e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knibbelen knibbelen: knebələ (Heerlen), knibbele (Blerick, ... ), knibbelen (Born, ... ), knibbelspel: knibbelsjpiel (Merkelbeek), knipperen: knipperen (Montfort), knisperen: knisperre (Vlodrop), mikado: macado (Ten-Esschen/Weustenrade), micado (Leopoldsburg), miekaadoo (Kapel-in-t-Zand), mikado (Achel, ... ), mikādō (Gennep, ... ), mikádó (Tongeren), mīkādō (Maastricht), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  mikado (Heers), Recent.  mikado (As), staafje trekken: staefke trèkke (Bocholt), vissen: vèsse (Bilzen) het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knie knie: kna.i (Lummen), kna:i (Borgloon), knaai (Borgloon), knae. (Brustem, ... ), knae.j (Paal), knaej (Kortessem), knai (Beringen, ... ), knaij (Paal, ... ), knaj (Paal), kne (Bocholt, ... ), kne. (Beek, ... ), kne.i (Genk, ... ), kne.ij (Wellen), kne.j (Eijsden, ... ), kne: (Aubel, ... ), kne:i (Moelingen), kne:j (Kanne, ... ), kne` (Mechelen-aan-de-Maas), knee (Amby, ... ), knee(i) (Heer), kneei (Heugem, ... ), kneej (Amby, ... ), kneejj (Rosmeer), kneen (Baarlo, ... ), knei (Amstenrade, ... ), knei(j) (Hechtel), knei(ə) (Ulbeek), kneij (Doenrade, ... ), knej (Achel, ... ), knEj (Leunen), knej (Maaseik, ... ), knē (Beringen, ... ), knē: (Moresnet), knēe (Margraten), knēē (Berg-en-Terblijt, ... ), knēē-i (Schimmert), knēēn (Dieteren, ... ), knēi (Hees, ... ), knēij (Hamont), knēīi (Beverlo), knēi̯ (Kanne), knēj (Borgharen, ... ), knēn (Reuver), knēə (Lanaken), knēͅ (Alken, ... ), knēͅi (Diepenbeek), knēͅj (Hamont, ... ), knĕ (Eupen), knĕĕ (Meerssen), knĕĕj (Afferden, ... ), knĕi (Eys), knĕj (Klimmen, ... ), kne͂.n (Vlodrop), kneͅ (Beringen), kneͅi (Achel, ... ), kneͅij (Koersel, ... ), kneͅiə (Bokrijk), kneͅj (Beverlo, ... ), kneͅə (Gingelom), kni (As, ... ), kni j (Geistingen), kni(j) (Rotem), kni-j (Bree, ... ), kni. (Arcen, ... ), kni.i.ə (Montzen), kni: (Eigenbilzen, ... ), kni:i (Gutshoven, ... ), knie (Arcen, ... ), kniej (Arcen, ... ), kniĕj (Lottum), knii (Kortessem, ... ), knij (Bree, ... ), knijj (Berbroek, ... ), kniy (Bree, ... ), kniə (Neeritter), knī (Alt-Hoeselt, ... ), knīē (Maasbracht, ... ), knīj (Echt/Gebroek), knīn (Panningen), kny (Kuttekoven, ... ), kny(3)̄ə (Hoepertingen), knäi (Zonhoven), knè (Hasselt, ... ), knèi (Hasselt, ... ), knèj (Wellen), knèí (Bleijerheide), kné (Gemmenich, ... ), kné: (Cadier, ... ), kné:j (Geysteren, ... ), knéen (Herten (bij Roermond)), knéi (Kortessem), knéj (Kelmis, ... ), knéé (Gulpen), knéé: (Vijlen), knéé:n (Buchten), knééj (Amby, ... ), knéén (Boekend), knê (Hasselt, ... ), knê. (Beesel, ... ), knê.i (Achel, ... ), knê: (Hasselt), knêj (Weert), knêên (Reuver), knì (Spekholzerheide), knì-ī (Schaesberg), knì-j (Oostrum), knì: (Mechelen), knìj (Bemelen, ... ), knìí (Bocholtz, ... ), kníj (Arcen), knî. (Kinrooi, ... ), knî: (Tongeren, ... ), knïj (Kerkom), knø. (Lauw), knēj (Nieuwenhagen, ... ), knɛ (Beringen, ... ), knɛ. (Beringen, ... ), knɛ.i (Bocholtz, ... ), knɛ.ij (Amby, ... ), knɛ.j (Heusden), knɛ.