e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klopkei klopkei: klǫpkęj (Maasbree), klopsteen: klopsteen (Lommel, ... ), klopstęjn (As, ... ), klopštęjn (Posterholt, ... ), klopštę̄ (Bleijerheide), klopštę̄n (Montzen), klǫpstę̄ǝn (Milsbeek), platte steen: platǝ stęjn (Geulle), steen: stę̄n (Bilzen), štę̄n (Montzen) De steen waarop men het leer van de bovenzool klopt. [N 60, 97b; N 60, 241a] II-10
klopkwast klopborstel: klǫp˱bǫsǝl (Diepenbeek), klopkwast: klopkwas (Buchten), klopkwast (Meijel), klǫpkwas (Heel, ... ), klǫpkwās (Kerkrade  [(platte buskwast van ongeveer 15 cm breedte met haren van ongeveer 25 cm lang)]  ), klopper: klǫpǝr (Gulpen), kwispel: kwespǝl (Klimmen), slager: šlęǝjǝr (Kerkrade) Platte kwast met lang, veerkrachtig haar die bij het imiteren van eikehout wordt gebruikt om de in watersaus getrokken houtvezels splinterig te maken. [N 67, 37a; div.] II-9
kloppen aankloppen: ānklopǝ (Maasbree), bekloppen: bǝklopǝ (Meijel), kloppen: kloppen (Dilsen, ... ), klopǝ (As, ... ), klopǝn (Uikhoven), klǫpǝ (Milsbeek, ... ), uitkloppen: øtjklopǝ (Meijel), uitkloppen op het rondhout: uǝtklǫpǝ op ǝt roŋkhǫwt (Maasbree) Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a] II-10
klopper, garde berkenbezem: Klein bundeltje geschilde twijgjes, met \'n touwtje samengebonden, voor \'t kloppen van schuim, koekdeeg etc.  bêrke-bessem (Tegelen), garde: gaard (Weert), gard (Herten (bij Roermond), ... ), garde (Echt/Gebroek, ... ), gardə (Neeroeteren), gart (Guttecoven, ... ), gerd (Oirlo), gèrd (Heythuysen), gardje: gaerdje (Blerick), klopper: klopper (Bree, ... ), kloppər (Leopoldsburg), kloͅpər (Houthalen, ... ), klupper (Vlodrop, ... ), klòpper (Arcen, ... ), klòppər (Opglabbeek, ... ), klóppər (Meijel), klöper (Noorbeek, ... ), klöpper (Buchten, ... ), kl‧oͅpər (Kinrooi), meervoud klöppesj  klöpper (Klimmen), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  klopper (Beverlo), tegenwoordig  klopper (Tienray), thans  klopper (Venlo), kloprijsje: klop-rieske (Nunhem), kloprieske (Blerick, ... ), klopriēske (Castenray, ... ), klopriêske (Boekend), kloͅpriskə (Blitterswijck, ... ), kloͅprīskə (Tegelen, ... ), ?it is het oude Venlose woord. Dat was `n gard van geschilde berketakjes, aan het eind (grip) samen gehouden door ijzerdraad.  klopriêske (Venlo), dun bosje twijgjes afgeschild en gebonden (kloprijs)  kloprie-ske (Nunhem), een bosje berketakjes gebruikt om stukken zeep fijn te kloppen in water toen er nog geen zeeppoeder was  kloprīēske (Haelen), van berketakjes (om in de pap te kloppen)  kloprĭĕske (Tegelen), vanouds  klop-rieske (Helden/Everlo), vroeger, omdat het instrument gemaakt was van geschilde fijne berketwijgen  kloprieske (Tienray), kwispel: kwespəl (Genk, ... ), kwispel (As, ... ), (gemaakt van wissen)  kwispel (Opglabbeek), om bloem bijeen te keren  kwi̞spəl (Genk), meelbezem: worden gebruikt voor de pap te roeren  mailbessem (Roermond), rijsje: rieske (Venlo), riskə (Blitterswijck, ... ), Van dunne geschilde berketakjes maakte men vroeger een bundeltje en dit gebruikte men dan als garde  riēske (Castenray, ... ), roomklopper: roomklopper (Schaesberg), sneeuwklopper: sjneeklopper (Sittard) bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)] || bindeltje van geschilde taaie twijgjes, in de keuken gebruikt voor \'t kloppen van zeepschuim, koekedeeg enz. Thans vervangen door de metalen garde van gegalvaniseerd ijzerdraad || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || een uit ontschorste tenen van berkenhout bijeengebonden soort borstel om in deeg, stijfsel enz. te roeren || garde (keukengereedschap) || garde gemaakt van twijgen || garde van geschilde berketwijgjes || keukengarde van rijshout || Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)] || klopper van twijgen gemaakt || klopper voor het bereiden van eten, gemaakt van dunne geschilde berkentakjes, garde || klopvork || kwast uit ontschorste tenen van berkenhout voor de vaat of om dun deeg te mengen || roomklopper || soort garde || voorloper van de moderne garde, klopper III-2-1
