e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kliekje beetje: Syst. IPA  bitskə (Paal), braad: Syst. Eijkman  brōͅi̯ (Gennep), Syst. Eykman  brōͅi̯ (America), braaisel: braojsel (Belfeld), breuzel: brēūzel (Munstergeleen), gebreuzel: gebreuzel (Sittard), get opgewarmd eten: get opgewermd èëte (Ubachsberg), herwarmde overschot: Syst. Frings  hɛrwɛrmdə ø͂ͅvərskoͅt (Opheers), hondspotje: Eigen syst.  hongspötje (Heerlen), hoopje: Syst. WBD  huipke (Mechelen), kattengrle-tje: Eigen syst.  kattegrülke (Heerlen), kattenpotje: Eigen syst.  kattepötje (Heerlen), klats: Syst. WBD  klats (Baexem, ... ), klatsje: kletske (Eksel, ... ), kletskes (Roermond), klitske (Stein), Syst. WBD  kletskes (Boekend), klètske (Neer), klatsje warm eten: Syst. WBD  kletske werm aete (Melick), kletje: klitje (Stein), klɛtjə (Castenray, ... ), Syst. WBD  kletje (Velden), kliek: Syst. Veldeke  kliek (Bocholtz), kliekje: kliekje (Maasbracht), klieksjke (Waubach), kliekske (Sittard), Syst. Veldeke  kliekske (Roermond), Syst. WBD  kleekske (Blerick), kliekje (Wanssum), kliekjes (Tegelen), kliekske (Venlo), klikske (Limbricht), klitsklatsje: klits’kletske (Tegelen), uitsluitend mv. uitsluitend verklw.  klitskletskes (Altweert, ... ), opgebakken eten: Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  opgebakke è:te (Berg-aan-de-Maas), opgeschofte noen: opgeschofde noon (Mechelen), opgestoofd: Syst. Frings  oͅp˃gəstoͅu̯ft (Gingelom), Syst. IPA  u̞p˃gəstōft (Kwaadmechelen), opgestoofd eten: opgestaofd aete (Nunhem), opgestoofde, een -: Syst. Frings  nən op˃gəstou̯və (Melveren), opgewarmd: Syst. Frings  oͅp˃gəwɛrmt (Koersel, ... ), Syst. Grootaers  oͅp˂gəwɛ̄rmt (Lommel), Syst. WBD  opgewaermd (Ottersum), opgewermd (Baarlo), opgewarmd eten: opgewermd aete (Oirsbeek), opgewermp èete (Gronsveld), opgewörmdj ète (Ittervoort), opgəweͅrmət itə (Maaseik), oͅpxəwɛrmt ɛ̄tə (Tongeren), ôpjewermt eate (Eygelshoven), Eigen phonetische  opgəwermp eetə (Valkenburg), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  opgewermd è:te (Berg-aan-de-Maas), Eigen syst.  opgewärmd äete (Heerlen), Nieuwe [spelling]  opgewermp aete (Reuver), Syst. Frings  oͅp˃gəweͅrmt˂ ēͅtən (Hamont), oͅp˃gəwɛrmt ɛtə (Neerpelt), oͅp˃gəwɛrmt ɛ̄tə (Bocholt), oͅp˃gəwɛrmt˂ eͅtə (Hamont), oͅp˃gəwɛrəmt˂ ētə (Sint-Truiden), oͅp˃gəwɛ̄rmt ɛ̄tə (Peer), Syst. Frings Onz.  oͅp˃gəwɛrmt ɛ̄tən (Achel), Syst. WBD  opgewermd ééte (Roermond), opgewermdj aete (Baexem), opgewermp aete (Tegelen), opgewurmjd aete (Herten (bij Roermond)), opjewérmt aese (Kerkrade), opgewarmd kletsje: opgewermd kletsjke (Sittard), opgewarmde kliek: Syst. Veldeke  opgewermde kliek (Tegelen), opgewarmde kost: opgewêrmde kos (Bilzen), Syst. Frings  oͅp˃gəwɛrmdə koͅs (Maaseik), opgewarmde prats: opgewermde pratsj (Mechelen), opgewarmde pruts: opgewermde pruts (Swalmen), opgewarmds: Syst. WBD  opgewerms (Neerbeek), opstovertje: Syst. Frings  oͅpstø.vərkə (Hasselt), opwarmertje: Syst. WBD  opwermerke (Maasniel), ort: oͅrt (Gennep, ... ), orten: orte (Urmond), otse (Kerkrade), Syst. WBD  oorte (Buchten), oude stoofsel: nouwstaofsel (Mechelen-aan-de-Maas), overschot: euverschoet (Oost-Maarland), everschot (Berbroek), Syst. WBD  ŏversjeut (Meijel), overschotten: iëversjiëtsjes van gistere, van