e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleermakersschaar coupeurscheer: kupø̄ršēr (Nieuwstadt), kupø̜̄ršiǝr (Echt), kupø̜̄ršīr (Eijsden), kǝpø̄ršīr (Neeroeteren), coupeursschaar: coupeursschaar (Genk), grote snijdersscheer: grǭtǝ šnidǝrsšīr (Herten), kleer-/kledermakersscheer: klērmē̜kǝrsšęjr (Bilzen), klęjǝrmēkǝrsšīr (Maastricht), kleermakersschaar: kleermakersschaar (Opglabbeek), snijdersscheer: snęjdǝrsšīr (Lanaken), šni-jdǝrsšir (Noorbeek), šnidǝrsšir (Doenrade) Met de kleermakersschaar kan een bepaalde schaar bedoeld zijn die wat zwaarder van uitvoering is dan bijvoorbeeld een coupeuseschaar. [N 59, 16b; N 59, 16a] II-7
kleermakerstafel kleermakerstafel: klērmākǝrstǫfǝl (Hopmaal), klērmē̜kǝrstǫfǝl (Bilzen), klīrmākǝrstuǫfǝl (Zolder), naaitafel: nē̜tǫfǝl (Bilzen), schrank: šraŋk (Voerendaal), schreuderstafel: šrirstǭfǝl (Opglabbeek), snijdersdis: šnidǝrsdø̜š (Doenrade), šnidǝšdø̜š (Bleijerheide), šnīdǝšdø̜jš (Montzen), snijderstafel: snejdǝrstǭfǝl (As), snidǝrstǭfǝl (Echt, ... ), snęjdǝrstǭfǝl (Eijsden, ... ), snęjǝrstafǝl (Horst), snęjǝrstǫfǝl (Meijel), šnidǝrstø̜fǝl (Noorbeek), šnidǝštǭfǝl (Lutterade, ... ), šnīdǝrstǭfǝl (Herten), snijtafel: šni-jtǭfǝl (Geleen), tafel: tǫfǝl (Bilzen, ... ), tǭfǝl (Eisden, ... ), werktafel: werktǭfǝl (Born, ... ), wē̜rktǭfǝl (Meerssen), węrktōfǝl (Schulen), węrktǭfǝl (Venlo), wɛrktǭfǝl (Tegelen) De tafel waarop of waaraan de kleermaker werkt. Deze tafel wordt gewoonlijk gemaakt van vurenhout. Dikwijls laat men op de tafel een triplex blad maken, omdat vurenhout wel eens splintert en men geen last wil hebben van naden trekken in het blad (Papenhuyzen III, pag. 6). [N 59, 1a] II-7
kleermakersvak kledermakerij: klęjǝrmākǝri (Tegelen), klęjǝrmēkǝri (Voerendaal), klęjǝrmękǝrę (Maastricht), kledermakersvak: klęjǝrmākǝrsfak (Reuver), klęjǝrmē̜kǝšfak (Ransdaal), kleermakersstiel: klērmē̜kǝrsstīl (Bilzen), klīrmākǝrsstil (Zolder), kleren maken: klērǝ mǭkǝ (Hopmaal), schreudersstiel: šrīrsstīl (Neeroeteren), snijderen: snęjdǝrǝ (Maastricht), šnīdǝrǝ (Bleijerheide, ... ), snijderij: sni-jdǝri-j (s-Gravenvoeren), snijdersbedrijf: šnīdǝrsbǝdrīf (Meerssen), snijdersstiel: snęjdǝrsstil (Lanaken), snīdǝrsstīl (Eisden), snijdersvak: snējǝrsfak (Horst), snęjǝrsfak (Meijel), snīdǝrsfak (Born, ... ), šnęjdǝrsfak (Eijsden), šnīdǝrsfak (Born, ... ), šnīdǝšfak (Ransdaal), šnīdǝšfax (Montzen) De algemene benaming voor het vak van kleermaker. [N 59, 202a; monogr.] II-7
