e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klink voor de riesterstaaf haakhaaf: hǭkhāf (Kwaadmechelen), kleine klink voor de drieshaak: klān klenk ˲vø̜r dǝn drishǭk (Tessenderlo), las: laš (Beek, ... ), stelbeugel: stęlbø̄gǝl (Gennep, ... ), verstelplaat: vǝrstęlplāt (Hushoven) De beugel met gaatjes, die soms onder aan de ploegstaart was aangebracht ter bevestiging van de stang waarmee de stand van het riester geregeld kon worden. [N 11, 31.V.d add.] I-1
klinken 0-gehorig: geheurig (Sittard), aaneenriveren: ānęjnrǝvērǝ (Stokkem), accent: aksent (Meijel), daveren: davere (Boorsem), de lap opnagelen: dǝr lap opnę̄gǝlǝ (Montzen), hel: hél (Reuver), hel kallen: hèèl kalle (Mheer), hel klinken: dèt klinkt hèl (Kesseleik), hèl klinke (As), hel leven: hel leve (Maastricht), hel schreeuwen: hèl sjrieevö (Stevensweert), helder: helder (Vlodrop), kabaal maken: kabaal make (Echt/Gebroek), kaken: kaeke (Geleen, ... ), kake (Ittervoort), keëke (Vaals), keͅ.akə (Eys), kêkə (Vlijtingen), këke (Gronsveld), Van mensen.  kaeke (Bilzen), klaar van taal: klaor van taal (Sevenum), klaòr van taal (Sevenum), klabatteren: klabattere (Gulpen, ... ), klabattərə (Simpelveld), klabbatere (Gulpen), klabeien: klabeiə (Schimmert), klabetteren: klabettere (Geleen, ... ), klabetteren (Gruitrode), vergelijk klanknabootsing klabaats  klábéttere (Zolder), klabodderen: klaboddere (Houthalen), stommelen  klàboddere (Gors-Opleeuw), zeker iemand vannen trap gevallen  hurt deh doa’s klaboddere (Hechtel), klakken: klakken (Wolder/Oud-Vroenhoven), klateren: water  klateren (Neeroeteren), klatsen: klaatse (Thorn), klaatsen (Venlo), klatse (Bocholt, ... ), klatsje (Klimmen), klawetteren: klawettere (Gulpen), klawieteren (Gruitrode, ... ), klempen: #NAME?  klĕmpe (Venlo), kletsen: kletsen (Jeuk), kletten: kletten (Weert), kletteren: kletteren (Eksel), klettərə (Kapel-in-t-Zand), klèttere (Swalmen), klingelen: klingele (Rekem), klingeren: klingeren (Lauw), klinken: kleengke (Kanne), kleenke (s-Gravenvoeren), kleŋkǝ (Bleijerheide, ... ), kleŋʔǝn (Lommel), klēŋkø (Kinrooi), kli.nke (Zolder, ... ), klie.nke (Hasselt), kliengke (Val-Meer), klinke (Beverlo, ... ), klinke(n) (Eigenbilzen, ... ), klinken (Achel, ... ), klinkt (Lanklaar), klinkë (Tongeren), klinkə (Maastricht, ... ), kliŋkø (Montzen), kliŋkə (Meeuwen), klénke (Hoeselt), klînke (Tienray), klēŋkǝ (Blitterswijck, ... ), metaal, muziek  klinken (Neeroeteren), koehouwen: kŏĕhōēwə (Loksbergen), kraaien: kraeje (Geleen), kwaken: kwaake (Geleen), kwaakkə (Grevenbicht/Papenhoven), kwaeke (Venray), kwake (Maasniel, ... ), kwáákə (Opglabbeek), kwáákən (Urmond), kwekken: kwekken (Heythuysen), kwèke (Oirlo), {kwk\\n}  kweken (Eksel), kwetteren: