e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine knikker: glazen knikker glaasderen kuls: glaasdere køͅlsə (Neer), glasmoks: glasmoks (Eupen), glazen balletje: glaaze belke (Maastricht), glazen bikkel: glazere bikkel (Venray), glazen keischeut: glaaze kéjsjeut (Meijel), glāzə keͅjsj"t (Meijel), glazen klits: gloazen klits (Eigenbilzen), glazen knikker: glaaze knikker (Sevenum), glaze knikker (Meerlo, ... ), glazen kraal: glaze krel (Brunssum), glazer krael (Doenrade), glazen kuls: glazen køͅls (Venlo), glazə køͅls (Maasbree, ... ), glazərə køͅls (Blerick, ... ), glāzə køͅlsjə (Posterholt), glāzərə køͅls (Roermond, ... ), glāzərə køͅlsj (Melick), glazen maai: glazen maai (Zonhoven), glazen scheut: glazen scheut (Koersel, ... ), glazeren knikker: glazere knikker (Oirlo), glazeren, een ~: eine glazere (Venlo) Glazen keischeut: kleine glazen knikker. || Glazen knikker met kleuren erin. || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || Kleiner Murmel. III-3-2
kleine mand zonder onderverdelingen duivenkorfje: dówvəkerfke (As), ’t doevekörfke (Klimmen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  doevekûrfke (Wanssum), kleine korf: ene kleine kurf (Doenrade), kleine kèrf (As), (m.).  kl‧eͅŋə køͅ.rəf (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’ne kleene kérf (Bilzen), Opm. invuller noteert hier "kòrf"(voor mand), en niet "kurf"!  klinge kòrf (Eys), korfje: keurfke (Jesseren), korfke (Rijkhoven), kòrfke (Sint-Pieter), körfke (Geleen, ... ), körfkə (Beesel), kösfə (Guttecoven), kürfke (Wijlre), ôê kôêrfke (Eisden), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  e kùrefke (Zolder), mand: wine māān (Houthalen), mandje: mentjə (Beesel), mändje (Weert), mängtje (Sevenum), mɛ̄njtjə (Meijel), u mendje (Doenrade), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  mentjə (Grathem, ... ) Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)] III-3-2
kleine mantelpennen (42) klein broekveren: deəf1 əf2 kleinəf1 əf2 brookvaere (Klimmen) kleine broekveren III-3-2
kleine mijnwagen hond: hōnt (Kelmis) Een kleine mijnwagen die in Q 255 vroeger werd gebruikt. [monogr.] II-4
kleine neus bull-dog: eene bauldogg (Montenaken), fijn neusje: fijën neuske (Paal), klein neusje: kla neske (Gulpen), klaa naske (Tessenderlo), klaa nəskə (Tessenderlo), klaan neske (Tessenderlo), klaan neuske (Tessenderlo), klaan nuske (Kwaadmechelen), klae nēͅskə (Moelingen), klain neeske (Peer), klain nēͅskə (Zutendaal), kle-en nès-ke (Peer), klee na-eske (Sint-Lambrechts-Herk), klee naske (Hoepertingen), klee neeske (Jeuk), klee neiəskə (Eys), klee neske (Mechelen, ... ), klee neuske (Zolder), klee neəske (Nieuwerkerken), klee neəskə (Waubach), klee nēͅske (Mheer), klee nieske (Hasselt), klee nieëske (Hasselt), klee noaske (Genk), klee noske (Groot-Gelmen), klee nèeske (Genk), kleen naske (Hechtel, ... ), kleen neeske (Jeuk, ... ), kleen neske (Hoeselt), kleen neͅske (Asselt, ... ), kleen noaske (Schulen), kleen noske (Oud-Winterslag), kleen nuiske (Rijkhoven), kleen nèèske (Bilzen), klei naoəskə (Gutshoven), klei neuske (Koersel, ... ), klei nēēske (Neeroeteren), klei nēͅske (Helden/Everlo, ... ), klei neͅske (Berg-en-Terblijt, ... ), klei nuske (Kerkhoven, ... ), klei nèske (Ellikom, ... ), klei nèèske (Bree, ... ), klei nêske (Thorn), klei(n) nêske (Rekem), klein nai̯ske (Margraten, ... ), klein naèske (As), klein nāīske (Pey), klein neeske (Lommel, ... ), klein neiske (Lanklaar, ... ), klein neske (Grote-Spouwen, ... ), klein neuske (Beringen, ... ), klein nēīske (Maaseik), klein