e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kipkap binnenst, het -: Syst. WBD Deed men in de zult of balkenbrij  ’t binnest (Meijel), galantine: gallantin (Zonhoven), gallentin (Zonhoven), Een soort van worst van gevogelte, lever, spek en kruiderijen  gallantin (Zonhoven), koud vleesgerecht v.o.a. gehakt vlees in vorm v.e. dikke worst Fr. galantine  gàllëntïn (Tongeren), Syst. Frings  galante̞n (Gingelom), gehang: gehing (Roermond), gekluit, het -: Syst. Veldeke; (korte ui) De eetbare binnenorganen, kort t gekluit genoemd, werden doorgaans verwerkt in kerboêt, verschillende worstsoorten, hoofdkaas enz.  ’t gekluit (Tegelen), geperste kop: (zult = huidvlees).  gepèèsde-kop (Oost-Maarland), gereis, het -: Met longen erbij.  het gèrēēs (Puth), goulash: Syst. Veldeke  joelaasj (Bocholtz), haksel: haksel (Sittard), hoofdkaas: hiet kees (Berbroek), huidkiees (Thorn), huitkaes (Sittard), hytkeəəs (Helchteren), schj=ch van chocolade Ook uit de kop.  heutkees (Heerlerheide), Syst. Frings  hitkɛ̄s (Peer), hītkīəs (Hasselt), iətkiəs (Hasselt), y(3)̄tkēs (Sint-Truiden), van de kop.  hēͅi̯kīəs (Opglabbeek), hoofdskaas: heits kíés (Neeroeteren), hoofdvlees: huitfleis (Roosteren), huitvleis (Oost-Maarland), huitvleisj (Munstergeleen, ... ), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  huidvleisj (Berg-aan-de-Maas), Syst. Frings  hø͂ͅi̯t˃vlɛ̄i̯s (Maaseik), Syst. Veldeke  huidvleis (Tegelen), Syst. WBD Ned: zult  huidvleis (Tegelen), uit kop, poten, oren, enz.  høͅi̯t vleͅi̯s (Maaseik), hutspot: Syst. WBD  hutspot (Boukoul), kipkap: kepkap (Maaseik, ... ), kepkáp (Houthalen), kiepkap (Ittervoort), kip-kap (Eksel), kipkap (Bilzen, ... ), #NAME?  kipkap (Susteren), (= gehakt vlees).  keͅpkap (Stokkem), (m.).  kepkap (Lanklaar), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  kipkap (Berg-aan-de-Maas), Eigen syst.  kipkap (Heerlen), Syst. Frings  kepkap (Achel, ... ), kep˂kap (Neerpelt), keͅpkap (Beringen, ... ), Syst. Frings mnl.  kepkap (Bree), Syst. Frings Mnl.  kepkap (Hamont, ... ), Syst. Grootaers  kebkab (Lommel), Syst. IPA  kepkap (Kwaadmechelen, ... ), Syst. Veldeke  kipkap (Kinrooi), Syst. WBD  kipkap (Buchten, ... ), kluisters: kluisters (Roermond), koddelen: vers slachtafval, werd meteen gebakken  koeddele (Bilzen), krapjes: Syst. WBD  krèpkes (Mechelen), krappelen: krappele (Grevenbicht/Papenhoven), krappen: Syst. WBD  krappe (Mechelen), kribbel de krabbel: Syst. WBD  kribbel de krabbel (Panningen), pensen: po͂ͅsə (Borgloon), poulet: Syst. WBD  pelet (Venlo), pouletten: polette (Oirsbeek), preskop: preskop (Guttecoven, ... ), Eigen phonetische  preskop (Valkenburg), Syst. Frings  pɛrskoͅp (Gelieren/Bret), Syst. Veldeke  preskop (Kinrooi), Syst. WBD  preskop (Geleen, ... ), ruiters: Syst. Eykman  rytərs (America), ruitertjes: Syst. WBD  rūūterkes (Tegelen), verstoofsel: Syst. WBD versjtoofsel = gestoofd vlees  versjtoofsel (Panningen) fijn gehakt vlees || galantine || Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] || kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren, en ander binnenvlees [N 16 (1962)] III-2-3