ə (Wilderen, ... ), knɛ: (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), knɛ:i (Alken, ... ), knɛi (America, ... ), knɛij (Eksel), knɛj (Blitterswijck, ... ), kéi (Elen), kəne.i (Meldert), kəni. (Loksbergen), kənɛ. (Gingelom, ... ), ni. (Kwaadmechelen, ... ), [Paragraaf: lichaam]  kneej (Boorsem), Bijna {kni+j}  knei (Middelaar), Knieholte = hiese.  kneej (Heerlen), mv: kneen  knie (Maasbracht), Recenter  knɛ.i (Beringe), RK -> knie.  de kneij (Achel), kneej (Eisden), knijjen (Vucht), kniestuk: knęjštøk (Bleijerheide, ... ), raccordknie: rǝkǫrtknęj (Bleijerheide) [ZND B1 (1940sq)]de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] || Een fitting met een korte, min of meer haakse ombuiging. Zie ook afb. 261. Een knie wordt toegepast wanneer de beschikbare ruimte beperkt is (Zwiers I, pag. 393). [N 64, 117g; N 64, 117b; monogr.] || hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] || knie [DC 01 (1931)], [N 10b (1961)], [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] II-11, III-1-1
knie [knieschijf] knieschijf: RK -> knie, sem.toel.  knaïschaēf (Paal), knijnschijəf (Stevoort) Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf band: banjtj (Roosteren), hacht: haxt (Leunen, ... ), halster: halstǝr (Boekt Heikant), knieband: knai̯bant (Meldert), knejbant (Rotem, ... ), knejbaŋk (Waubach), knejbaŋt (Lanklaar), kniban (Borgloon), knibanj (Montfort), knibanjtj (Neeritter, ... ), knibant (Halen, ... ), knibãnt (Lommel), knibān (Zelem), knibānt (Hoeselt), knii̯bant (Geistingen, ... ), knii̯bānt (Romershoven), knēbanjtj (Buchten, ... ), knēbant (Gronsveld, ... ), knējbanjtj (Obbicht, ... ), knējbant (Boorsem, ... ), knējbaŋk (Welten), knējbānt (Gennep, ... ), knē̜bant (Hasselt, ... ), knē̜bãnt (Niel-Bij-Sint-Truiden), knē̜bānt (Borlo), knē̜i̯bant (Beringen, ... ), knē̜i̯bãn (Lummen), knē̜i̯jbant (Gelieren Bret), knębant (Linkhout), knęi̯bant (Herk-de-Stad, ... ), knęi̯bān (Genk), knęi̯bānt (Rosmeer, ... ), knęjbānt (Diepenbeek), knībant (Ketsingen, ... ), knībānt (Hoeselt, ... ), knɛbãnt (Sint-Truiden), knɛi̯banjtj (Sittard), knɛi̯bant (Achel, ... ), knɛi̯baŋk (Bocholtz), knɛi̯bānt (Neerpelt, ... ), knɛi̯jbant (Maaseik), knɛ̄i̯bant (Herk-de-Stad), (mv)  knahban (Lummen), knibɛŋ (Holtum), knēbɛŋ (Mechelen), knē̜i̯bān (Beringen), knɛjbɛnjtj (Einighausen), kniebanden: (de koe is) gǝknēbant (Maastricht), knejbanǝ (Bree), knē̜.bān (Hasselt), knē̜i̯banǝ (Peer), knęi̯bānǝ (Genk), kniebandje: knēbɛntjǝ (Oost-Maarland), knējbɛntšǝ (Oost-Maarland), kniehak: knihak (Velden, ... ), knihax (Blerick, ... ), kniehalchter: knejhɛlextǝr (Panningen), knielap: knei̯lāp (Zolder), knilap (Bocholt, ... ), knāi̯lap (Borgloon), kniepoot: knipōt (Middelaar), kniepoten: (de koe is) gǝknii̯pǭt (Milsbeek), knieriem: knirēm (Swalmen), kniezeel: knejbzɛi̯l (Boshoven), knizɛi̯l (Grathem, ... ), kniezelen: knejzē̜lǝ (Altweert, ... ), knieënband: knēnbanjtj (Roermond), knēnbaŋk (Baarlo, ... ), knē̜ǝbant (Wellen), knɛ̄i̯ǝbant (Kermt), knɛ̄i̯ǝbaǝnt (Rummen), knieënhak: knēnhakǝ (Tegelen), ring: reŋk (Thorn), scheer: šīǝr (Thorn), zeel: ziǝl (Hasselt), zēl (Oud-Waterschei) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
