkeslêger (Obbicht), klokkenzwengel (<du.): [sic]; vgl. Du. Glockenschwengel.  de klockescheegel (Eupen), kningel: [sic]  de kningel van de bel (Leopoldsburg), knuppel: [sic]  de kneupel van een klok (Remersdaal), slager: de slager van de klok (Borlo), slinger: de slinger (Bevingen), de slinger van de horloge (Ulbeek), de slinger van de klok (Alken, ... ), de slinger van een klok (Bilzen), de slinger van n klok (Hamont), ne slinger (Tessenderlo), slinger (Hechtel, ... ), slinger van de klok (Gors-Opleeuw, ... ), steel*: steel (Meijel) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)] || Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
klepklok angelus: angelus (Venray), angelusklok: angelusklok (Heel, ... ), angelusklokje: angelusklokske (Meijel, ... ), angelusklöksjke (Klimmen), benjamin: benjemin (Klimmen), bimmetje: bimke (Roermond), et bimke (Tegelen), klein klokje: klein klökske (Geistingen), klēͅ kløͅkskə (Loksbergen), kleͅ kløͅkskə (Achel), kleͅin kløͅkskə (Kessel), t klej klökske (Schinnen), kleine klok: de kleen klok (Doenrade), de klein klok (Eisden, ... ), kleen klok (Hoepertingen, ... ), klein klok (Horn, ... ), klēͅn kloͅk (Merselo), kleine schel: kling sjèl (Epen), kleinste klokje: het klenste klekske (Peer), klep: klep (Kerkrade, ... ), klimpje: et klimpke (Tegelen), klimpklok: klimpklok (Maasbree), klimpklokje: klempklukske (Eys), klempkløͅkskə (Baarlo, ... ), klimpklokske (Maasbree), klok: de klok (Schinnen), klok van het kleine torentje: klok van het kleejen teureke (Zonhoven), klokje: klokske (Tegelen), klökske (Jeuk, ... ), kløͅkskə (Blitterswijck, ... ), t klökske (Schimmert), luiklok: luujklok (Venray), luiklokje: loewklökske (Valkenburg), mariaklok: mariaklok (Eksel), mariaklokje: maria-klöksjke (Nieuwenhagen), pimpen: et pimpt (Oirlo), pimpklokje: pemkløͅkskə (Venray), pempkløͅkskə (Tienray), schel: de sjel (Montzen), sjel (Holtum), schelletje: sjelke (Guttecoven), tampklok: tampklok (Diepenbeek), trump: trimp (Eksel), trump (Echt/Gebroek, ... ), trumperd: trumpert (Weert), trumpje: trumpke (Nieuwstadt), trumpklok: de trumpklok (Hoensbroek), treumpklok (Tungelroy), trumpklok (Geleen, ... ), trumpklokje: treumpkluikske (Montfort), trumpklökske (Beek, ... ), trømpkløͅkskə (Ell, ... ), trømpkləkskə (Stokkem), tumpje: t tumpke (Valkenburg), tumpklok: tumpklok (Geulle) De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] || Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen de drie slagen: de drie sjleig (Meerssen), de torenuur slaat: bv twèlf oer  de tōēreōēr sjlēēt (Nieuwenhagen), een keer luiden: eͅnə kiər lø͂ͅjə (Meijel), kleppen: et klept (Sevenum), het klept (Peer), het klept al (Blitterswijck), klepe (Montzen), kleppe (Blerick, ... ), klept (Meijel), klepǝ (Meijel), kleͅpə (Sint-Truiden, ... ), klippe (Vijlen), klèppe (Sint-Truiden), klöppe (Heugem), klɛpǝ (Griendtsveen), klimpen: klempe (Eys), kleumpe (Tungelroy), klimpe (Baarlo, ... ), klimpen (Tegelen), klimpt (Baarlo), 7 a 8 minuten voor het begin van de mis  klimpen (Tegelen), klokjesslag: klökskeslaag (Maastricht), korte slag: korte slaag (Baarlo), pimpen: pimpe (Merselo, ... ), tijdens de mis bij de consacratie  pimpe (Oirlo), pinkstbimmelen: pinkspummele (Maastricht), schellen: sjèlle (Epen), sjɛlə (Montzen), sèle (Montzen), tampen: tampen (Diepenbeek, ... ), tampë (Hoeselt), tinken: te[n}ken (Zonhoven), tenke (Houthalen), trappen: trapǝ (Sevenum), trumpen: het trūmp (Boorsem), t trumpe (Schinnen), treumpe (Montfort, ... ), trimpe (As, ... ), trimpen (Achel, ... ), trumpe (Amstenrade, ... ), trumpen (Uikhoven), trŭmpe (Urmond), trumpe  het trumpt (Neerbeek), tumpen: timpe (Gulpen, ... ), timpen, `t timp (Eigenbilzen), tumpe (Geulle, ... ), tòmpe (Montfort), voorklimpen: 3x3 sjleëg  vuur-klimpe (Nieuwenhagen) luiden [SGV (1914)] || Luiden (Fr. sonner). [ZND m] || Verplaatsbare opgangen naar de pontbrug. [II, 96b] || Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] II-4, III-3-3
