e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klompenmakerij holenmakerij: hōlǝmǭʔǝrē̜ (Tessenderlo), klompenmakerij: klompǝmākǝri (Sevenum), klonkenmakerij: klǫŋkǝmākǝrē (Loksbergen), werkhuis: węrǝkhūs (Hamont) Het bedrijf of de werkplaats waar klompen gemaakt worden. [N 97, 4] II-12
klompenmakersavegaar, klompenmakersboor boor: bōǝr (Hamont), egger: ęgǝr (Loksbergen), ever: ē̜vǝr (Neeroeteren), handboor: handboor (Panningen), klompenboor: klompenboor (Swalmen), klompǝbǫar (Vijlen), klompenmes: klompenmes (Geleen, ... ), klompǝmɛts (Vijlen), klompenschaaf: klompǝšǭf (Vijlen) T-vormig gereedschap waarmee de klompenmaker de klompen in de heulbank uitheult. De klompenmakersavegaar bestaat uit een lepelvormig boorijzer dat naar boven uitloopt op een metalen verlengstuk met daarop een dwarsgeplaatst houten handvat. Zie ook afb. 241. Met deze boor boort de klompenmaker verder in de uitholling die met behulp van de dopbeitel is gemaakt. Iedere klompenmaker heeft avegaren in verschillende lengtes. De maat en de grootte van de lepel ervan worden bepaald door de specifieke functie die de boor in het boorproces heeft en de maat van de te boren klomp. Zie ook het lemma ɛavegaarɛ in de paragraaf over het gereedschap van de timmerman.' [A 29a, 7c; A 29a, 12a; A 32, 8a] II-12
klompenmakersbijl bijl: bīl (Geleen, ... ), bīǝl (Sevenum), bijltje: bīlkǝ (Horst), houtbeitel: hōt˱bētǝl (Loksbergen), kapbijl: kap˱bīl (Hamont), kap˱bīǝl (Sevenum), kapmes: kapmęs (Tessenderlo) Bijl met een breed, driehoekig snijblad en een korte steel waarmee een stuk in de grove vorm van een klomp wordt gekapt. Om de knokkels van de hand te beschermen is het huis van de bijl ten opzichte van het snijblad enigszins schuin aangesmeed. Zie ook afb. 233. [N 97, 11b; A 29a, 2b] II-12
klompenmakersgereedschap getuig: gǝtȳx (Beesel), holenmakersgetuig: hōlǝmǭʔǝrs˲gǝtǫwǝx (Tessenderlo), klompengetuig: klōmpǝgǝtȳx (Gronsveld), klompenmakersgerei: klompǝmākǝrs˲gǝręj (Sevenum), klompenmakersgetuig: klompǝmē̜kǝrs˲gǝtȳx (Echt), klōmpǝmākǝrs˲gǝtȳǝx (Hamont), klonkenmakersgetuig: klǫŋkǝmākǝrs˲gǝtø̄x (Loksbergen) In het algemeen al het gereedschap dat de klompenmaker nodig heeft om klompen te vervaardigen. [N 97, 10; A 29, 2 add.; monogr.] II-12
klompenmakersknecht gast: gast (Loksbergen), holenmakersgast: hōlǝmǭʔǝrs˲gast (Tessenderlo), knecht: knɛx (Sevenum), knɛ̄xt (Hamont) Grotere klompenmakerijen hadden soms klompenmakersknechten in dienst die dan bijvoorbeeld het verbijlen en verdisselen van de ruwe klomp tot taak hadden of de heulwerkzaamheden aan de heulbank uitvoerden. [N 97, 2; monogr.] II-12
klompje voor maalgeld geldbakje: gɛlt˱bɛkskǝ (Horst), klompje: klømpkǝ (Horst) De klomp die men in l 246 aan een touw naar beneden liet zakken om er het maalloon in te laten deponeren. Het klompje werd later vervangen door een geldbakje. [A 42A, add.] II-3
klompriem bandje: bē̜ntšǝ (Tongeren), blokriempje: blǫkrīmkǝ (Lommel), holenleer: hōlǝlęjǝr (Tessenderlo), klompenbandje: klōmpǝbē̜ntjǝ (Castenray, ... ), klōmpǝbɛntjǝ (Blitterswijck, ... ), klompenleer: klompǝlē̜r (Milsbeek, ... ), klompenriem: klompǝr ̇ēm (Roermond), klompǝr ̇ęjm (Sittard), klompǝrēm (Echt, ... ), klompǝrīm (Genk, ... ), klōmpǝrīm (Hamont), klompenriempje: klompǝremkǝ (Maasbree), klonkenleer: klo.ŋkǝliǝr (Zonhoven), kloŋkǝlē̜ǝr (Zonhoven), kloŋkǝlęǝr (Zonhoven), klǫŋkǝlējǝr (Loksbergen), leertje: lē̜rkǝ (Sevenum), riem: rēm (Bleijerheide), tuigleer: tȳxlē̜r (Castenray, ... ) Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.] II-12