kniebeschermer beenbeschermer: bēnbǝšɛrmǝr (Jabeek), knie-/knijbeschermer: knejbǝsxęrǝmǝr (Ottersum), knibǝšɛrmǝr (Herten, ... ), knijbǝšɛrmǝr (Ell), knie-/knijstuk: knejstø̜k (Weert), knistęk (Bilzen), knēstøk (Stein), knēštø̜k (Beek  [(meervoud: knēštø̜kǝr)]  , ... ), kniebeschermer: knibǝšɛrmǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), kniebeschermer (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Maurits]), knęjbǝšɛrmǝr (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Willem-Sophia]  [Maurits]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Maurits]), kn˙ęjbǝš˙ɛrǝmǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), (mv)  knejbǝšɛrmǝš (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), knę̄jbǝšɛrmǝrs (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), knielap: knielap (Lanklaar  [(Eisden)]   [Emma]), knijlap (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), knilap (Kaulille  [(meervoud: knilɛp)]  , ... ), knēlap (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Zolder]  [Maurits]), knęjlap (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Domaniale, Wilhelmina]), knīlap (Opglabbeek  [(id)]  ), knieschoner: knęjšōnǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), knīšōnǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Eisden]  [Domaniale]), knieënlap: kniǝlap (Meeuwen  [(id)]  ), knēnlap (Panningen  [(meervoud: knēnlapǝ)]  ) Bescherming voor de knieēn, vooral noodzakelijk in lage pijlers. De "knielap" was volgens een invuller uit Q 121 van vilt, de "knieschoner" van leer. [N 95, 885; monogr.] || Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.] II-5, II-9
knieholte achter in de knie: àchter în de knē (Maastricht), haaks: WNT: haassen, vgl. ook gelijkbet. gron. haoks (de vries).  hŏks (Venray), hees: ēesə (Buchten), haise (Linne), haisə (Haelen), hees (Merkelbeek, ... ), heesche (Vlijtingen), heese (Beverlo, ... ), heesse (Millen, ... ), heessen (Beringen, ... ), heeès (Nuth/Aalbeek), heeës (Geulle), heis (Valkenburg), heise (Buggenum), heiêse (Schinnen), hesse (Venray, ... ), heës (Amstenrade), heəzə (Bree), hē-ze (Linde), hēĕse (Geleen), hēẓə (Zichen-Zussen-Bolder), hĕs (Gulpen), hiays (Valkenburg), hie-e-se (Ubachsberg), hiejse (Opoeteren), hiers (Bocholt, ... ), hiersen (Bocholt), hierzen (Kaulille), hies (Amby, ... ), hiese (Bree, ... ), hiesen (Genk), hiesse (Brunssum, ... ), hiestə va zə bin (Zonhoven), hiesə (Nieuwenhagen), hieèssĕ (Meerssen), hieërsen (Neeroeteren), hieës (Heerlen, ... ), hieëse (Oirsbeek), hieərs (Opitter), hieəs (Arcen), hiēs (Helchteren), hiĕssĕ (Nieuwenhagen), hissə (Arcen), hiès (Echt/Gebroek, ... ), hièsə (Stevensweert), hièèse (Valkenburg), hiës (Molenbeersel, ... ), hiësen (Neeroeteren), hiəs (Bemelen, ... ), hiəsse (Schinnen), hiəste (Stramproy), hī-ùse (Schaesberg), hīēs (Amby), hīēəs (Bleijerheide), hīĕs (Pey), hīs (Lanaken), hīəs (Eys), hjèssə (Meerssen), hèes (Brunssum), hès (Hechtel, ... ), hèsse (Vaals), hèssə (Geysteren), hé:ssə (Schaesberg), héèsten van ne kneiën (Zolder), hêis (Roggel), hësse (Horst), hìês (Stein), hí-ə-sə (Wijlre), hí:əs (Bocholtz), híës (Kerkrade), híəs (Spekholzerheide), híəsə (Kerkrade, ... ), hîs (Cadier), hɛssə (Leunen), iejs (Steyl), iesen (Rotem), ieës (Itteren), iès (Puth, ... ), īssə (Veldwezelt), jessən (Elsloo), èisen (Mechelen-aan-de-Maas), éèsə (Munstergeleen), í-ès (Bunde), [Paragraaf: lichaam]  iës (Boorsem), Alleen mv.  hiese (Arcen), Altijd in mv.  hissə (Zutendaal), Gedeelte boven het been.  hiès (Neeritter), Mv.  hiejsen (Ospel), Mv. hesse.  hés (Lommel), Mv. hisse.  his (Swolgen), RK -> knieholte, misleidende vraag (plooi van de dij).  hees (Millen), his (Lanaken), hīəs (Opoeteren), ie-è (Millen), RK -> knieholte.  hieas (Mheer), hieës (Herten (bij Roermond), ... ), hīs (Genk), hêêrsch (Echt/Gebroek), hêêîsse (Meerssen), īese (Mechelen-aan-de-Maas), Uitdr.: he hef de heerse gesjmeerd = vlug gaan.  heerse (Stramproy), Vgl. ook op de heeze zitten: op de hurken zitten.  hees (Oirsbeek), WNT: haassen, Een thans verouderd woord [...] oorspr. voor wat men vanouds bij menschen de zenuw (pees) van de knie, de kniekuil [...] noemde.  hieeese (Grathem), holte: RK -> knieholte.  hùilte (Heugem), in het holle van de knie: in t hōle van de knìj (Vrusschemig), in t hò:le van de knéé (Vijlen), knieboog: knijboog (Spalbeek), knieholte: kneyheulte (Heerlen), knējholtə (Sint-Geertruid), kni-jhuuldje (Weert), kniehĕŭldje (Roggel), kniehölte (Kessel), kniejhölde (Pey), kniekuil: kneij kuul (Beverlo), kneikuil (Beringen), knejkuil (Val-Meer), kniekôêl (Baexem), knieplooi: knijplooi (Jeuk), knievouw: kniejvaaw (Lommel), knievaa (Linkhout), knievauw (Kaulille), knievaw (Meeuwen, ... ), knievāā (Tongeren), knivəu (Overpelt), kwak van het been: kwak v.h. been (Lommel), onder de knie: onger gun knee (Vijlen), plooi: ploei van ne knie (Gruitrode), ploi van də knei (Heers), plooi (Herstappe), plooi van z`n knië (Bilzen), plooit van t bien (Kuringen), plóiə (Bilzen), vlim: vlim (Terwinselen), vouw: de va: van de knèj (Hoepertingen), de vaə van de kneiə (Hoepertingen), de vā (Beverlo), de vāe van t bēn (Diepenbeek), de veiëf van t bieën (Tessenderlo), het vaeven (Kwaadmechelen), het vain van t bien (Zonhoven), t vagen van t biën (Stokrooie), t vaojen van m`n knei (Beringen), t veejef van t biejen (Tessenderlo), va van de knei (Kortessem), va van de knej (Sint-Truiden), va van de knè (Sint-Truiden), va van hət biən (Sint-Truiden), va van t been (Alken, ... ), vaa (Hasselt, ... ), vaa v. t bien (Hasselt), vaa van de bieën (Wilderen), vaa van de knie (Riksingen), vaa van de knij (Sint-Lambrechts-Herk), vaa van oer been (Horpmaal), vaa van oer bein (Tongeren), vaa van t been (Hoepertingen), vaa van zen knij (Sint-Lambrechts-Herk), vaa-e (Sint-Lambrechts-Herk), vaah van aur knei (Montenaken), vaaə (Voort), vaaə vanoer bieən (Nieuwerkerken), vaen van t been (Diepenbeek), vage (Schulen), vagen van de knei (Lummen), vaij (Jeuk), vaw (Hamont), vaë va ze bieën (Stevoort), vā (Houthalen, ... ), vā van də knēͅ (Sint-Truiden), vā van het been (Diepenbeek), vā van t bēīn (Borgloon), vāe van də bīn (Herk-de-Stad), vān van t bin (Zonhoven), vāən van t bēn (Diepenbeek), vijeven (Tessenderlo), vijjəve va me biejən (Tessenderlo), voaw (Lommel), voaw van de kniej (Lommel), vouw (Kaulille), vowt (Doenrade), vâ:w van minə knäj (Hamont), waoje (Middelaar), woaj (Gennep) de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hiel (van de voet) || hiel, hak [SGV (1914)] || hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] || knieholte [DC 01 (1931)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (van het been) [ZND 01u (1924)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
knielbankje bankje: benkske (Obbicht, ... ), benksken (Neerpelt), benske (Eigenbilzen), bēnkske (Maastricht), bèngske (Hoeselt), bèənkskə (Membruggen), t benske (Zonhoven), klein bankje: klein benkske (Hoepertingen, ... ), kniebank: de kni-j-bank (Hoensbroek), kneebaank (Maastricht), kneebank (Geulle, ... ), kneibank (Kerkrade), kni-jbank (Waubach), knĭjbank (Nieuwenhagen), kniebankje: et knēbɛ̄ŋkske (Montzen), knee benkske (Epen), kneebenkske (Beek, ... ), kneejbenkske (Maastricht, ... ), kneibenks-je (Kerkrade), kneibenksje (Chèvremont), kneibenkske (Doenrade, ... ), kneijbenkske (America), knejbēͅŋkskə (Gennep), knejbänkske (Eys), knēͅbeͅŋkskə (Sint-Truiden), kneͅbēͅŋkskə (Siebengewald), kni-jbaenkske (Tienray), kni-jbengske (Ospel), kni-jbenkske (Bree, ... ), kniebenkske (Haler, ... ), kniejbenkske (Ell, ... ), knijbengske (Amstenrade), knijbenkske (Jeuk, ... ), knĭjbènksjke (Nieuwenhagen), knèèbenkske (Sint-Truiden, ... ), t kni-jbenksjke (Nieuwenhagen), t knijbenksjke van n kirkebank (Klimmen), knielbank: de kneelbank (Lutterade), kneelbank (Baarlo, ... ), kneilbank (Nieuwstadt), knielbank (Hasselt), knilbank (Mechelen-aan-de-Maas), knilbaŋk (Meijel), knielbankje: et kniel-benkske (Tongeren), het knielbenkske (Eigenbilzen), kneel bènkske (Urmond), kneelbaenkske (Gulpen), kneelbengske (Tegelen, ... ), kneelbenkske (Baarlo, ... ), kneelbĕnkske (Uikhoven), kneelbänkske (Wijk), kneelbènkske (Maastricht), kneelbèŋkskə (Schinnen), kneelbênkske (Schimmert), kneilbaenkske (Sittard), knielbaengske (Venray), knielbaenkske (Oirlo, ... ), knielbenkske (Blerick, ... ), knielbenske (Linne), knielbènkske (Geistingen, ... ), t kneelbenkske (Maastricht), t kneelbénksjke (Klimmen), t knēēlbenkske (Maastricht), knienbankje: kneenbenkske (Baarlo, ... ), zitbankje: zitbenkske (Sint-Huibrechts-Lille) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielbankje add. stoel: stoeël (Diepenbeek) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen een kniebuiging maken: kneibuiging maken (Peer), knielen: kneeje (Maastricht), kneele (Baarlo, ... ), kneelen (Guttecoven), kneelə (Maastricht), kneile (Nieuwstadt, ... ), knele (Gulpen, ... ), knelen (Uikhoven), knēēle (Maastricht, ... ), kniele (Baarlo, ... ), knielen (Achel, ... ), knielle (Beesel, ... ), knielə (Hoeselt), knielən (Loksbergen), knieële (Mechelen-aan-de-Maas), knilə (Meijel), knīēle (Maastricht), knílle (Boorsem), ziech kneele (Wijk), knien: [vgl. Du. knien knielen.]  (zich) knijje (Hoensbroek), kneije (Bocholtz, ... ), knejə (Montzen), kni-je (Nieuwenhagen), kni-jje (Waubach, ... ), knieje (Klimmen), knijje (Klimmen, ... ), knĭjje (Nieuwenhagen), zich kni-je (Nieuwenhagen), ziech kneie (Kerkrade), neerknielen: neerknielen (Sint-Huibrechts-Lille), op de knien gaan zitten: op de kneeje gaon zitte (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), oppe kneen gaon zitte (Montfort), zich op de knien zetten: zich oppe knejen zette (Uikhoven) (onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)] || Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen bankkussen: bankkösse (Mechelen-aan-de-Maas), kerkkussen: keͅrkøͅsə (Baarlo), kerkkussentje: keͅrkøͅskə (Baarlo), kniekussen: de kni-j-kussens (Hoensbroek), et knēkēūse (Montzen), knee keuse (Epen), kneejkusse (Sevenum, ... ), kneejkussen (Merselo, ... ), kneejkösse (Maastricht, ... ), kneekusse (Holtum, ... ), kneekussen (Beek), kneikusse (Chèvremont, ... ), kneikussen (Peer), knejkussen (Eys), knejkøͅsə (Weert), knēnkøͅsə (Baarlo), kneͅkøsə (Siebengewald), kni-jkosse (Ospel), kni-jkusse (Tienray, ... ), kniejkösse (Thorn), kniekuske (Thorn), kniekusse (Vlodrop), knijkusse (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), knīkøͅsə (Neer, ... ), knĭjkŭsse (Nieuwenhagen), knèèkusse (Vijlen), t kni-jkusse (Nieuwenhagen), t kniijkösse (Klimmen), (kniekussen)  kneejkösse (Eisden), kniekussentje: kneikösseke (Doenrade), kniekuske (Linne), knijkusseke (Ubachsberg), knīkøͅskə (Haler), knielkussen: het knielkèsse (Eigenbilzen), kneelkusse (Maastricht, ... ), kneelkussen (Baarlo, ... ), kneelkösse (Gulpen, ... ), kneilkösse (Sittard), knēēlkŭsse (Schimmert), knielkessen (Hasselt), knielkusse (Roggel, ... ), knielkussen (Tegelen), knielkuusse (Kesseleik), knielkösse (Echt/Gebroek, ... ), knīlkøͅsə (Heel, ... ), t kneelkusse (Maastricht), knielkussentje: kneelkösəkə (Maastricht), kneelkùsseke (Schinnen), knēlkøͅskə (Weert), knilkøsəkə (Meijel), t kneelkusseke (Lutterade), t kneelkösseke (Klimmen), knienkussen: kneejekösse (Maastricht), knienkussentje: keenkuske (Melick), kneenkoske (Reuver), kussen: et kösse (Tongeren), et kùsse (Tongeren), kisse (As), kusse (Gennep, ... ), kussen (America, ... ), kèsse (Eigenbilzen), kösse (Geistingen, ... ), køͅsə (Ell, ... ), küsse (Montfort), t kussen (Zonhoven), t kösse (Lutterade, ... ), ut kəssə (Ulestraten), kussen van de bank: køͅsə van de baŋk (Blerick), kussentje: kuske (Koningsbosch, ... ), kusseke (Klimmen), kèùsəkə (Schinnen), kösseke (Geleen, ... ), køͅskə (Heel, ... ), køͅsəkə (Roermond, ... ), kəskə (Grevenbicht/Papenhoven), t kösseke (Klimmen) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3