klopsergeant ijzeren lijmtang: īzǝrǝ l ̇īmtaŋ (Herten), klopper: klǫpǝr (Hasselt, ... ), klopsergeant: klǫpsęržant (Stein), klǫpsǝrža.nt (Zonhoven), klǫpsǝržant (Bleijerheide, ... ), klǫpšɛržant (Herten), lijmtang: līmtaŋ (Venlo), sergeant: sǝržant (Mechelen), slagsergeant: slāxsǝržant (Dilsen), spie-/spijtang: špijtaŋ (Heel) Metalen lijmknecht waarbij de beweegbare bek met behulp van een hamer vastgedreven wordt. Dit type lijmknecht is dus niet voorzien van een draadspil. [N 53, 217c; monogr.] II-12
klos bobijn: bobin (Weert), bobīn (Eupen), bombɛ̄n (Tessenderlo), bǝbin (Maxet), garenklos: gārǝklos (Sevenum), garenspoel: gārǝnspōl (Ophoven), klos: klos (Boekend, ... ), klō.s (Panningen), klōs (Helden), kwetshout: kwetšhōt (Kelmis), pijp: pīp (Neeritter, ... ), rol: rol (Klimmen), spoel: spōl (Noorbeek), špōl (Hoensbroek, ... ), spoeltje: špø̄lkǝ (Guttecoven) Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17] || Stuk hout dat bij zeer sterke druk achter of onder de stijl of achter de kap werd geslagen. De klos ving de eerste druk op en zo werden de stijl of de kap gespaard. [monogr.] II-4, II-7
klos, blok billot: bēǝt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), blok: blǫk (Geleen  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), drokhout: drukhōt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), drokklotsje: drukklø̜tsjǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Willem-Sophia]), drokknuts: drukknøtš (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), drukcale: drøkkal (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), drukhout: drukhout (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), drøkhōts (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), drø̜khǫwt (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), drukklos: drukklos (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Maurits]  [Julia]), drø̜kklos (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Emma]), drø̜kklǫs (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), drukklots: drøkklots (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), drøkklǫts (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), drø̜kklots (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), drukknotsje: drøkknøtšǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), drukknuts: drøkknøtš (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale, Wilhelmina]), drukplankje: drukplankje (Oirsbeek  [(Emma)]   [Eisden]), houtblok: hǭwtblǫk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), klos: klos (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), (mv)  klǫsǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), klots: klǫts (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Willem-Sophia]), klotsje: klø̜tsjǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Emma]), knetsbeel: knɛtsbēl (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), knetsknuts: knętšknø̜tš (Zie mijnen  [(Laura)]  [Zwartberg]), knuts: knytš (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Julia]), knøts (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), knøtš (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Julia]  [Domaniale]), knø̜tš (Geleen  [(Maurits)]   [Domaniale]), kwetshout: kwę.tšhō.t (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kwɛtshǫwt (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kwɛtšhōt (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), kwɛtšhōts (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zwartberg, Waterschei]  [Domaniale]), kwɛtšhǫwt (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kwetsklos: kwę.tšklǫ.s (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), kwetsknuts: kwɛtšknøtš (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura]), pitshout: petshǫwt (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Domaniale]), plathout: plathōts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), rondhout: roŋkhōts (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]), spits: špets (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma]  [Maurits] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427] II-5