kleermakerszit gekruist: gǝkrȳts (Tegelen), kledermakerszit: klęjǝrmākǝrszet (Meeuwen, ... ), klęjǝrmēkǝrszet (Meerssen), klęjǝrmē̜kǝrszet (As, ... ), klęjǝrmē̜kǝšzet (Lutterade), klīǝrmaǝkǝrsset (Schulen), klɛjǝrmākǝrszet (Meeuwen), kleermakerszit: klērmākǝrszet (Hopmaal), klērmē̜kǝrszet (Bilzen), klērmǭkǝrszet (Diepenbeek), klīrmākǝrszet (Zolder), kruiszitting: krytszeteŋ (Voerendaal), met de benen op tafel: met dǝ bęjn op tǭfǝl (Reuver), op het schrank zitten: op ǝt šraŋk zetǝ (Voerendaal), schreuderszit: šrīrszet (Neeroeteren), snijderszit: snęjdǝrszet (Lanaken, ... ), snęjǝrszet (Meijel), snīdǝrszet (Born, ... ), šnęjdǝrszit (Eijsden), šnīdǝrszet (Doenrade, ... ), šnīdǝšzet (Ransdaal), snijderzit: šnīdǝrzets (Bleijerheide), turkse zit: tørksǝ zet (Reuver) Wijze van zitten van de kleermaker op de kleermakerstafel, met gekruiste benen. Zie afb. 30. [N 59, 199; monogr.] II-7
klef daar zit een riem in: plaatselijk  dao zit ⁄nne reem in (Beek), derf: daerf (Genk, ... ), derref (Diepenbeek, ... ), derrëf (Hoeselt), dé.rref (Zonhoven), dɛ.rəf (Meeuwen), derref broed is neet te ete  derref (Maastricht), dé.rref broet: klef brood  dé.rref (Zonhoven), van brood  dêr’’f (Tongeren), klef: klef (Ell, ... ), klèf (Geleen, ... ), kléf (Venlo), klets: kletsj (Gulpen), kletserig: klɛtsərex (Gennep, ... ), knats: knatsch (Gulpen), knets: knetsch (Roermond), knetsj (Maastricht, ... ), knètsj (Sweikhuizen), knétsj (Maastricht), knɛts (Blitterswijck, ... ), Di-j mik és êrreg knetsj: dat brood is erg klef  knetsj (Altweert, ... ), knetsje broeuëd  knetsj (Kerkrade), ongaar  knètsj (Klimmen), te nat brood  knetsj (Herten (bij Roermond)), knetsel: knetsel (Diepenbeek), knetserig: knetsereg (Castenray, ... ), knetsjerig (Reuver), knet’serig (Tegelen), knɛtsərex (Blitterswijck, ... ), knetsig: knitsjəg (Simpelveld), knuf: knoef (Beek), knöf (Nunhem), neergeslagen: neergəsjlaagə (Kapel-in-t-Zand), schervelachtig: sjerrevelechtig (Tungelroy) deeg (niet doorbakken) || deegachtig, ongaar || derf || derf: brood waarin de gist niet genoeg gewerkt heeft || doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] || klef || kleverig, ongaar van brood || muf, niet meer goed van smaak || niet doorbakken || niet gerezen || niet goed doorbakken, bijv. van brood || niet voldoende doorbakken || ondoorbakken || ongaar || ongaar van brood || ongaar, deegachtig (vooral van brood) || vochtig, klef III-2-3
klei delven aarde steken: ē̜rt štē̜kǝ (Belfeld, ... ), klei steken: klęj stē̜kǝ (Bilzen), klęj štēkǝ (Tegelen), klęj štē̜kǝ (Reuver, ... ), leem afsteken: lēm āfštēxǝ (Kerkrade), leem graven en leem laden: liǝm grāvǝ ę ̞n liǝm lājǝ (Venray), leem laden: liǝm lǭjǝ (Milsbeek), leem omgraven: lēm emgrǭvǝ (Bilzen), leem omsteken: lēm emstē̜kǝ (Bilzen), leem omzetten: lēm emzętǝ (Bilzen), leem steken: lī̄jǝm stē̜kǝ (Loksbergen), lēm stēkǝ (Sint-Truiden), lēm stē̜kǝ (Bilzen, ... ), lēm štēkǝ (Maastricht), lēm štēxǝ (Bocholtz, ... ), lęjm stēkǝ (Maastricht), lęjm štē̜kǝ (Echt, ... ), leem steken en leem laden: lęjm štēkǝ ę ̞n lęjm lājǝ (Nunhem), leem steken en ombanken: lęjm stēkǝ ę ̞n ømbaŋkǝ (Elsloo  [(klei steken en de gedolven klei ernaast op lange hopen deponeren)]  ), leem steken en omwerpen in banken: lēm štēxǝ ę ̞n ømwę ̞rǝpǝ en bāŋkǝ (Kerkrade  [(idem)]  ), leem uit de kuil smijten: lēm yt ˲dǝ kȳl smitǝ (Ottersum), leem uit de put smijten: lēm yt ˲dǝ pøt smitǝ (Ottersum), leem uitsmijten: lēm ytsmitǝ (Gennep), op het schavot werken: ǫp˱ ǝt šǝvǫt wę ̞rǝkǝ (Tegelen), opgooien: ǫp˲gujǝ (Maastricht  [(in een diepe kleiput waarin etagegewijs wordt gewerkt de gegraven klei op een hogere trap gooien)]  ), opguizen: ǫp˲gušǝ (Klimmen  [(idem)]  ), oppompen: ǫppompǝ (Echt  [(idem)]  ), smijten: smē̜tǝ (Loksbergen  [(idem)]  ), uitpompen: ūtpompǝ (Nunhem  [(idem)]  ), uittichelen: ūttexǝlǝ (Echt  [(klei halen uit een stuk grond door mideel van een tichelcontract gehuurd van een grondeigenaar)]  ) Klei of leem winnen. Daartoe werd een put gemaakt waarmee de kleilaag bereikt kon worden. [N 49, 2a] || Vroeger werd de gestoken klei in de put bereid; toen de kleiputten verder van de fabriek af kwamen te liggen, moest de grondstof op karren worden geladen voor het vervoer naar de opslagplaats. Meestal heeft men één term voor beide handelingen, zo niet, dan wordt de andere in het lemma erbij gegeven. In L 270 moest de klei v√≥√≥r het gebruik van excavateurs in de kleigroeven soms trapsgewijs vanuit de kleiput met een schop naar boven worden gegooid, tot deze uiteindelijk op de begane grond terecht kwam. Op elk van de daarvoor gebruikte horizontale vlakken lag een houten vlonder, waarop een werkman stond. De arbeider in de kleiput gooide de kleikluiten op het eerste vlak; van hier werden ze op het tweede vlak gegooid en zo verder. Men noemde dit: ɛop het schavot werkenɛ (Tegels Dialek, pag. 113).' [N 98, 27; N 98, 30; monogr.] II-8
klei malen aarde malen: ē̜rt mālǝ (Tegelen), klei malen: klęj mālǝ (Reuver, ... ), klęj mǭlǝ (Echt) [monogr.] II-8
klei snijden leem snijden: lēm snejǝ (Ottersum) De klei met behulp van het kleimes in dunne vellen, repen of schilfers snijden met de bedoeling hem te ontdoen van harde stukken en te mengen. In L 163 werd de klei verscheidene malen gesneden. [N 49, 7a] II-8
klei storten op de kleihoop grond opsporen: grōnt˱ opspōrǝ (Milsbeek), in het pak varen: en ǝt pak ˲vārǝ (Echt), kippen: kipǝ (Venray), leem uitslepen: lęjm ūtšlęjpǝ (Sittard) [monogr.] II-8
klei trappen klei trappen: klei trappen (Tegelen), leem treden: lēm trē̜jǝ (Ottersum), lēm trɛ̄jǝ (Gennep) De klei met de voeten fijnstampen. In L 163 gebeurde dit met klompen (klømp) of met blote voeten (blōt\ vȳt). [N 49, 9a] II-8