zondag (enzovoort)  iëversjiët (Bilzen), patatten in de pan: pətatənenə pan (Helchteren), prak: prak (Grathem), prakje: prakske (Valkenburg), prut: prut (Roermond), pruts: Syst. WBD  pruts (Meijel), prutsje: prutske (Neeritter), pruttel: pruttel (Munstergeleen), verzauwelde vreet: Syst. WBD Ongunstig: vérzuielde vrae.t  vérzuielde vrae.t (Maasniel), wat over is gebleven: wat euver is gebleeve (Puth), wauwel: wauwel (Grathem) kliekje || Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] || kliekjes, opgewarmde maaltijd [N 16 (1962)] III-2-3
klierziekte amandelen: amandele (Zutendaal), amandels (Beringen), amandələn (Hamont), amedallen (Montenaken), amigdallen (Montenaken), mandele (Vaals), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  amandelen (Genk), amandels (Neerpelt, ... ), amandəls (Zolder), amandələ (Eisden), boefletten: boefletten (Montenaken), brobbels: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  brobbels (Linde), dikke hals: diekke hals (Vlodrop), dikke klieren: dieke kleere (Noorbeek, ... ), elken: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  elken (Oostham), flippen: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  flippe (Gelinden, ... ), fluppe (Nieuwerkerken), gezwollen klieren: gezwale kliere (Zichen-Zussen-Bolder), gezwollen klieren (Alken), gəžwoͅlə klērə (Ingber), kléére zeen gezwolle (Gruitrode), goitre (fr.): kwaoter (Kortessem), halsklieren: frequentst  halskleere (As), heiligenwerk: heiligewerk (Blerick), heiligewêrk (Tienray), hellige waerk (Venray), heiligwerk: heiligwerk (Maasniel, ... ), hunselziek: [Hunsel: L 320, rk]  hunselzeek (Ell, ... ), klieren: aanne kleere (Weert), hae hieet kleere (Weert), het zwellen van de klieren (Diepenbeek), hè hèet kleeren (Neeroeteren), klairə (Eisden), kle.r (Mechelen-aan-de-Maas), kleere (Echt/Gebroek, ... ), kleeren (Bocholt, ... ), kleerə (Epen, ... ), kleerən (Urmond), klere (Lanaken, ... ), kleren (Ophoven, ... ), klerə (Lanaken, ... ), kleèren (Molenbeersel), klēēre höbbe (Amby), klēērə (Reuver), klēre (Ten-Esschen/Weustenrade), klērə (Lanaken, ... ), klērən hobə (Opgrimbie), kli(jə)rə (Gutshoven), kliejeren (Lommel), klier (Tongeren, ... ), kliere (Bilzen, ... ), klieren (Achel, ... ), klieren en de nak (Val-Meer), klieren in de keel hebbe (Horpmaal), klierə (Loksbergen), klierə in den hals (Heers), klierə in den nak (Heers), klierən (Eigenbilzen), klieərə (Leopoldsburg), kliərə (Heers), klīre (Mettekoven), klīrn (Zonhoven), klīrə (Bommershoven, ... ), klīrən (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), klère (Klimmen), Bij de informant is St. Marcoen een soort tering die wonden veroorzaakt.  klīrə (Martenslinde), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  klaire (Vucht), klairé (Eisden), kle.rə (Stokkem, ... ), klee:rə (Mheer), kleere (Opoeteren, ... ), kleeren (Bree, ... ), kleerə (Geistingen), kleieren (Linkhout), kleren (Bree, ... ), klē:rə (Opgrimbie, ... ), klērə (Lanaken, ... ), klĕĕre (Maastricht), kli-ieren (Duras), klie-ere (Paal), kliejere (Lommel), kliejeren (Lommel), kliere (Berbroek, ... ), klieren (Beringen, ... ), klieren in den hals (Leopoldsburg, ... ), klieren in zijnen hals (Beverlo), klieren in zijnen nek (Heusden), klierə (Hasselt, ... ), klierən (Kwaadmechelen, ... ), klierər (Hoepertingen), klieəren (Sint-Truiden, ... ), kliĕ-re (Wilderen), klire (Genk), klī.rə (Borgloon), klī`rə (s-Herenelderen), klīre (Kuttekoven, ... ), klīren (Sint-Truiden), klīrĕ (Genk), klīrĕn (Diepenbeek), klīrn (Zonhoven), klīrə (Herk-de-Stad, ... ), klīrən (Diepenbeek, ... ), klèjere (Paal), klère (Opglabbeek), klèrə (Gerdingen), klèère (Hasselt), klére (Remersdaal), klééren (Gruitrode), klîeren (Kleine-Brogel), klîərən (Hamont), {g\\zwoll\\ kleer\\}  kleerə (Montfort), klierenziekte: kliere ziekte (Jeuk), kliergezwel: kliergezwel (Sint-Truiden), kliergəzwel (Eigenbilzen), klierkrank (bn.): klierkrank (Venlo), klierkrankte: klēērkrênkde (Schimmert), klierontsteking: heer heet kleerontsteking (Maastricht), klierziekte: kleerzeekte (Vucht), klierzikde (Spalbeek), knobbelelen: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  knobelələn (Genk), knobbelen: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  knobələ (Genk), knubbels (Lanaken), knobbeltje: knubbelke (Stein), knoppen: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  knyp (s-Herenelderen), knotsen: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  he heb knotsen in z`en nak (Bilzen), koningszeer: k"nənsiər (Opgrimbie), keningszeer (As), keuningszeer (Eksel), keuningszier (Bocholt), keuningszīēr (Tungelroy), keunisier (Wijchmaal), kīēningseer (As), koningszeer (Gruitrode, ... ), kuningszieër (Meijel), kêûningszeer (Nunhem), kønexzir (Hamont), koningsziek: kéunings(z)eek (Lanklaar), kwaad ding van hechtel: [Hechtel: L 352, rk]  kwaad dink van Hechtel (Houthalen), markoen: markōēn (Gulpen), ontstoken klieren: də klērə o.ntštoͅ.akə (Eys), opgezette amandelen: opgezatte amandele (Venlo), peperkoren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  peperkōre (Sint-Truiden), poliepen: de polippen zwellen (Tessenderlo), pelippen (Kerniel), pilippen (Jeuk), poliepe (Lanklaar), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  pulipaeə (Sint-Truiden), sint-markoen: sent markūn (Rekem), sent mərkûn (Molenbeersel), sente markūən (Hasselt), sentə markūn (Linde), seͅnt Markūn (Koninksem), sind markun (Zonhoven), sint markoen (Hoepertingen), sint Markoen (Kermt), Sint Markoen (Velm), sint markoén (Gronsveld), sint markōēn (Kunrade, ... ), Sint Mercoen (Lanaken), sinte Marcoen (Bilzen), Sinte Markoen (Lanklaar), sinte Markoen (Mielen-boven-Aalst), sinte markoen (Neer, ... ), sinte markōēn (Tungelroy), Sinte Markun (Sint-Huibrechts-Lille), sinte meͅrkoen (Vliermaal), Sinte-Markoen (Oostham), sintemarcoen (Zolder), sintə markun (Gelinden), sintə markú.n (Mielen-boven-Aalst), sintə merəkun (Sint-Truiden), sintə mərku:n (Aalst-bij-St.-Truiden), st marcoen (Amby), st Marcoen (Eksel), st márcūn (Riksingen), St. Marcoen (As, ... ), sènt Markûn (Montzen), t Sint Markoen (Zichen-Zussen-Bolder), t sintmarkun (Tessenderlo), zint marcoen (Nunhem), #NAME?  het het van Sint Markoen (Kuringen), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  hè hèt van t Sint Markoen (Wellen), ər ɛ:t ət ṣent Marku:n! (Rekem), stop: stop (Linde), van hechtel besmet: [Hechtel: L 352, rk]  van Hechtel besmet (Wijchmaal), van hunsel besmet: [Hunsel: L 320, rk]  hê is van Hunsel besmetj (Geistingen), van sint-markoen besmet: besmet van sinte markoen (Eksel), van sint markun (Diepenbeek), vuur van sint-markoen: vuur van sinte marcoen (Wellen), ziekte van sint-markoen: zeekte v. Sinte-Markoen (Opoeteren) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] || kropgezwel III-1-2