kwettere (Eys, ... ), kwetteren (Sint-Truiden, ... ), lawaai maken: lawei moake (Kerkhoven), laweit hebben: laweijd haan (Jeuk), laweit maken: lewaet make (Hechtel), lewaet maoke (Bilzen), lewijt make (Ell), luiden: loeien (Stein), loeje (Herten (bij Roermond), ... ), loeë (Gulpen, ... ), loeëje (Bocholt), loeə (Simpelveld), lojje (Maastricht), lu-jə (Gennep), luië (Kortessem), luuje (Venlo), luujen (Venray), lūūjə (Venlo), lûje (Bree), V.e. klok.  lōēwə (Nieuwenhagen), Van klokken.  löjje (Bilzen), naaien: nījǝ (Lanaken), nagelen: nagelen (Lommel), nigǝlǝn (Dilsen), nęxǝlǝ (Bilzen), nę̄gǝlǝ (As, ... ), nieten: nitǝ (Nieuwenhagen, ... ), nītǝ (Bleijerheide), petsen: petse (Venlo), rampetampen: remptempe (Beek), riveren: rivērǝ (Lanaken), rǝvērǝ (Gronsveld, ... ), rǝvīrǝ (Bilzen), schateren: sjatərə (Wijnandsrade), schawetteren: sjawettere (Ten-Esschen/Weustenrade), scherp geluid: scherp gelûûd (Blerick), scherpe klank: sjerpe klank (Meijel), schetteren: die kaan nogal schaetere (haard kallep) (Hechtel), schetteren (Loksbergen), sjettərə (Kelpen), schreeuwen: schreuëven (Eksel), schrieve (Vorsen), schriewe (Boekend), sjreevə (Montfort), sjriewe (Wijlre), sjrèève (Geleen), šriəwə (Ingber), schreien: sjri-jjə (Epen), spektakel maken: spektakel make (Venlo), spektakelen: sjpèktáákələ (Susteren), tacksen: taksǝ (Posterholt), tɛksǝ (Meijel), tampen: tampe (Kortessem), Van ? (onleesbaar)  tampe (Bilzen), van zijn tak maken: van zennən tak maokə (Leopoldsburg) De loopzool met metalen spijkertjes aan het bovenwerk bevestigen. [N 60, 146a] || klinken || klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)] || Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)] || luiden || Twee metalen delen van een werkstuk met elkaar verbinden door middel van klinknagels. De al dan niet verwarmde klinknagel wordt daartoe eerst met behulp van de nageltang in het voorgeboorde gat van de aan elkaar te bevestigen delen geplaatst. Met de ophaler wordt de klinknagel vervolgens zo ver mogelijk opgetrokken. Dan wordt het penvormige uiteinde van de klinknagel met de klinkhamer tot een kop geslagen. Tijdens deze handelingen wordt het andere uiteinde van de klinknagel met behulp van de domper tegengehouden. De nieuwgevormde kop van de klinknagel wordt tenslotte met de dopper afgerond. Zie ook de lemmata "klinkhamer", "domper", "dopper", "nageltang", etc. IJzeren klinknagels boven 9 mm dikte worden voor verwerking doorgaans heet gemaakt in een veldsmidse of kleine gloeioven. Kleine, van koper, messing of zacht ijzer vervaardigde klinknagels kunnen ook koud worden geklonken. [N 64, 98; N 66, 44; monogr.] II-10, II-11, III-1-1