nēͅske (Beesel, ... ), klein nĕske (Lanaken), klein neͅ.ske (Puth), klein neͅske (Beek, ... ), klein nijske (Maaseik), klein nōske (Sint-Truiden), klein nuske (Kwaadmechelen), klein nusken (Hechtel), klein nèske (Bree), klein nèèske (Bocholt, ... ), klein nê.ske (Baexem), klein nêske (Neerglabbeek, ... ), klein nøske (Broekhuizenvorst, ... ), klein nøskə (Overpelt), klein nøͅske (Gronsveld), klein nɛ̄ske (Klimmen), klei̯n nēske (Hout-Blerick), klej nēͅskə (Opglabbeek), klejn neuske (Zichen-Zussen-Bolder), klejn nèske (Eigenbilzen), klejn nəske (Vroenhoven), klen neiske (Peer), kleèn neusje (Oud-Winterslag), kleən naəskə (Alken), klēin nø͂ͅisken (Diepenbeek), klēn nōͅskə (Herk-de-Stad), klēͅ nēͅske (Voerendaal), klēͅ nøskə (Schinveld), klĕin nĕŭske (Maastricht), kleͅ nèske (Peer), kleͅi nēͅskə (Opgrimbie), kleͅi noĕskən (Diepenbeek), kleͅin noskə (Borgloon), kleͅn neuske (Leunen), kleͅn nøͅske (Meerlo), kleͅng nēͅsje (Vaals), klia nueske (Millen), klij nàìske (Eisden), klijn nēͅskə (Lanaken), klè neuske (Neerpelt), klèn neuiske (Wintershoven), klèn neuske (Hamont), klèn nuske (Beverlo, ... ), klèn nusken (Lommel), klé naoske (Wellen), klêên neuske (Bergen), klêî nuske (Achel), klëjn naiske (Rotem), klɛi nɛskə (Stokkem), klɛin neskə (Dilsen), klɛin nusjə (Overpelt), klɛj nɛ̄skə (Rekem), kort näske (Eisden), kèèn nuske (Neerpelt), klein snuitje: klee sneitje (Hasselt), klee snouteke (Peer), klee snuiteke (Zolder), klee snuitje (Jeuk, ... ), klee snètje (Kuringen), kleen snoetje (Stokkem), kleen snuitje (Herk-de-Stad, ... ), klein snietje (Zutendaal), klein snoetteke (Kaulille), klein snuteke (Rekem), klein snûîtje (Bocholt), klè snutje (Hamont), klɛjn snūtjə (Neerglabbeek), Trefwd. snuitje (*snuitsje), nl. in snuit-gebied, vgl. lm. SNUIT !!  klee snijtsje (Genk, ... ), klee snuitsje (Schakkebroek), klei sneutche (Koersel), klein snietche (As), kleine neus: kla:n nøs (Tessenderlo), klaan neus (Tessenderlo), kleen naas (Gulpen), klein naas (Baarlo, ... ), klein naes (Wilderen), klein naus (Kortessem), klein neus (Kaulille), kleine naas (Melderslo), klen nøs (Zolder), klēn nawəs (Zonhoven), klēən nøs (Neerpelt), klēͅne neus (Heijen), kliene neus (Siebengewald), klèin noës (Kortessem), klèìn neus (Hechtel), klèən nøs (Neerpelt), klêên naas (Peer), kleine snuit: kleen snout (Genk), klein snouwt (Sint-Lambrechts-Herk), kleine snuiter: klei snuiter (Helchteren), korte neus: korte neus (Hechtel), kotte noas (Vlijtingen), kotte nowes (Montenaken), neusje: naiske (Bilzen), neeske (Montenaken, ... ), nôâske (Hoepertingen), piepneusje: piep neuske (Lommel), snuitje: snoetje (Ellikom), snuitje (Hoepertingen), snutje (Neerpelt), snətjə (Velm), Trefwd. snuitje (*snuitsje), nl. in snuit-gebied, vgl. lm. SNUIT !!  snuitche (Tongeren), snuitsje (Sint-Truiden), stoepneusje: stoepnèske (Ellikom), stompje: stumpke (Tongeren), stømpkə (Stokkem), stompneus: stomp neus (Hechtel), stompnaas (Rotem), stompnoas (Sint-Truiden), stompneusje: stompnuske (Koersel), wipneus: wipneus (Koersel), wipneusje: wipneusje (Tessenderlo), #NAME?  wepnɛske (Genk) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] || een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleine plek met diep veen vennetje: vęnkǝ (Ospel) Een kleine plek met diep veen op de heide. [I, add.] II-4
kleine roede, maat van 20,7 m2 kleine roede: kleine roede (Ten-Esschen/Weustenrade), = 20 vierkante meter.  kleine roe (Klimmen), kortroede: mv.: -ë (z.o. roei en bóndër)  kòtroei (Tongeren) de maat die een oppervlakte aangeeft van 20.7 vierkante meter [kleine roede] [N 91 (1982)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 200 m2 [N 91 (1982)] || kortroede, kleine roede, oude oppervlaktemaat, ongeveer een halve roede (0,2112 aren) III-4-4