klieven delen: deile (Beek), deilə (Kapel-in-t-Zand, ... ), klieven: (hoot) kliēve (Bilzen), hout kleve (Reppel), hout klieve (Kerkhoven), klaampe klieve (Hechtel), klampen klieven (Eksel), kleeve (Bocholt, ... ), kleeven (Stein), kleevə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), kleve (Bree, ... ), kleven (Born, ... ), klie-eve (Vliermaal), klie-jeve (Wellen), klie.ve (Borgloon), klieve (Hoepertingen, ... ), klieve(n) (Eigenbilzen), klieven (Achel, ... ), klievë (Hoeselt, ... ), klievə (Leopoldsburg), klijvǝn (Lommel), klivǝ (Jeuk), klivǝn (Eksel, ... ), kliǝvǝ (Genk), klīēvə (Loksbergen), klîeve (Kortessem), klēvǝ (As, ... ), klē̜vǝ (Geulle, ... ), klęjvǝ (Sittard), klę̄vǝn (Dilsen), klīvǝ (Bilzen, ... ), (hout)  kleve (As), [Invloed AN, RK?, klankwettig normaal kleven].  klieve (Geulle), [Invloed vraagstelling/AN, RK?]  klèèvə (Venlo), Bij hout  klieven (Geistingen), haat = hout  haat weert gekliefd (Peer), haot  kleeve (Kanne), hout klieven  klieven (Eksel), huit  kleven (Opglabbeek), van hout  kleve (Kinrooi, ... ), klie.ve (Zolder), Weinig gebr.: in uitdr. zoals `n kin vir (h)oat te ~ (scherpe, lange kin).  klejve (Hasselt), kloven: kl ̇ø̜jvǝ (Montfort), klauve (Venlo), kleuvə (Gennep), klo.və (Meeuwen), kloeëve (Tienray), klove (Caberg, ... ), kloven (Gruitrode, ... ), kluive (Blerick, ... ), kluiven (Heythuysen, ... ), kluivə (Beesel, ... ), kluueve (hout) (Venray), kluuve (Meerlo, ... ), kluven (Meijel), kluëve (Oirlo), klŭŭve (Sevenum), klyǝvǝ (Blitterswijck, ... ), klȳvǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), klȳǝvǝ (Castenray, ... ), klø̄vǝ (Gennep, ... ), klø̜jvǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), klûuvə (Meijel), klōvǝ (As, ... ), klūǝvǝ (Castenray, ... ), klǫwvǝ (Maasbracht, ... ), #NAME?  kluive (Reuver), (hout)  kluive (Herten (bij Roermond)), [Invloed AN?, klankwettig normaal kluiven]  klove (Roermond), kloven (Haler), Ook: klove.  kluive (Tungelroy), naaien met insteek: nęjǝ męt ensteǝk (Maasbree), rijten: rīēte (Stein), rī.tǝ (Meerssen, ... ), rītǝ (Broeksittard, ... ), scheiden: mensen scheide (Kerkhoven), schaaje (Beverlo), scheeën (Eksel), scheien (Achel), scheiju (Brunssum), sjeie (Tungelroy), sjeije (Bree, ... ), sjeiëje (Bocholt), sjejə (Montzen), sjeë (Kortessem), sjyjə (Reuver), šeͅ.i̯ə (Eys, ... ), eigeel, eiwit  šeije (Kinrooi), van elkaar  sjeie (Kinrooi), scheuren: schuire (Wolder/Oud-Vroenhoven), spalden: špaldǝ (Bleijerheide), spalken: spa.lke (Borgloon), splijten: schpliete (Vijlen), schpliēte (Schimmert), schplīēte (Amby), sjpliehte (Waubach), sjpliese (Kerkrade), sjpliete (Geleen, ... ), sjplieten (s-Gravenvoeren), sjplietə (Doenrade, ... ), sjpliēte (Ten-Esschen/Weustenrade), sjplīēte (Kunrade, ... ), sjplīētə (Amstenrade, ... ), splĕte (Eigenbilzen), spli-jte(n) (Maaseik), splie.te (Zutendaal), spliete (Boorsem, ... ), splieten (Geistingen, ... ), spliette (Eys), splietən (Urmond), splijten (Genk), splīētö (Stevensweert), splīētə (Maastricht), splîete (Kanne), splītǝ (Blerick, ... ), šplī.tə (Eys, ... ), šplisǝ (Bleijerheide), šplī.tǝ (Brunssum, ... ), šplītǝ (Amstenrade, ... ), splitsen: sjplitse (Vaals), splitse (Bree, ... ), splitse gaon (Kanne), splitsen (Lommel), splitsë (Tongeren), uiteen doen: oeteindoan (Geistingen), (varken door de slager)  oeētein doon (Herten (bij Roermond)), uiteen halen: oetein hoolə (Maastricht), uitereen halen: oetteriejen hoaëlen (Eksel), uut-r-én hale (Venray), uitereen trekken: oetteriejen trèkken (Eksel), vaneen doen: vaneindoen (Neeroeteren), B.v. die poszegels zeen aanéin geplektj, doot ze vanéin.  vanéin doon (Herten (bij Roermond)), vaneen halen: van ein haole (Geleen), vaneen houwen: vànein hoawö (Stevensweert), vaneen rijten: vanèjnri-jte (As), vaneen trekken: vaanein trekke (Maastricht), vaneenaf doen: vaan ein oaf doen (Maastricht), vanein af doon (Geulle), waterdicht naaien: wātǝrdex nɛjǝ (Roggel), wijdenhout kloven: wejǝnhǫwt klø̜jvǝ (Altweert, ... ), wissen kloven: wesǝ klø̜jvǝ (Weert) [van elkaar scheiden] || De stukken gezaagde boomstam met de draad mee in kleinere stukken splijten. De stukken boomstam worden eerst met behulp van het kliefmes en de kliefhamer in vieren of in zessen gekliefd. Daarna worden deze delen nog verder gekliefd tot ruwe planken die tot duigen bewerkt kunnen worden. [N E, 8a, add.; monogr.] || De wissen met behulp van een kliefhout in drieën of vieren splijten. Daartoe wordt er eerst met behulp van een mes een insnijding in de wis gemaakt. [N 40, 85; monogr.] || Een bepaalde manier van naaien waardoor een waterdichte naad ontstaat, vooral bij lieslaarzen. De beide leernaden worden even gesplitst en de splitseindjes worden wisselings op elkaar gelegd en aan elkaar genaaid. Zie afb. 31. [N 60, 59a] || Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] || scheiden || Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)] II-10, II-12, III-1-2
klikplank beunbred: bønbrɛt (Bleijerheide, ... ), beunplank: bønplaŋk (Mechelen), geklikte plank: gǝklek˱dǝ plaŋk (Stein), geploegde plank: gǝplø̄x˱dǝ plaŋk (Sint Odilienberg), geveerde plank: gǝvē̜rdǝ plaŋk (Ottersum), klikplank: klekpla.ŋk (Tungelroy), klekplaŋk (Bilzen, ... ), vloerplank: flūrplaŋk (Posterholt), vlōrplaŋk (Geulle), vlūrplaŋk (Venlo) Plank die aan de zijkant is voorzien van messing en groef. [N 54, 132a; monogr.] II-9
klikspaan aanbrenger: aanbringer (Maasbree), aandrager: aadräjor (Vaals), aandraeger (Grubbenvorst, ... ), aandrager (Geleen, ... ), aandreger (Roggel), aandräger (Linne), aandrèger (Nieuwstadt), aandrèèger (Mheer), andréger (Meijel), aanschieter: aa-sjieter (Nieuwstadt), aaschietər (Schaesberg), aasjīēter (Waubach), aasjīētər (Eys), aazjiesor (Vaals), blats: blats (Geistingen), blets: bletch (Dilsen), bletser: blétsjər (Leut), voor een jongen  bletscher (Molenbeersel), bletswijf: voor een meisje  bletschwief (Molenbeersel), drager: dròəgər (Oud-Waterschei), filou (fr.): veloe (Geleen), flikflooier: flikvlooier (Grubbenvorst), kazelaar: kaazəlééjr (Beek (bij Bree)), kazelŭŭr (Gruitrode), klapkapei: klap-kepèj (Tegelen), klapkepei (Maasbree), klapmuil: klapmoel (Echt/Gebroek), klappei: klapee (Aalst-bij-St.