klinker (een) helle: hɛlǝ (Bocholtz, ... ), blauwplint: blǫwplent (Milsbeek  [(idem)]  ), klinker: kleŋkǝr (Klimmen, ... ), plint: plent (Nunhem  [(blauwe klinker uit de ringoven - geschikt in muren - één meter vanaf de fundering)]  ) Baksteensoort met zeer grote hardheid. De klinker wordt beschouwd als beste kwaliteit baksteen. Binnen de metselklinker worden de volgende kwaliteiten onderscheiden: ɛkelderklinkerɛ, voor werk beneden grondwaterpeil, ɛtrasraamklinkerɛ, voor waterdicht werk boven grondwaterpeil en ɛgevelklinkerɛ, voor zwaar belast metselwerk.' [N 98, 170; monogr.] II-8
klinkhamer bankhamel: baŋk(h)ǭmǝl (Bilzen), baŋkhǭmǝl (Bevingen), bankhamer: baŋkhāmǝr (Weert), drijver: drīvǝr (Susteren), hamel: hāmǝl (Loksbergen), klinker: kleŋkǝr (Ophoven), klinkhamel: kleŋkhāmǝl (Herten, ... ), klinkhamer: kleŋkhamǝr (Kerkrade), kleŋkhā.mǝr (Sittard), kleŋkhāmǝr (Heerlen, ... ), nietenhamer: nitǝhamǝr (Simpelveld), nitǝhāmǝr (Heerlen), niethamer: nithāmǝr (Nieuwenhagen, ... ), nīthamǝr (Bleijerheide), nijdhamer: nęjhamǝr (Spekholzerheide), riveerhamel: rǝvē̜rhǭmǝl (Eigenbilzen), rǝvīrhǭmǝl (Bilzen), riveerhamer: rǝvērhāmǝr (Ophoven), rǝvērāmǝr (Stokkem), rǝvęjǝrhǭmǝr (Tessenderlo), rivethamel: rǝvɛthāmǝl (Houthalen) Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.] II-11
klinknagel klinknagel: kleŋkniǝgǝl (Heel, ... ), kleŋknāgǝl (Achel, ... ), kleŋknāl (Chevremont, ... ), kleŋknēgǝl (Haler, ... ), kleŋknǭgǝl (Eijsden), klēŋknãgǝl (Hamont  [(mv kleŋknē̜gǝl)]  ), klēŋknāgǝl (s-Gravenvoeren), klēŋknēgǝl (Eksel), naai: n ̇ɛj (Valkenburg), nāj (Lanaken), nęj (Montzen), nɛj (Doenrade, ... ), nagel: nāgǝl (Ospel  [(mv nēgǝl)]  , ... ), niet: nīt (Bocholtz, ... ), pinnetje: penkǝ (Roermond), riveernagel: rǝvērnāgǝl (Maasbracht  [(zeer oud)]  ), rǝvɛjǝrnǭgǝl (Jeuk), rivet: revęt (Genk, ... ), rivęt (Hoeselt, ... ), rǝvet (Meeswijk, ... ), rǝvø̜t (Bree), rǝvę.t (Tongeren), rǝvęt (Berbroek, ... ), rivetje: rǝvętšǝ (Eigenbilzen), rivetnagel: rǝvetnāgǝl (Stokkem) Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Klinknagels worden gebruikt om de uiteinden van de banden met elkaar te verbinden. Zie ook het lemma ɛklinknagelɛ in wld II.11, pag. 107-108.' [N E, 45 add.] || Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.] II-11, II-12
klinknageltang naaientang: nɛjǝtaŋ (Klimmen), nagelentang: nēgǝltaŋ (Ophoven), nē̜gǝltaŋ (Montfort), nɛ̄gǝltaŋ (Heijen), nagelijzer: nāgǝlīzǝr (Rothem), nageltang: nāgǝltaŋ (Herten, ... ), nǭgǝltaŋ (Bevingen), nietentang: nitǝtaŋ (Weert), nītǝtsaŋ (Kerkrade) Lange tang met aan de voorzijde van de bek een ronding waarin de klinknagel past. De nageltang wordt gebruikt om de verhitte klinknagels uit het vuur te nemen. Zie ook afb. 182. [N 33, 183; N 33, 380] II-11
