e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klokrok circelrok: Wijde rok.  cirkelrok (Achel), godet (fr.): gudɛ (Kanne), Klokrok, rok met veel ruimte.  goddè (Herderen), godetrok (<fr.): &lt;fr. godet. Eigenlijk klokrok.  godèrok (Mechelen-aan-de-Maas), In klokken vallend.  goddé[rok} (Loksbergen), Klokrok.  godet rok (Houthalen), godérok (Munsterbilzen), godɛ rok (Hoepertingen), goodèròk (Tessenderlo), klokrok: klokrok (Bilzen, ... ), klokrōk (Noorbeek), klokròk (Ottersum), klokrök (Boorsem), Beneden ruim vallend.  klokrok (Kesseleik), Boven smal, lenden wijd.  klokrok (Bleijerheide), Circelvormig of circelsegment. [Zie tekening van de informant]  klokrok (Meijel), Los omvangrijk.  klokrok (Diepenbeek), Rok met veel ruimte.  klokrok (Herderen), Wijde rok.  klokrok (Achel), Wordt in circel gesneden.  klokrok (Oostham) godet: (1) schuinse plooi in rok; (2) klokrok || hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] || Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
klomp blok: blok (Beverlo, ... ), blokken (Lommel), blòk (Lommel), blǫk (Berverlo, ... ), (zonder riem).  blok (Ingber), bot: botte (Schimmert), bǫt (Schimmert), botje: botje (Blerick, ... ), botjes (Baarlo, ... ), bǫtjǝ (Maasbree), als ze een hoge heme hebben en zonder riem gedragen worden, in jongenstaal  botjes (Panningen), de voorwerpen precies zoals in afbeelding worden meestal botjes genoemd uitspraak zelfde als Ned. bot  botjes (Maasniel), bussel hout: bessel hout (Herk-de-Stad), holleblok: holleblok (Bilzen, ... ), hǫlǝblǫk (Hoeselt, ... ), hǫǝlǝblǫk (Bilzen), Zld., meestal klómp.  hòllëblok (Tongeren), holsblok: holsblok (Borgloon), hool: ho:lən (Tessenderlo), hool (Beverlo, ... ), hōl (Berverlo, ... ), holen  hōlə (Tessenderlo), huifklomp: hoefklompe (Leunen), klabatter: klabatǝr (Puth), [vgl. WLD II.12, p.165]  klabatter (Puth), klomp: e paar klompĕ (Hulsberg), eine klomp (Geleen, ... ), eine kloomp (Maasbree, ... ), eine klŏmp (Heel, ... ), eine klômp (Nieuwstadt), eine klôomp (Maasbracht), einə klomp (Wessem), ene kloomp (Meerssen), ene klòmp (Born), enne klomp (Heerlerheide, ... ), enne kloomp (Wellerlooi), eͅnne klomp (Diepenbeek), hoag klòmpe (Echt/Gebroek, ... ), hoeëg kloŏmpe (Baarlo), hoeëg klómpe (Leunen), houg klômpə (Beegden), inge kloomp (Bocholtz), ingə klomp (Eys), joeag klompe (Heythuysen), klaomp (Venlo), klaompe (Venlo), klo.mp (Eys, ... ), klo.mpə (Tongeren), kloamp (Hunsel), kloemp (Amstenrade, ... ), kloempe (Grathem), kloempen (Horpmaal, ... ), kloĕmp (Oirsbeek, ... ), kloĕmpe (Oirsbeek), kloĕmpə (Pey), klommp (Arcen), klommpe (Maasbree), klomp (Achel, ... ), klompe (Amstenrade, ... ), klompen (Beek, ... ), klompen met kappen (Helden/Everlo), klomppe (Vlodrop), klompə (Eys, ... ), kloo-ump (Eisden), kloom-p (Maastricht), kloomp (Amby, ... ), kloompe (Arcen, ... ), kloompen (Hushoven, ... ), kloompĕ (Meerssen), kloompə (Amby, ... ), kloōmp (Hoensbroek), kloŏmp (Baarlo), kloŏmpe (Baarlo), kloŏmpə (Putbroek), kloômp (Tungelroy), kloömp (Tongeren), klōēmp (Opglabbeek), klōmp (America, ... ), klōmpe (Hout-Blerick), klōmpen (Geysteren, ... ), klōmpə (America, ... ), klōōmp (Ittervoort, ... ), klōͅmp (Hamont), klŏmp (Brunssum, ... ), klŏmpe (Dieteren, ... ), klŏmpə (Tegelen), klŏŏmp (Hulsberg, ... ), kloͅmp (Achel, ... ), klo‧mp (Weert), klump (Attenhoven, ... ), klumpe (Einighausen), klumpə (Hasselt), klūmp (Neeroeteren), klòmp (Amstenrade, ... ), klòmp (near) (Kerkrade), klòmpe (Born, ... ), klòomp (Maastricht), kló:mp (Meerlo, ... ), klómp (Amstenrade, ... ), klómpe (Eygelshoven, ... ), klómpə (Sweikhuizen), klômp (Beegden, ... ), klômpe (Helden/Everlo, ... ), klômpen (Guttecoven, ... ), klôomp (Kelpen), klömp (Hunsel, ... ), klömpen (Stein), klûmp (Heythuysen), klō.mp (Tungelroy), klōmp (Amby, ... ), klūmp (Neeroeteren, ... ), klǫmp (Eigenbilzen, ... ), kləməp (Maaseik), paar klómpe (Klimmen), reeme kloŏmpe (Baarlo), unne klomp (Weert), èn paar klōmpə (Venray), ènə klōmp (Venray), ənne klōmp (Tegelen), ⁄ne kloomp (Maastricht, ... ), (= mv.).  klompə (Ubachsberg), (m.).  klo.mp (Eys), (met riem).  klomp (Ingber), [Afzonderlijke bladzijde met gegevens voor Jeuk] Voor vrouwen: vrouwliekloempe.  klompe (Jeuk), als er een riem over de klomp bevestigd is (vlak achter de hemel) worden ze altijd klump genoemd uitspraak um ongeveer zelfde als in Ned. rum maar iets langer  klūmp (Maasniel), BNO: klômp.  kloómp (Weert), de o uitspreken als een halve oo, dus met een oo klank  klompen (Venlo), dubbele oo kort uitgesproken  hoag klôompe (Maasbracht), klompen met riemen heten altijd klompe  klompe (Heel), korte oo  kloomp (Vaals), kloompə (Vaals), korte oo-klank  klomp (Neer), klompe (Neer), m.  klo.mp (Ingber), NB blok: gesloten boerenklomp zonder riem.  klòmp (Boorsem), o = oo korter uitgesproken  klomp (Molenbeersel), o heeft hier hoogte van lange o maar is korter  klōmpə (Sibbe/IJzeren), o lang  klòmpe (Steyl), o ligt tussen o en oe  klompe (Heythuysen), o tusschen o en ou  klompe (Haelen), o=lange  klòmp (Blerick), oo ietwat kort  kloompe (Stevensweert), oo lange trekken  kloomp (Blerick), ps. boven de ó staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  klómp (Heerlen), soms is t meervoud klump  klomp (Horn), voeger altijd klome nu ook klump  klump (Wessem), zeer korte oo  kloompe (Heugem), Zie ook afb. p. 100.  kló.mp (Gennep), klonk: kl(oe)nk (Gutshoven), klo.ŋk (Zonhoven), kloe:nk (Hoepertingen), kloemk (Jeuk), kloenk (Borgloon, ... ), kloenk(e) (Wellen), kloenken (Hoepertingen), kloenkə (Alken), klonk (Beringen, ... ), klonken (Kuringen), kloonk (Kuringen, ... ), klouken (Kortessem), klouŋk (Borgloon), kloŋk (Beringen, ... ), kloŋkə (Zonhoven), klōŋk (Beringen), klōͅnk (Herk-de-Stad), klŏĕnk (Stevoort), klŏnk (Lummen), klŏŋk (Boekt/Heikant), kloͅnk (Houthalen, ... ), klu.ŋk (Hasselt), kluk (Sint-Truiden), klunk (Beverlo, ... ), kluŋk (Alken, ... ), klūŋk (Opheers), klòŋk (Paal), klónk (Lummen), klùnk (Beverlo, ... ), klōŋk (Beringen, ... ), klǫwŋk (Borgloon), klǫŋk (Beringen, ... ), klǭŋk (Herk-de-Stad), Et.: assimilatie op afstand van de p aan de k. Zie ook afb. p.227.  