-Truiden), klapper: klapper (Maasbracht), klapperpei: klapperpei (Tegelen), klapspaan: klapspaon (Arcen), klapspoan (Velden), klaptoet: klaptoet (Herten (bij Roermond), ... ), klatswijf: klatswief (Vijlen), klepneus: klepnaas (Horn, ... ), klepper: klepper (Horst, ... ), klèèpər (Kortessem), kléppər (Borlo), klepperd: kleppert (Grubbenvorst), klepsprij: klepsj-prie (Valkenburg), klepstaart: klepstaart (Broekhuizenvorst, ... ), klepstart (Sevenum), kleptong: kléptóng (Hasselt), kletser: kletser (Gronsveld), kletskous: kletskous (Bree), kletsmajoor: kletsmajoor (Gronsveld), kletsmajour (Panningen), kletsmeier: kletsmeijer (Beesel), kletsmoer: kletsmoor (Itteren), kletsprij: kletsjprie (Berg-en-Terblijt), kletsspaan: kletspaan (Grubbenvorst), kletswijf: kletsjwief (Cadier, ... ), kletswief (Gronsveld, ... ), klikker: klikker (Geleen, ... ), klikspaan: kliksjpaon (Helden/Everlo), klikspaan (Baexem, ... ), klikspaon (Meerlo, ... ), klikspoan (Ell), kontenkruiper: kontekruuper (Grubbenvorst), kwaadspreker: kwaodspreker (Panningen), kwadetong: kojtong (Mechelen-Bovelingen), kwekker: kwekker (Bolderberg, ... ), kwékkər (Heppen, ... ), langtong: laangtoong (Groot-Gelmen), muilejan: moelejan (Gulpen), muiljan: moeljaan (Cadier), overbriever: euverbrever (Stokkem), éúvərbrīēvər (Hechtel), overdrager: euverdraeger (Opgrimbie), euverdrager (Stokkem), euverdroger (Mechelen-Bovelingen), jèverdroager (Eigenbilzen), éúvərdraagər (Hechtel), roddelaar: roddelaer (Venlo), verklapper: verklapper (Reuver, ... ), verklepper: verklepper (Broekhuizenvorst), verklikker: verklikker (Baarlo, ... ), vèrklikker (Montfort), verradenaar: verrader (mar.: verraaienaar?)  vorieənor (Vaals), verrader: veraojer (Maastricht, ... ), verraojer (Bree, ... ), verriëder (Brunssum), verroujer (Neeritter), verrŏjer (Meijel), verrŏner (Vijlen), vəróójər (Genk), verrajudas: vəràəjŭŭdas (Kwaadmechelen), zwetser: zwetser (Meeuwen), zwetsmuil: zwetsmoel (Heythuysen) een overtreding of misdrijf bekend maken aan de overheid [aangeven, verklikken, verklappen] [N 90 (1982)] || heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)] || klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1
klimop aardsveilt: -  eetsfelt (Heers), bruwind: Heukels: haagwinde in Mstr.  bruwind (Maastricht), efeu (du.): eefui (Vaals), immergroen: um’merjreun (Bleijerheide, ... ), -  ummergreun (Posterholt), klever: -  klever (Piringen), klimop: klemop (Lommel, ... ), klemoͅp (Hamont, ... ), klemóp (Zonhoven), klēūmop (Doenrade), klim op (Montfort), klimop (Blerick, ... ), klimòp (Boekend, ... ), klum-op (Herten (bij Roermond)), klumop (Reuver, ... ), klumôp (Oirlo), klìmop (Houthalen), klímop (Ittervoort), klümop (Pey), -  klemop (Hasselt, ... ), klimmop (Schulen), klimmup (Nieuwerkerken), klimoep (Linkhout, ... ), klimop (Achel, ... ), klImop (Heers), klimop (Helchteren, ... ), klimup (Herk-de-Stad, ... ), klimóp (Meijel), klum óp (Waubach), klumop (Kessel, ... ), 2 maal  klimop (Beringen, ... ), ?  kliemop (Opglabbeek), klimop (Oirlo), [Hedera helix]  klïm-op (Tongeren), Bree Wb.  klimop (Bree), e soort -  klimop (Itteren), eigen fon. aanduidingen  klumop (Ell), eigen spellingsysteem  klimop (Maastricht, ... ), eigen spellingsysteem [i]e  klemop (Neer), Endepols  klimop (Maastricht, ... ), klumop (Maastricht), geen speciale dialectnaam  klummop (Maasbree), ideosyncr.  