e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klemmateriaal bout: bǫu̯t (Haelen), bǭlt (Mook), kijl: kī.l (Beek, ... ), (mv k ̇ęi̯lǝ)  k ̇ęi̯l (Gronsveld), klauw: klǫu̯ (Aijen, ... ), klem: klɛm (Simpelveld), klemblokje: klęmblø̜kskǝ (Lottum), klemgrijper: klęmgripǝr (Lottum), kram(p): kra.mp (Schimmert), (mv krɛm)  krā.mp (Gronsveld, ... ), pen: pɛn (Posterholt), schaarspie: šārspi (Neeritter), slofspil: slofspęl (Kinrooi), sluitspie: sløę̄itspii̯ (Lommel), spij/spie: spai̯ (Paal), spi (Horst, ... ), spii̯ (Lommel), spēi̯ (Zelem), spę̄ (Gingelom, ... ), spę̄i (Koersel), spɛi̯ (Zonhoven), spil: spel (Tessenderlo), tap: tap (Maasmechelen) Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b] I-1
klemmen caleren: kalērǝ (Leopoldsburg), in de tang zetten: ęn dǝ taŋ zętǝ (Bilzen), ineenpitsen: enijǝnpetsǝ (Leopoldsburg), klemmen: klɛmǝ (Posterholt, ... ), opspannen: opšpanǝ (Herten), spannen: spanǝ (Dilsen, ... ), španǝ (Tegelen), vastklemmen: vasklɛmǝ (Mechelen), vastspannen: vasšpanǝ (Bleijerheide), vastzetten: vast˲zętǝ (Tessenderlo), vas˲zetǝ (Herten, ... ), vas˲zętǝ (Heel), vāst˲zętǝ (Ottersum) Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a] II-12
klemmen, stroppen van de zaag blijven steken: blīvǝ štē̜kǝ (Herten), hangen: haŋǝ (Venlo), klemmen: klɛmǝ (Heel, ... ), knijpen: knipǝ (Ottersum), knīǝpǝ (Sevenum), pitsen: petsǝ (Diepenbeek), petšǝ (Dilsen, ... ), spannen: spanǝ (Bilzen), stoten: stuǝtǝ (Venlo), stūtǝ (Leopoldsburg), štōtǝ (Sint Odilienberg), stroef gaan: struf ˲gǭn (Tessenderlo), stroppen: strǫpǝ (Tessenderlo), tegenwringen: tiǝgǝvreŋǝ (Bilzen), vastlopen: vaslǫwpǝ (Reuver), wringen: vreŋǝ (Bilzen, ... ), zich stroppen: zix štrø̜pǝ (Bleijerheide), zich vastzetten: zex ˲vas˲zetǝ (Herten), zex ˲vas˲zętǝ (Mechelen) Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b] II-12
klemsloot walkuilen: walkø̜jlǝ (Griendtsveen) Strook aan weerskanten van de wijk waarin het reeds uitgeworpen kanaalzand wordt gestort om weer ruimte te krijgen voor de onderste zandlagen uit het kanaal. [II, 34] II-4
klemspie in het kruishoutblok kijl: kī.l (Mechelen, ... ), kīl (Geulle, ... ), kruishoutspie/-spij: krȳtshǫltspi (Venlo), spie/spij: spi (Bilzen, ... ), špi (Heel, ... ), verstelspie/-spij: vǝrštęlšpi (Herten), wig: wex (Posterholt) De houten wig in het kruishoutblok waarmee het kruishoutbeen kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191d] II-12
klemtang klemtang: klɛmtaŋ (Neeritter), klɛmtsaŋ (Kerkrade, ... ), prestang: prɛstaŋ (Bevingen, ... ) Stalen tang voor het vastgrijpen van vlakke materialen, pijp, staafmetaal, etc. Zie ook afb. 65. De klemtang wordt in uiteenlopende modellen gefabriceerd. Zo zijn er uitvoeringen met gebogen bek, ongetande bek en G-vormige bek. De klemtang is instelbaar op de diameter van het materiaal; aan het uiteinde van één van de tangbenen is daartoe een stelschroef aangebracht. Wanneer materiaal door het aandrukken van de tangbenen is vastgeklemd, hoeft de tang niet verder te worden vastgehouden. De tang wordt ontgrendeld door middel van een hefboom tussen de tangbenen. De klemtang werd volgens de zegsman uit Q 121 gebruikt om platen en ander materiaal vast te klemmen. [N 33, 179; N 33, 181] II-11