kloe.nk (Hasselt), kloenken  kluŋkə (Tessenderlo), niet te lang uitspreken  kloonk (Paal), o van doof  klonk (Beringen), Zie afb. p.230.  kloenk (Kortessem), Zie ook afb. p.225.  klò.nk (Zonhoven), kloon: klø̄n (Overpelt), [vgl. WLD II.12, p.164]  kloon (Tessenderlo), klø̄n. (Overpelt), klos: (mv.) [&lt; klos, houten blok]. [Van Dale: klos2 (tussenwerpsel), ter nabootsing van het geluid dat iemand maakt die op plompe wijze met zware schoenen of klompen loopt, m.n. over een houten of stenen vloer]  klös (Gennep), klot: klot (Hasselt), sabot: sabos (Sint-Truiden), sabot (fr.): [vgl. WLD II.12, p.165]  sabos (Sint-Truiden), sokkenvreter: zòkkevrééter (As), zǫkǝvrē̜tǝr (As), trip: trep (Rekem), [vgl. WLD II.12, p.165]  trep (Rekem) blok (houten schoeisel) || Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || holsblok, klomp || houten schoen, holleblok || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || kloef / klomp || klomp [N 60 (1973)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || klomp (als schoeisel) || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || klomp (holleblok) || klomp, holle blok met leren band || klomp, holsblok || klomp: 1. houten schoeisel || klomp: bekend schoeisel || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] || klompen, schoenen || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen (klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot) [N 86 (1981)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)] II-12, III-1-3
klomp (toel.) kapklomp: Deze werden eertijds vaak s zondags gedragen.  kapklômpe (Tegelen), kletsje: (Vgl. WBD III, 1.3: kletsje (kletske): Vaalbeek [P 136a])  kletske (Boorsem), steekklomp: Met deze klomp dreef men bij het ouderwetse kleidelven met een forse trap de steekschop in de kleilaag.  sjtaekklômp (Tegelen), trippenklomp: Zij werden tot +/- 1920 in huis en op weg naar de kerk gedragen. B.v. Truppenklompen werden altijd gemaakt van beukehout.  trøpəklo.mp (Meeswijk), trippenklompje: truppeklumpke (Boorsem) betere uitvoering van klompen, gewoonlijk zwart gelakt, met een leren, met vilt gevoerde kap || lichte damesklomp || lichte, met bloempjes uitgestoken klomp || speciale klomp met platte zool, dus zonder hak, aan de onderzijde voorzien van een zware ijzeren plaat || zwarte, versierde vrouwenklomp III-1-3
klomp boter een stukje botter: ǝn støkskǝ botǝr (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler  [(een half pond)]  ), klonter: klø̄i̯ntǝr (Eupen), pond: pǫn (Sint-Truiden), pǫntǝ (Sint-Truiden), wek: wē̜i̯k (Bree  [(5 kilo boter waarmee men naar de markt ging)]  ), węk (Wellen  [(iets minder dan een half pond)]  ), węx (Grathem) Bepaalde hoeveelheid die gehanteerd werd om boter te verkopen. [Ge 22, 87; N 12, 62 add.; monogr.] I-11
klomp van populierehout canadahool: kanadahōl (Tessenderlo), canadaklonk: kanadaklǫŋk (Loksbergen), canadas: kanadas (Sevenum), zandwijdenklomp: zaŋkwijǝ klomp (Tegelen) Klomp die is vervaardigd uit het hout van de populier, en dan met name van de Canadese populier. De zandwijdenklomp was volgens het Tegels woordenboek (pag. 132) van canadahout gemaakt. [N 97, 151; monogr.] II-12