klimop (Hoensbroek, ... ), klumop (Thorn), IPA, omgesp.  klimoͅp (Kwaadmechelen), NCDN  klimòp (Stevensweert), Nijmeegs (WBD)  klimóp (Meijel), oude spellingsysteem  klimop (Meijel), Veldeke  klimop (Haelen, ... ), Veldeke 1979, nr. 1 vroeger wintergruun  klimòp (Venray), Veldens dialekt  klumop (Velden), Venlo e.o.  klimop (Maasbree), WBD / WLD  klimop (Beesel), klumop (Reuver), WBD-WLD  klimòp (Roermond), WBD/WLD  klimop (Kapel-in-t-Zand, ... ), klimòp (As, ... ), klīēmòp (Opglabbeek), klumóp (Heerlen), klŭmòp (Nieuwenhagen), WLD  (klimop) (Tungelroy), klimmop (Posterholt), klimop (Grathem, ... ), klimòp (Heel, ... ), klimóp (Gennep), klumop (Sevenum, ... ), klumopp (Brunssum), klùm-op (Sevenum), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  klimòp (Haelen), ± WLD  klumop (Weert), kruipgroen: kroepgruūn (Castenray, ... ), lufer (du.): 2 maal  leufer (Herstappe), pijpjes: -  pipkəs (Neerglabbeek), pikkelbladeren: -  pikkelbladeren (Kortessem), pikkenstruik: -  pikkestruik (Kortessem), tuingroen: toungriehn (Genk), veefel: -  veefel (Stevoort), veil: -  veel (Diepenbeek), veeəl (Hoepertingen), veil (Groot-Gelmen), vi:el (Wellen), vI:əl (Borgloon), vie:əl (Diepenbeek), vieel (Voort), viejel (Sint-Lambrechts-Herk), viel (Zolder), vieël (Zutendaal), vijel (Diepenbeek, ... ), viël (Diepenbeek), lange ie  vie:l (Hasselt), veilblaren: oud  vijelbleer (Horpmaal), veilt: -  vieeelt (Sint-Lambrechts-Herk), vlin: -  vlijən (Gutshoven), wintergroen: we.ntərgr‧ø̄n o. (Ingber), we.ŋktərgr‧ø̄n o. (Eys), weentergreun (Gronsveld), weentjergreun (Altweert, ... ), wijntjergreun (Stein), wintergreun (Amby, ... ), wintergrien (Eigenbilzen), wintergroen (Roermond), wintergruun (Blitterswijck, ... ), wintergrêûn (Pey), wintjer greun (Montfort), wintjergreun (Herten (bij Roermond), ... ), wintərgreun (Epen, ... ), wèntjergreun (Lutterade, ... ), wéntjergruin (Sittard), #NAME?  wintergreun (Klimmen), -  waintjergreun (Rotem), we:ntərgro:n (Opglabbeek), weentergreun (Lanaken, ... ), weentergrien (Vlijtingen), weentergrun (Moelingen), weentergruun (Hamont, ... ), weentergrün (Piringen), weentjergreun (Tungelroy), weintergreun (Vucht), weintergrun (Aalst-bij-St.-Truiden), weintjergreun (Eisden), weintjergruin (Sittard), wenjtergreun (Lanklaar), wentergeijenoͅ (Hasselt), wentergreen (Gruitrode, ... ), wentergreun (Mechelen-aan-de-Maas), wentergrien (Genk), wentergrun (Zichen-Zussen-Bolder), wentərgŏn (Leut), wentərgrün (Piringen), winchergreen (Bree), wingter greun (Eijsden), winjtergreun (Beesel), winktergreun (Tegelen), wintergreen (Neeroeteren, ... ), wintergreun (Blitterswijck, ... ), wintergrien (Beverst, ... ), wintergroen (Achel, ... ), wintergrun (Hechtel, ... ), wintergruun (Millen, ... ), wintjer gruin (Limbricht), wintjergreun (Bocholt, ... ), wintjergrun (Opitter), wintsergre:n (Bree), wintərgrIən (Bilzen), wèntergrie:n (Bilzen), wèntjergreun (Schinveld), wéntjergreen (Neeroeteren), wîntjergreun (Nederweert), wöntərgre:n (Zutendaal), ?  wintergreün (Jabeek), [Hedera helix]  wéntërgrüun (Tongeren), eigen spellingsysteem  wènjtergreun (Schinnen), wèntjergreun (Merkelbeek), Endepols  wintergreun (Maastricht, ... ), hedera  weͅnjtjərgrø̄n (Meeswijk), hedera helix  wintergruūn (Castenray, ... ), ideosyncr.  