klossen klossen: klǫsǝ (Spekholzerheide), reserve in pakken zetten: rǝsę ̞rǝf˱ en pę ̞k ˲zę ̞tǝ (Maaseik) De vormelingen hoog opstapelen als wintervoorraad. [monogr.] II-8
klotsen van vloeistoffen blotsen: blotsə (Meeuwen), klatsen: kletse (Maastricht), klàtse (Echt/Gebroek, ... ), klàtsjə (Heerlen), klátsjə (Nieuwenhagen), klotsen: kalotse (Wijlre), kloasjə (Guttecoven), kloetsche (Gulpen, ... ), kloetse (Blerick, ... ), kloetshu (Brunssum), kloetsje (Heerlen, ... ), kloetsjen (Schinnen), kloetsjə (Oirsbeek, ... ), kloetst (Beesel), kloetsə (Kapel-in-t-Zand), klootse (Maastricht), klootsə (Heel), klotse (Amby, ... ), klotsen (Eigenbilzen, ... ), klotsje (Melick, ... ), klotssen (Montfort), klotsə (Beesel, ... ), klotsən (Diepenbeek), klōētsə (Opglabbeek), klōtse (Maastricht, ... ), klōtsen (Ophoven), klōtsə (Maastricht), klŏĕtsjə (Doenrade, ... ), klŏĕtsə (Venlo), klŏtse (Tungelroy), kloͅtsə (Houthalen), klu.tšə (Eys), klòtse (Geulle, ... ), klòtsje (Nieuwstadt), klòtsə (Epen, ... ), klótse (As, ... ), klótsjə (Susteren), klótsə (Grathem, ... ), klótsən (Urmond), klôtse (Ell, ... ), klôtsja (Stein), klôtsje (Geleen), klötsjen (Born), klütsje (Susteren), kwarsen: kwarsen (Meeswijk), kwatsen: kwatsje (Mheer), kwàtsje (As) het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] || klotsen III-4-4
kloven barsten: baarste (Ottersum), barste (Venlo), bàste (Nieuwenhagen), delen: dęjlǝ (Blerick, ... ), door twee houwen: dǝr twē hǫwǝ (Mal), doorhakken: durhakǝ (Eijsden, ... ), durhakǝn (Mesch), dōrhakǝ (Venlo), dū.rhakǝ (Weert), doorhouwen: durhǫwǝn (Hoensbroek), duǝrhǫwǝ (Nuth), dørhowǝ (Ottersum), dørhǫwǝn (Leunen), dørxhowǝ (Mechelen), dørxhǫwvǝ (Bleijerheide), dørxhǫwǝ (Eys, ... ), dōrhowǝ (Heugem), dōrhǫwǝ (Buchten, ... ), dūrhǫwǝ (Opglabbeek), dǫwǝrhǫwǝ (Wellen), dǭrhǫwǝ (Heythuysen), dǭrhǭwǝ (Zepperen), doorkappen: doorkappen (Alken, ... ), dowǝrkapǝ (Helchteren), dwø̄rkapǝ (Riemst), dȳrkapǝ (Opitter), dørkapǝ (Beverst, ... ), dørkapǝn (Sint-Truiden), dōrkapǝ (Berg / Terblijt, ... ), dōrkapǝn (Kaulille), dǫwrkapǝ (Borgloon, ... ), dǭrkapǝ (Neerpelt), dǭrkapǝn (Diepenbeek), doorkappen in de midden: dūrkapǝ en dǝ midǝ (Maaseik), doormiddensnijden: dørxmedǝ šnī-jǝ (Waubach), doorslaan: dǫwe šlǭ (Kerkrade), doorsnijden: doorsnijden (Rotem), dōrsni-jǝ (Tungelroy), dōršni-jǝ (Tegelen), dǫwrsnęj (Rummen), doorzagen: dōrzāgǝn (Neerpelt), dōrzēǝgǝn (Kaulille), gleuven: glø͂ͅvə (Paal), groeven: groowve (Maastricht), half doordoen: half dør duǝ (Meijel), halfstukken: hǫwfštø̜kǝ (Sittard), halven: hāvǝ (Veldwezelt), halveren: alvęjrǝ (Sint-Truiden), halveren (Herten), halvērǝ (Helden, ... ), halvīrǝ (Kerkrade), helften: hɛlftǝ (Swalmen), in de helft doorzagen: en dalǝf dōrzāgǝn (Grazen), in de middent doorkappen: ęndǝ mǝdǝnt dørkapǝ (Lommel), in twee verdelen: in twiɛ vɛrtęjlǝn (Kotem), kappen: kapǝ (Herk-de-Stad, ... ), kauwen: kauwe (Weert), keenselen: keensele (Geleen, ... ), keenzele (Geleen), kîênsele (Puth), kenen: kee.ne (Boukoul), keene (Baexem, ... ), keene in de hènj (Neer), keenen (Berg-aan-de-Maas, ... ), kene (Guttecoven, ... ), kene in de henj (Obbicht), kenen (Geistingen, ... ), kēənə (Lanklaar, ... ), kienen (Meeswijk), kieène (Weert), kîêne (Heerlerheide), kîənə (Kinrooi), Indien de handen open springen.  