klemtouw luikoordje: lø̜jkø̜rtjǝ (Gennep), luitouwtje: lø̜jtø̜wkǝ (Weert), paktouw: paktǫw (Weert), strik: strek (Lummen), touwtje: tø̜jkǝ (Thorn) Touw waarmee men de neep los kan trekken. [N O, 25r] II-3
klengruis pof: pòf (Echt/Gebroek) te fijn kolengruis III-2-1
klep derbyklep: dɛrbiklɛp (Roggel), franse tong: fransǝ toŋ (Maasbree), klap: klap (Bleijerheide), klep: klɛp (Bilzen, ... ), losse klep: losse klep (Dilsen), overslag: ø̜vǝršlāx (Montzen), sneeuwlap: snø̄wlap (Zonhoven), tong: tōŋ (Meijel), val: val (As) De flap met vetergaten welke bij derbybottines en derbymolières los op de schoen ligt en maar aan één kant is vastgenaaid. [N 60, 26] || Klep in de watergoot van bovenslagmolens die wordt gebruikt om de watertoevoer naar het molenrad te regelen. Zie ook het lemma ɛwatergoot bij bovenslagmolensɛ.' [Jan 49] II-10, II-3
klep (van pet) beitel: [sic; oorpr. invoer "bixtel"allicht fout]  biaetəl (Tongeren), [sic]  bjetel (Mal), flemp: vgl. Kerkrade Wb. (p. 90): flemp, klep van een pet (+ afb. p. 90).  flemp (Chèvremont), Zie ook afb. p. 90.  flemp (Kerkrade), kipsenklep: WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kiepseklep (Venray), klep: klaep (Meeuwen), klap (Borgloon, ... ), klep (Achel, ... ), klēp (Caberg), klēəp (Genk), klĕp (Hasselt, ... ), kleͅp (Boorsem, ... ), kleͅp(kə) (Bocholt), klip (Eksel, ... ), kli̯p (Tessenderlo), kloͅp (Lummen), klup (Lummen), klu̯p (Hechtel), klèp (Borgharen, ... ), klép (Amstenrade, ... ), klêp (Tongeren), kløp (Zolder), klüp (Kermt), kləp (Halen, ... ), klɛp (Wintershoven), (klip)  klep (Niel-bij-St.-Truiden), b.v. - van de sjako, (möts)...  klep (Maastricht), B.v. de kleppen van mijn jas.  kleͅp (Hamont), b.v. de klip van-e klak.  klip (Beverlo), b.v. klep van hun klak.  klep (Kortessem), B.v. op een jas; van zijn klak.  kleͅp (Lommel), Klep.  kløp (Boekt/Heikant), Klip.  klep (Beverlo), Ook klep.  klip (Kwaadmechelen), Uitsl. NO Een schippersklep: zwarte pet met leren klep; klepmöts (vero.): pet.  klep (Weert), Zie ook afb. p.  klip (Roermond), luif: [suggestie bij vraagstelling] [klep of luif ]  luif (Maasniel), patsenklep: patsje-klép (Klimmen), patsjeklep (Hoensbroek, ... ), schild: sjild (Bleijerheide) klep || klep (b.v. van pet) || klep (deel van hoofddeksel) || klep (van een pet) || klep van een muts || klep van een pet || klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] || klep van pet || klep van pet, zak etc. || pet || scherm aan hoofddeksel || vooruitstekend stijf gedeelte van een pet III-1-3