weentergreun (Gronsveld), wenjdergruin (Sittard), winter-greun (Eijsden, ... ), nooit geen bessen gezien  winter gruun (Venray), Veldeke  wèntjergreun (Echt/Gebroek), ’t wintergreun (Klimmen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones eu = lang  wintergreun (Gulpen), Veldeke 1979, nr. 1 vroeger  wintergruun (Venray), Veldeke aangepast  wintergruun (Tienray), Veldeke klimop  wintergreun (Klimmen, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011 (add)  wintergreun (Eisden), WBD/WLD  wentergreen (As), wintergreun (Caberg, ... ), wintərgreun (Maastricht), wèntjərgreun (Urmond), wéntjərgreun (Grevenbicht/Papenhoven), wíntjergreun (Lutterade), WBD/WLD = klimop  wéntərgreen (As, ... ), WBD\\WLD  wéntjərgrèùn (Amstenrade), WLD  weentergreun (Mheer), wentjergreun (Oirsbeek), wingter greun (Vijlen), winjter-greun (Swalmen), winjtergreun (Schinnen), wintergreun (Hulsberg), wintergrêun (Itteren), wintergrön (Ubachsberg), wintjer greun (Born), wintjergreun (Tungelroy, ... ), wintərgreun (Montfort), wīntərgreun (Maastricht), wèntjer greun (Geverik/Kelmond), wèntjergréún (Guttecoven), wéntjergreun (Doenrade), WLD ? geen vorbeeld  wenjtergreun (Geleen), z. L.J. p. 50  wè.n⁄tergrūū.ën (Zonhoven), ± WLD  weentergrien (Vlijtingen) De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop [DC 60a (1985)], [DC 68 (1993)], [N 92 (1982)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)] III-4-3
klimplant kledderplant: kledderplant (Maastricht), klimplant: klömplant (Sittard), leiertje: leijerkes (Tungelroy), opklimmertje: opklummerkes (Tungelroy) klimplant || klimplanten III-4-3
klingen? klink: kling (Stokkem), klinken: klinge (Stokkem) Spel. [= Soort spel]. || Stuk hout voor bepaald spel. III-3-2
klink gulp: gø̄lp (Meijel), kip: kip (Montfort, ... ), kipplank: kipplaŋk (Tungelroy), klik: klek (Ell, ... ), klink: kleŋ (Sevenum), kleŋk (Bleijerheide, ... ), klink (Baarlo, ... ), klēŋk (Boorsem), klęjŋk (Sint-Truiden), klęŋ (Voerendaal), klɛŋk (Eupen), klip: klep (Herten, ... ), kruk: krøͅk (Eupen), lijf: lif (Kerkrade), liǝf (Baarlo, ... ), losse plank: losse plank (Jabeek), muts: muts (Heiselt, ... ), op een klink treden: op˱ eŋ kleŋk tręǝnǝ (Kerkrade), pruim: pruǝm (Maasbree), prūm (Thorn), val: val (Bilzen), vazel: fāsǝl (Heel), vazel (Altweert), vāzǝl (Houthalen), wip: wep (Beek, ... ), wøp (Haler), wipper: wepǝr (Leunen), wipplank: wepplāŋk (Ottersum), wipplank (Heythuysen), wøpplaŋk (Venlo) Een baan vast veen die in één keer afgegraven moet worden, omdat het de eerste baan is door de strook tussen twee wijken heen. [II, add.] || klink || kruecke, thuerklinke || Plaats op de steiger waar een uiteinde van één van de steigerplanken niet voldoende is ondersteund. Daardoor ontstaat het gevaar dat de plank opwipt wanneer men erover loopt. [N 32, 4; monogr.] || Vrouwelijk geslachtsdeel. [N 76, 15] I-12, II-4, II-9, III-2-1
klink liggen klink liggen: kleŋk legǝ (Lommel, ... ), kleŋk leqǝ (Hoensbroek), op de wip liggen: op˱ dǝ wep leqǝ (Heerlen), op klink liggen: op kleŋk leqǝ (Heerlen), overhangen: ījǝvǝrhaŋǝ (Genk), wippen: wepǝ (Rijckholt) Gezegd van een steigerplank die niet voldoende is ondersteund. [N 32, 4] II-9