klomp van wilgehout wielingenklonk: wileŋǝklǫŋk (Loksbergen), wijdenklomp: wījǝnklomp (Sevenum), wilgenhool: welǝgǝn(h)ōl (Tessenderlo), wilgenklomp: welgǝklomp (Sevenum), wilgenklomp (Hamont) Klomp die vervaardigd is uit het hout van de wilg. [N 97, 152] II-12
klompen botjes: bǫtjǝs (Nunhem), klompen: klōmpǝ (Milsbeek, ... ), klǭmpǝ (Venray), slof: šlǫf (Maastricht), steekklompen: štē̜kklompǝ (Tegelen) Klompen, meestal beslagen met een stuk leer of blik. De steekklompen waren speciale klompen met platte zool, die aan de onderzijde waren voorzien van een zware ijzeren plaat. Met deze klompen dreef men bij het ouderwetse kleidelven met een forse trap de steekschop in de kleilaag - Tegels Dialek, pag 119. [monogr.] II-8
klompen maken holen maken: hōlǝ mǭʔǝ (Tessenderlo), klompen maken: klompǝ mākǝ (Roermond, ... ), klōmpǝ mākǝ (Hamont), klonken heulen: klǫŋkǝ hø̜jlǝ (Loksbergen), klonken maken: klǫŋkǝ mākǝ (Loksbergen) In het algemeen met behulp van verschillende messen en boren uit blokken hout klompen vervaardigen. Om klompen te maken worden eerst van een boomstam stukken gezaagd die ongeveer de lengte van één klomp hebben. Deze stukken boomstam, bollen, worden vervolgens tot stukken gekliefd, blokken hout die groot genoeg zijn om er één klomp uit te vervaardigen. De klompenmaker bewerkt die stukken met klompenmakersbijl, dissel en paalmes tot ze de grove vorm van een klomp hebben gekregen. Daarna worden de ruwe klompen in de heulbank vastgezet en met verschillende boren en messen van binnen uitgehold. Tot slot worden instapgat en buitenkant van de klomp met behulp van fijnmes en schrapmes nog verder glad gemaakt. Naast de traditionele manier van klompenmaken die hierboven is beschreven, zijn er ook grotere, machinale klompenbedrijven waar de klompen met behulp van machines worden gemaakt. Het materiaal dat hier is opgenomen, betreft echter alleen het handmatig vervaardigen van klompen. [N 97, 3; monogr.] II-12
klompenhout holenhout: hōlǝhø̜̄t (Tessenderlo), klompenhout: klompǝhǫwt (Sevenum) In het algemeen het hout waaruit klompen worden gemaakt. Vooral het zachte hout van de snelgroeiende populier, en dan met name van de Canadese populier, is geschikt voor het vervaardigen van klompen. Ook wilgehout wordt veel gebruikt. Belangrijk is dat het hout zo weinig mogelijk noesten bevat, omdat dit tot ondichte klompen kan leiden. Zie ook de lemmata ɛklomp van populierehoutɛ en ɛklomp van wilgehoutɛ.' [N 97, 8] II-12
klompenmaker holenmaker: hōlǝmǭʔǝr (Tessenderlo), klompenmaker: klo.mpǝmākǝr (Meeuwen), klompǝmē̜.kǝr (Sittard), klompǝmē̜kǝr (Blitterswijck, ... ), klō.mpǝmē̜kǝr (Tungelroy), klōmpǝmē̜kǝr (Castenray, ... ), klōmpǝnmākǝr (Hamont), klonkboer: kluŋk˱būr (Sint-Truiden), klonkenheulder: klǫŋkǝhø̜jldǝr (Loksbergen), klonkenmaker: kloŋkǝmǭ ̞kǝr (Zonhoven), klǫŋkǝmākǝr (Loksbergen) De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.] II-12