klompschoen `s zondagse klomp: sonjese klompe (Swalmen), sonəsəklomp (Romershoven), bandjesklomp: bendjes klómpe (Leunen), belgische klomp: belzjə klômpə (Beegden), blokkenschoen: blokken schoen (Eksel), blokschoen: blokschoen (Kwaadmechelen, ... ), blokschuən (Neerpelt), buffeltje: pantoffel met stof vanboven en heel licht leder onderaan  buffelke (Boekt/Heikant), pantoffels met stof van boven en heel licht leder vanonder  bøfəlkəs (Boekt/Heikant), franse klomp: fraanse kloompe (Zichen-Zussen-Bolder), franse kloemp (Val-Meer), franse klomp (Mal), fransə klo.mpə (Tongeren), galoche (fr.): galosje (Klimmen), galoͅXə (Mechelen-aan-de-Maas), galòsjzjə (Mechelen-aan-de-Maas), glosj (Uikhoven), gəloš (Halen), kaloche (Meerssen), kalosche (Vaals), kalosj (Hoensbroek), kalosje (Bleijerheide, ... ), klosschje (Heerlerheide), klossje (Waubach), yalošə (Rotem), Fr. galoche.  galosj (Bree), worden zo genoemd in den handel ook galoche  galosje (Maastricht), goede klomp: yui klompə (Romershoven), hasseltse klonk: hasselse klònk (Paal), hasəlsəklòŋk (Paal), hoge klomp: klompen zonder riemen  hoag klòmpe (Echt/Gebroek), houten klomp: houte klòmp (Meerssen), houten klonk: hèùte kloenk (Tessenderlo), houten klonkje: hø͂ͅtə kluŋkəs (Tessenderlo), houten schoen: hoote sjoon (Eijsden, ... ), houte sjoon (Borgharen), houteren blokje: dit zegt men nu  hattere blokske (Beverlo), houten klomp  hattərə blokskə (Beverlo), houteren schoen: haoltere schoon (Venlo), houtschoen: hautsjoon (Amstenrade), hootšoon (Oirsbeek), hout-sjoon (Urmond), houtschoon (Geleen), houtsjoon (Munstergeleen, ... ), zeldzaam  houtsjoon (Berg-en-Terblijt), kalebas: klabasse (Arcen), kapklomp: kapklomp (Meijel, ... ), kapkloompe (Kessel), kappenklomp: kappekloompe (Maasbree), klomp: klomp (Blerick), klompe (Heerlen, ... ), kloomp (Heerlen), kloompe (Maastricht), klòmp (Echt/Gebroek, ... ), klòmpe (Born), klômpe (Helden/Everlo), klömp (Hunsel), indien het bovengedeelte van leer is, heet dit voetbekleedsel gewoon kloomp, is echter het hele bovengedeelte van hout da heet het schippersklomp  kloomp (Hushoven), klomp met riemen: klompe mèt rijme (Amstenrade), leren riemen  klòmpe mit reeme (Echt/Gebroek), klomp met riempjes: klompen mait reemkes (Stramproy), klompenkap: kloompe kappe (Maasbree), klompenschoen: klimpeschoon (Boekend), kloempesjoon (Grathem), klompe sjoon (Beek), klompeschjun (Millen), klompesjoon (Geulle, ... ), klompə-šoonə (Wessem), kloompesjoon (Mheer, ... ), kloompesjōōn (Tungelroy), kloompəsjoon (Bocholt), klōmpəšün (Maastricht), klumpəšōn (Opglabbeek), klòmpe sjoon (Schimmert), klómpesjoon (Baarlo, ... ), accent op klompe worden niet meer gedragen  klŏmpesjoon (Heel), klompje: klømkəs (Ophoven), klompschoen: klo.mpšy.n (Tongeren), klomp-sjoon (Klimmen), klompschoen (Venray, ... ), klompschoon (Blerick, ... ), klompschoën (Venray), klompsjoen (Hoeselt), klompsjoon (Heel, ... ), klompsjòon (Tegelen), klompšoon (Heythuysen), klompšyn (Riksingen), kloomp-schoen (Gennep), kloompschoen (Oirlo), kloompschoon (Heerlen, ... ), kloompschōēn (Oirlo), kloompsjoen (Meijel), kloompsjoon (Kapel-in-t-Zand, ... ), kloŏmpšoon (Putbroek), klōmpsXun (Hamont), klŏmpsjoon (Heythuysen), kloͅmpšy (Rosmeer), klump sŋn (Wintershoven), klòmpsjoon (Puth), klómpschoon (Venlo), klómpsjoon (Bree, ... ), klómpsjōōn (Roermond), klômpsjoon (Einighausen, ... ), klômpsjóon (Tegelen), klömpsjoon (Urmond), kləmpšōn (Maaseik), klompschoen  klumpschjoon (Einighausen), komen hier niet voor  kloompsjoon (Vlodrop), oo= lang trekken  kloompschoon (Blerick), uitspr. in omgek. volgorde  klompsjoon (Herten (bij Roermond)), klonk: klunk (Linkhout), klonkenschoen: kloͅnkəsXuən (Kermt), klonkschoen: kloenk schoen (Sint-Truiden), kloenkschoeən (Borgloon), kloenksjoen (Diepenbeek), klōͅnksXun (Herk-de-Stad), klunksxuwn (Zelem), klūksXūn (Sint-Truiden), klūŋksXūən (Opheers), klots: Van Dale: I. klots, 1. stuk vierkant beslagen hout.  klötse (Bocholtz), kopklomp: koͅpkloͅmpə (Achel), lage klomp: lieg klompe (Blerick), lieëg klómpe (Leunen), liēge klōmpə (Hout-Blerick), līeəgə klŏmpə (Tegelen), lage klompen  leeg klompen (Geysteren), leerklomp: leerklomp (Geulle), leren klomp: laire klompen (Stein), leere klompe (Maastricht), leerekloompe (Wijk), leĕre klompe (Meerssen), leirə kloompə (Amby), lère klôompe (Maasbracht), lêre kloomp (Meerssen), leren klonkgaloche (<fr.): lederen klomp galochen  lērə klunk galoXə (Borlo), paver?: pavərs (Bree), scheepsklomp: sjīēpskloemp (Oirsbeek), schipperklomper: schipperklomper (Stein), schipperschoen: šippəršoon (Putbroek), schippersklomp: schippersklomp (Hout-Blerick), schippersklompe (Weert), schíppersklömp (Hout-Blerick), sjipperskloomp (Borgharen), sjipperskloompe (Wijk), sjippersklômpe (Ell), Cfr. ook par. 34: De Kleding, p. 441.  sjippersklômp (Herten (bij Roermond)), schoen: schoon (Nuth/Aalbeek, ... ), schoen met kappen: sjoon met kappe (Maasbracht), schoenblok: schoenblok  schoenblök (Lommel), schoenklomp: choonklompe (Geulle), schoenklompe (Echt/Gebroek), schoenklûmp (Heythuysen), schoonklomp (Blerick, ... ), schoonkloompe (Melderslo, ... ), schoonklŏmpe (Venlo), schoonklòmp (Venlo), schooənklompə (Geleen), sjoon klomp (Houthem), sjoon-klomp (Herten (bij Roermond)), sjoonklompe (Hulsberg), sjoonkloompə (Berg-en-Terblijt), sjoonklŏmp (Nunhem), sjoonklòmpe (Roosteren), sjoonklómp (Horn), sjōnkloĕmpə (Pey), sjōōnkloomp (Mechelen), sžoon-kloŏmpe (Baarlo), praktisch heel weinig gedragen  šjoonkloompe (Stevensweert), schoenklompen  sjŏonklompe (Montfort), schoenklonk: sxunklouŋke (Borgloon), schoensklomp: schoonsklompe (Meerssen), schoonsklômp (Schimmert), schoosklomp (Valkenburg), sjoonsklomp (Klimmen), sjoonsklompe (Valkenburg), šōnsklompə (Sibbe/IJzeren), schuiten: schuit (Beringen), sXø͂ͅtə (Beringen), trip: WNT: trip (I), 1) Houten zool met een riempje over de wreef 2) Lage klomp [...] 6) (Barg.) Schoen.  trepə (Teuven), triepe (Vijlen), trieppe (Mechelen, ... ), trieppə (Bocholtz), triepə (Eys, ... ), trippe (Nieuwstadt), trīepe (Vaals), trīēp (Mechelen), truppe (Sittard), vissersschoen: vissəršoon (Putbroek) galoche (fr.): klomp met een leren kop of een schoen met houten zool || Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || hoge insteekklomp, zonder klompriemen || klompschoen || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)] III-1-3
klompsok binnenschoen: binnesjong (Bleijerheide), klompensokje: klômpezökskes (Maasbree), klompsok: klóómpsòk (Milsbeek), klømpzøͅk (Meijel), Mv.  klompsök (Roggel), krumir: [Du.?]  krumir (Montzen), lederovertrekschoeisels: lederovertrekschoeisels (Lommel) een leren voetschoeisel om in een klomp te dragen (klompsokken?) [N 60 (1973)] III-1-3
klompspijkertje halsnageltje: hāsnē̜gǝlkǝ (Genk), klompennagel: klompǝnāgǝl (Echt, ... ), klompǝnǭǝgǝl (Gronsveld), klōmpǝnā.gǝl (Sittard), klōmpǝnāgǝl (Blitterswijck, ... ), klompennageltje: klompǝnē̜gǝlkǝ (Bree, ... ), klōmpǝnē̜gǝlkǝ (Hamont), klompnagel: klō.mpnāgǝl (Tungelroy), klonkennagel: kloŋkǝnǭ ̞gǝl (Zonhoven), kluŋʔǝnǭgǝl (Tessenderlo), klonkennageltje: klo.ŋkǝni.ǝgǝlkǝ (Zonhoven), traats: trats (Sint-Truiden, ... ), trã.ts (Hasselt), trøts (Sint-Truiden), trɛts (Gennep, ... ), tripnagel: trøpnāgǝl (Geulle, ... ), tripnageltje: trepnē̜gǝlkǝ (Bree, ... ), tropnē̜gǝlkǝ (Stokkem) Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12