kleppers claquettes (fr.): klakètte (Bilzen), Via t Fr.  klaket (Gingelom), klakkers: klakker (As), klakkertjes: klakkerkes (Genk), klappers: klapper (Kerkhoven, ... ), kleppen: klep (Alken, ... ), klepperhoutjes: klepperhäöltje (Venray), kleppers: klepper (As, ... ), kleppere (Blerick, ... ), kleppers (Guttecoven, ... ), kleppër (Hoeselt), kleͅpər (Eys, ... ), klipper (Montfort), klêpper (Bilzen, ... ), klɛpər (Eksel), ne klêpper (Bilzen), (Uitgestorven).  klepper (Herten (bij Roermond)), Bijna steeds mv. kleppers.  klepper[s} (Meerlo, ... ), Elders: klip. Geh. Beeringen. (t Daghet in den Oosten X, 99)  klipper (Beringen), Misdienaars gingen op Witte Donderdag met ratels langs de deuren: de höltjere dins.  kleppers(j) (Posterholt), Mv.  kleppers (Posterholt), Ook de kleppers waren van eigen fabrikaat. In het klepperen waren sommige kinderen echte meesters.  kleppers (Herten (bij Roermond)), Op poszùttërëg gon dë kleppërs van deur tot deur vùr pos-eer: Op paaszaterdag gaan de misdienaars van deur tot deur om paaseieren op te halen.  kleppër (Hoeselt), vgl. pag. 182: Klaphoutjes.  kleppere (Sittard), Z. ook ratel.  klepper (Maastricht), Zie: kénjersjpeelkes.  klepper (Sittard), kleppertjes: klepperkes (Genk), oude speelkaarten die met een wasknijper aan het wiel van de fiets bevestigd worden en bij het rijden lawaai maken  klepperkes (Stal), kletsen: [sic]  klètse (Vorsen), klipklappen: klipklap (Sittard), klippeklappen: klippeklap (Uikhoven), Onomatopée.  klippeklap (Valkenburg), klipperklappen: De Nederlandse benaming is waarschijnlijk: klapspanen, of klappers. De klipperklappe bestonden uit twee smalle plankjes +-9 15 cm lang, 3 1/2 à 4 m breed en 6-8 mm dik, en werden gewoonlijk van hardhout (eiken- of beukenhout) gemaakt. Men nam de klipperklappe tussen wijs- en ringvinger, en wel zodanig, dat de middenvinger er tussen geklemd werd, en hield ze als Spaanse castagnetten vast. Men liet ze vervolgens snel op elkaar slaan, en maakte er aldus klepperende en naar verkiezing ook roffelende geluiden mee. Evenals de plankjes zelf noemde men ook dit klipperklappe.  klipperklappe (Tegelen), Door deze tussen wijs- en ringvinger te nemen, zodat de middenvinger er tussen geklemd zat, maakte men er klepperende en roffelende geluiden mee.  klipperklappe (Tegelen), kwakkers: kwakker (Schaesberg), plankjes: plenkskes (Jeuk), ratel: raat`l (Bocholt), ratel (Merkelbeek, ... ), roatel (Heusden) 1. Klepper. || [De jongensspelen: 2. Kleppers]. || [Klaphoutjes]. || Claquette. || elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)] || Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] || Houten klepstel. || Houtenklep ter vervanging van kerkschel en klok in de Goede Week. || Klaphoutjes. || Klapper. || Klapspanen, of klappers. || Klep: 2, a) voorwerp waarmee men klept. || Klephoutjes (kinderspeelgoed). || Klepper (houtje). || Klepper: Iem. die klept; inz. het jongensspeelgoed; een der plankjes waarmee men klep. || Kleppers. || Ratel, bekend kinderspeeltuig. || Ratel. || Speeltuig voor jongens, die twee plankjes tussen hun vingers doen klepperen. || Zelfgemaakt kinderspeelgoed. || zn. 1. Twee smalle plankjes +- 15 cm lang, 3 1/2-4 cm dik, van hard hout, gewoonlijk beukenhout. III-3-2
kleppers add. klepelen (ww.): Sub keingerspeile.  kleipele (Sint-Truiden), kleperen (ww.): Sub keingerspeile.  kleipere (Sint-Truiden) Houten lepels of latjes gebruiken om ritme aan te geven. III-3-2
klepraam klapraam: klaprām (Helden, ... ), klapvenster: klap˲venstǝr (Bleijerheide, ... ), klapvenstertje: klap˲venstǝrkǝ (Bilzen), klepraam: klęprām (Ottersum), klɛprām (Geulle, ... ), lochtvenster: lǫx˲venstǝr (Bolderberg), val: val (Lommel), valraam: valrǭm (Tessenderlo), valvenster: valvenstǝr (Houthalen), venstertje voor te verlochten: venstǝrkǝ vø̜r tǝ vǝrlǫxtǝ (Zonhoven) Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.] II-9
klerenbundel bungel: bøŋǝl (Buchten  [(Maurits)]   [Domaniale]), kleder: klęjǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), klederpukkel: klęjǝrpøkǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), kleding: klęjeŋ (Geleen  [(Maurits)]   [Domaniale, Wilhelmina]), kuilkleder: kulklęjǝr (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), kuilpungel: kulpøŋǝl (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Eisden]), pungel: pøŋǝl (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Oranje-Nassau I]  [Eisden, Zwartberg]  [Maurits]  [Zwartberg, Waterschei]), pø̜ŋǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), p˙ø̜ŋǝl (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), (mv)  pøŋǝlǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma, Maurits]  [Domaniale]  [Laura, Julia]  [Emma]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]), punjel: pønjǝl (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), reine kleder: reŋ klęjǝr (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]), zwarte kleder: šwatsǝ klęjǝr (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale, Wilhelmina]) De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58] II-5
klerenhaak kleerhaak: klērhǭk (Kelmis) Klerenhaak waaraan de mijnwerker zijn kleren hing. [monogr.] II-4