klinkspijkertjes krammen: kramǝ (Zonhoven), lamberts: lamberts (Dilsen), lambę̄rs (Bilzen), schoennageltjes: šunnę̄gǝlkǝs (Meijel), schoesternagels: šustǝrnęǝl (Bleijerheide), semencen: sǝmǭzǝ (Bilzen), sǝmɛnsǝn (Dilsen), semences: sǝmãs (Montzen), spangnagels: spaŋnę̄gǝl (Bilzen), steeksemencetjes: stę̄ksǝmǭskǝs (Bilzen), tacks: taks (Bleijerheide, ... ), tɛks (Meijel, ... ) Diverse soorten spijkertjes waarmee men klinkt. Volgens de informant van L 163a zijn tacks vierkant en taps met een ronde, platte kop. Volgens de informant van Q 253 is semences de verzamelnaam voor gewone, ronde, ijzeren spijkertjes met platte kop en een lengte van 8 tot 14 mm. [N 60, 146b] II-10
klinkvoet botte voet: bǫtǝ vut (Bilzen), driepoot: driepoot (Roggel), dripuǝt (Posterholt), drievoet: drivōt (Schinnen), ijzeren voet: ęjzǝrǝ vut (Bilzen), klinkijzer: kleŋkīzǝr (Posterholt), leest: lę̄st (Meijel), nagelsvoet: nāgǝlsvōt (Montzen), nagelvoet: nālvos (Bleijerheide), schoenvoet: schoenvoet (Lommel), voet: voǝt (Maasbree) IJzeren of stenen voet waarop men klinkt. [N 60, 147a] II-10
klisklezoor halfdoor op zijn kop: halǝf˱dø̄̄r ōp ˲zē̜nǝ kǫp (Lommel), halve brik: hāvǝ brek (Bilzen), halve kop: hāvǝ kǫp (Mopertingen), halve panneresse: hāvǝ panrɛs (Mopertingen), halve smalle steen: halǝvǝ smālǝ stęjn (Neeritter), halve steen: hǫwvǝ štęj.n (Sittard), klampsteen: klampštęjn (Bree), klāmpštęjn (Meeuwen), klezoor: klǝzōr (Heerlen), klɛts˱ǭr (Montfort), klis: kles (Houthem, ... ), klisklezoor: klesklets˱ūr (Lozen), klesklǝzuǝr (Panningen), klesklǝzōr (Meijel, ... ), klesklǝzūr (Leunen), klesklǝzǭr (Sint-Truiden), kletsklazōr (Susteren), kletsklɛts˱ūǝr (Ell), klisklezoor (Heythuysen, ... ), kløsklǝzoǝr (Leuken, ... ), klętšklaš˱uǝr (Klimmen), kops doorgekapte steen: kǫps˱ dørgǝkaptǝ stijǝn (Tessenderlo), lang stuk: lāŋk štø̜k (Noorbeek, ... ), langwerpige halve: laŋkwęrpegǝ halǝvǝ (Houthalen), paardezwans: pē̜rdǝzwans (Heythuysen), paardslul: pęǝtsløl (Bleijerheide), papenkul: pafǝkøl (Heerlen), pāfǝkøl (Eys, ... ), papenlul: pāpǝløl (Geulle), pāpǝlø̄̄l (Gronsveld, ... ), pāpǝlø̜.l (Klimmen), papenzwans: pā.pǝžwans (Herten), pāpǝzwans (Haler, ... ), pāpǝžwans (Helden, ... ), paterslul: pǭtǝrsløl (Tessenderlo), pielemannetje: pilǝmɛnǝkǝ (Ulestraten), schaal: sxǭl (Ottersum), šā.l (Herten), šāl (Houthem, ... ), schift: schift (Hoensbroek), smalle brik: smalǝ brek (Oud-Caberg), streep: strēp (Mesch), streepje: strepkǝ (Genk), voorwerker: vē̜rwɛrkǝr (Meeuwen) Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.] II-8
klisspaan breekijzer: brę̄kīzdǝr (Weert), plaat: plāt (Thorn), strijkstek: štrīkštɛk (Herten) Een plat stuk ijzer in het kropgat van de bovenste molensteen om klissen stuk te slaan. [N O, 18f] II-3