keene (Nieuwstadt), klieven: kl ̇ē̜vǝ (Neerharen), klīvǝ (Bilzen, ... ), kloven: kl(i)øvə (Tongeren), klaeve (Hees, ... ), klauve (Panningen), kleejfte (Maastricht), kleeve (Echt/Gebroek, ... ), kleeven (Eksel), kleuf (Hasselt, ... ), kleuve (Beverlo, ... ), kleuven (Eksel, ... ), kleuven krijgen (Nieuwerkerken), kleve (Mechelen-aan-de-Maas), klevə (Opglabbeek), klēef (Veldwezelt), klējvə (Beverst), klēͅf (Kanne), klēͅvə (Smeermaas), kleͅivə (Hasselt), klieve (Maastricht), kljeuve (Hoeselt), kljøvə (Tongeren, ... ), klo:və (Neeroeteren), kloe.f (Weert), kloeweven (Kwaadmechelen), kloof (Bokrijk), kloove (Belfeld, ... ), klouvə (Halen, ... ), klove (Boekend, ... ), klove in de heng (Ulestraten), kloven (Diepenbeek, ... ), klovə (Genk, ... ), klovən (Lommel, ... ), klōf (=mv) in ə hān (Lommel), klōōve (Schimmert), klōuvə en də hān (Sint-Truiden), klōve (Tessenderlo), klōvə (Paal, ... ), klōvən (Houthalen), kluuëve (Kaulille), kluë.ve (Gors-Opleeuw), kluëf (Vliermaal), kluəf (Opheers), klyvə (Bree), klyəf (Achel, ... ), klève (Bunde, ... ), klòòve (Wijk), kløf (Hasselt), kløvn (Koersel, ... ), kløvən (Overpelt, ... ), kløəf (Gingelom), kløͅvə (Gingelom), kløͅəf (Maaseik), klōvǝ (Horn), B.v. kloven inne haahn diet arige pijn.  kloven (Peer), Mv. klyve.  kluf (Hamont), Mv.: klyef.  klōf (Hamont), Ook kleuven.  kloven (Hechtel), Voor de handen.  kljeuven (Rijkhoven), kluiven: klø̜jvǝ (Boekend), krappen: kreb (Broekhuizen), krep (Broekhuizen, ... ), krèp (Wanssum), kreeuwen: krêêwe (Heerlen), kwerten: kwēͅrtə (Kanne), latten: latten (Alken), middeldoorsnijden: midǝldørsnɛ̄jǝ (Riksingen), midden over de rug openslagen: medǝnø̄vǝr dǝ rø̜k ǭpǝslagǝ (Horst), middendoordoen: mede dōr dōn (Tungelroy), middendoorhakken: medǝdōr hakǝ (Tungelroy), middendoorhouwen: mede dørx hǫwǝ (Terwinselen), middendoorsnijden: medǝdȳr sni-jǝ (Gruitrode), medǝdǭr sni-jǝ (Tungelroy), naden: nui-j (Gennep), op zijn brussels doordoen: op zijn brussels doordoen (Berverlo), openkappen: (de ruggegraat wordt) ǭpǝgǝkaptj (Herten), ǭpǝkapǝ (Blerick), opensnijden: ǫwpǝsnēǝ (Waasmont), putjes: poetjes (Venlo), reethanden: reet heng hebbe (Panningen), reten: raete (Sevenum), reete (Baarlo, ... ), reete in de hand (Horst), reete in de heng (Baarlo), reeten in de heng (Tegelen), rete (Reuver, ... ), reten (Rekem), rēēte (Swalmen), rîête (Schinveld), B.v. geree.te henj.  ree.te (Boukoul), rinnen: rinne (Schinveld), ritsen: ritse (Kerkrade), schalmen: sxalǝmǝ (Helchteren), scheiden: sxęjǝ (Neerpelt), schronden: en sjrong (Voerendaal), schrone (Gemmenich), schronge (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), schronne (Mechelen, ... ), schroonge (Nieuwenhagen, ... ), sjranne (Mechelen), sjrone (Kelmis), sjronge (Bocholtz, ... ), sjronne (Gronsveld, ... ), sjroonge (Nieuwenhagen), sjroŋə (Heerlerheide), sjrōnge (Kerkrade), sjrònge (Klimmen), sjrónge (Eygelshoven), sjrónne (Mechelen), sjrônge (Hoensbroek), sronge (Rimburg), srèùng (Heerlen), šroͅnə (Bocholt), ṣron (Montzen), Door de informant opgegeven als aanvulling op de vragenlijst met als betekenis kloven in vingers of handen.  sjrònge (Klimmen), spleethanden: spleethaand (Ottersum), spleten: splete (Roosteren), splijten: splītǝ (Ell), splītǝn (Hoensbroek), sprongen: schprung (Bunde, ... ), sjprung (Limbricht, ... ), spreung (Meijel), spronge hèng (Valkenburg), sprung (Blerick, ... ), sprônge (Blerick), (F)  sprung (Roermond), hie haat de heng geschjpronge  schjprung (Heerlerheide), twee snijden: ęn twī snē̜ (Nieuwerkerken), vierendelen: (het dier wordt) gǝvidǝlt (Maastricht), voren: vòòre (Maastricht), weren: wejərən (Lommel), winterhanden: (winterhanden)  wentəran (Hasselt) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] || Kloven in de hand (kenen, sprongen, reten, sjrongen). [N 109 (2001)] || kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] || Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)] II-1, III-1-2