kleine schadelijke zoogdieren beesten: bieste (Maastricht), bissen (Gors-Opleeuw), klein wild: klein wild (Beesel), kwade beesten: kaoj bieste (Stokkem), koi bie-esten (Neerpelt), last van muizen, enz.: las van muûs, enz. (Venlo), muizen: muus (Leeuwen, ... ), ongedierte: ongedeerdj (Tungelroy), ongedeerte (Echt/Gebroek, ... ), ongedierete (Maastricht), ongediert (Lommel), ongedierte (Bree), oongedeerte (Mheer), oŏngedeertje (Baexem), ŏngedeerte (Montfort), oͅngədīrtə (Kwaadmechelen), ungedeijerte (Limbricht), òngedeerte (Hoensbroek), óngedeerte (Uikhoven), ongesiefer: ôngetsiefer (Simpelveld), schade: schaai (Arcen), schadelijk: schaodeleke (Vechmaal), schadelijk , onnuttig: sjeadlich, onnutzlich (Eygelshoven), schadelijk ongedierte: schaailijk ongediert (Venray), vuiligs: voalegs (Heers) schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)] III-4-2
kleine spil as van de onderste steen: as ˲van ǝ øŋǝlstǝ štęjn (Herten), busijzer: bøs˱ę̄zǝr (Lummen), onderijzer: onderijzer (Linkhout), pinijzer: penę̄ǝzǝr (Lummen), pinijzer (Paal), spil: spel (Ell, ... ), spil (Arcen, ... ), spēl (Meijel), špel (Einighausen, ... ), steenspil: steenspil (Merselo, ... ), stęjnspel (Molenbeersel, ... ), taatsspil: taatsspil (Venray) De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14] II-3
kleine stenen boomse brikjes: bōmsǝ brekskǝs (Rekem), boomse stenen: bǫwmsǝ st ̇ęjn (Maaseik), drielings: drejleŋs (Tegelen), dunne brikken: døn brekǝ (Gronsveld), facadebrikken: fǝsāt˱brekǝ (Beverst, ... ), facadesteentjes: fasātstɛjʔǝs (Lommel), facadestenen: fasadǝstī̄jn (Kaulille), fasātstī̄n (Koersel), fasātstēn (Genk), fasātstęjn (Maaseik, ... ), fǝsātstęjn (Bree), gevelstenen: gi(j)ǝvǝlstēn (Zepperen), kleine bakstenen: klęnǝ bakst ̇ęjn (Boorsem), kleine steentjes: klān stę ̞ŋǝs (Tessenderlo), kleine stenen: klēn štēn (Jabeek), (enk)  klęnǝ stī̄ǝn (Paal), klinkertjes: kleŋkǝrkǝs (Leuken), klompjes: klømkǝs (Sint-Truiden, ... ), klømpkǝs (Sint-Truiden), leemputters: lęjmpętǝrs (Meeuwen), lilliputters: lelepøtǝrs (Middelaar), lelipøtǝrs (Dieteren, ... ), lilipøtǝrs (Blerick, ... ), lilipøtǝš (Kerkrade, ... ), lilipø̜tǝrs (Herten, ... ), lilipø̜tǝrš (Ulestraten), lilipø̜tǝš (Klimmen), lilǝpø̜tǝrs (Rothem), lēlipøtǝrs (Nunhem  [(een nog jong produkt)]  ), lilliputtertjes: lilipøtǝrkǝs (Rijckholt), papensteentjes: pǭpǝstiŋkǝs (Sint-Truiden), pielemannetjes: pelǝmɛnǝkǝs (Maastricht), plaketten: plakę ̞tǝn (Bevingen), plakɛtǝ (Sint-Truiden, ... ), pleksteentjes: plɛkstęjŋkǝs (Neeritter  [(werden gekloven en geplakt ter versiering)]  ), plintstenen: plentst ̇ęjn (Obbicht), plēntstęjn (Mesch), romeinse stenen: rǫmęjnsǝ stī̄ǝn (Kleine-Brogel), schouwestenen: šǫwǝštęjn (Munstergeleen), schouwsteentjes: sxōstiŋkǝs (Lummen), siersteentjes: sērstęjnkǝs (Weert), smalle karelen: smǭl krēlǝ (Sint-Truiden), splijtstenen: šplī̄tštęjn (Helden  [(vlechtformaat)]  ), vechtformaat: vechtformaat (Bleijerheide, ... ), vechtse stenen: vę ̞xsǝ št ̇ęjn (Tegelen), viercentimeters: vērsɛntǝmē̜tǝrš (Ulestraten), vlechtformaat: vlechtformaat (Rumpen), voorwerkers: vęrwɛrkǝrs (Meeuwen), waalformaat: whalfǫrmat (Heugem), waalstenen: wālstęjn (Neeritter  [(worden met vier tegelijk op de lopende band gesneden door een apparaat met vier draden)]  ), waalvorm: wǭlvørm (Kuringen) Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.] II-8