kipkar clitchēt: klitši (Kanne, ... ), drijkantig kipwageltje: drājkęntex kepwē̜gǝlkǝ (Bilzen  [(elders in gebruik)]  ), kipkar: kipkar (Echt), kipkɛr (Belfeld, ... ), kipwagel: kepwāgǝl (Loksbergen), kipwāgǝl (Maastricht), kipwageltje: kepwēgǝlkǝ (Maastricht), kipwē̜gǝlkǝ (Klimmen), kipwagen: kepwāgǝ (Maaseik, ... ), kipwãgǝ (Sittard, ... ), kipwāgǝ (Klimmen, ... ), kipwān (Spekholzerheide  [(meervoud: kipwāns)]  ), kipwǭgǝ (Milsbeek), rolwagen: rǫlwāgǝ (Thorn), slagkar: šlāxkɛr (Echt  [(uitsluitend met paard)]  ), wageltje: wē̜gǝlkǝ (Bilzen) Kipkar waarmee de boeren hun graan naar de molen brachten. [Coe 237 add.] || Wagon met kantelbare laadbak, die over smalspoor wordt voortbewogen en tot op heden wordt gebruikt voor het vervoer van de gedolven grondstof naar de voorraadplaats of de maalmachines. De kipkar (L 270) was een karretje met twee wielen, bak en stuurboom dat via smalspoor over de brug naar de stortplaats werd gereden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbrugɛ.' [N 98, 49; monogr.] II-3, II-8
kipkruiwagen kipschurgkar: kipšø̜rkɛr (Tegelen), kipwagen: kipwāgǝ (Reuver) Kruiwagen zonder voorplank. [monogr.] II-8
kippen gevogelte: gǝføxǝl (Berg, ... ), gǝvøxǝlt (Rekem), gǝvø̜xǝldǝ (Rekem), gǝvęxǝl (Neeroeteren), hennen: dinǝ (Gingelom), enǝ (Bilzen, ... ), enǝn (Rotem), he.nǝ (Eksel, ... ), he.nǝn (Grote-Brogel), hena (Koninksem), henjǝn (Berverlo), henn (Diepenbeek), henǝ (Achel, ... ), henǝn (Achel, ... ), henǝŋ (Heppen), henʔn (Zonhoven), henṇ (Sint Huibrechts Lille), hi.nǝ (Walshoutem), hinǝ (Aalst, ... ), hinǝn (Beverst, ... ), hiṇ (Genk), hønǝn (Genk), hø̜̄nǝ (Riksingen), hēnǝ (Hasselt, ... ), hē̜nǝ (Cuijk, ... ), hęi̯nǝ (Oirlo), hęnǝ (Alken, ... ), hęnǝn (Blitterswijck, ... ), hęnʔn (Diepenbeek), hīnǝ (Borgloon, ... ), hɛnǝ (Blitterswijck, ... ), hɛnǝn (Achel, ... ), inǝ (Eisden, ... ), øi̯nǝ (Rotem), ęnǝ (Leopoldsburg, ... ), ɛnǝn (Dilsen), (mv)  hen (Lanaken, ... ), henner: enǝr (Stokkem), hoen (mv.): hūn (Montzen, ... ), hoender: handǝr (Baelen, ... ), hau̯ndǝr (Sittard), ho.ndǝr (Brunssum, ... ), ho.ǝndǝr (Limbricht, ... ), hoender (Milsbeek, ... ), hondǝr (Amstenrade, ... ), hou̯ndǝr (Bingelrade, ... ), hu.ndǝr (Henri-Chapelle, ... ), hundǝr (Afferden, ... ), hunǝr (Raeren), hõ.ndǝr (Horn, ... ), hē̜ndǝr (Moelingen), hō.ndǝr (Belfeld, ... ), hōndǝr (Asenray / Maalbroek, ... ), hũ.ndǝr (Baexem), hū.ndǝr (Roermond, ... ), hūndǝr (Maaseik, ... ), h˙undǝr (s-Gravenvoeren), h˙ōndǝr (Sint-Martens-Voeren, ... ), ondǝr (Hasselt), ou̯ndǝr (Eupen), undǝr (Oostham), ōndǝr (Kinrooi, ... ), hoenderen: õ.ndǝrǝ (Maaseik), hoenders: hundǝrs (Venray), hōndǝrs (Amby, ... ), hōndǝš (Munstergeleen), hoenen: hunǝn (Wanroij), hø̜i̯nǝn (Lommel, ... ), hōnn (Sint-Martens-Voeren), hoenlies: hønlis (Borgloon), kieken: kekǝ (Sint-Truiden, ... ), kikǝ (Beringen, ... ), kēkǝn (Waasmont), kī.kǝ (Meeuwen), kīkǝ (As, ... ), kiekens: ke.kǝs (Sint-Truiden), kekǝs (Helchteren), ki.kǝš (Montenaken), ki.ʔǝs (Tessenderlo), kikǝs (Halen, ... ), kī.kǝs (Overpelt), kīkǝs (Bree, ... ), kīǝkǝs (Leopoldsburg), kippen: ki.pǝ (Middelaar), kipǝ (Baarlo, ... ), kuiken (mv.): kȳkǝ (Kinrooi), kuikens: ka.ekǝš (Tongeren), ka.ǝkǝz (Vreren), kȳ.kǝs (Maaseik), omkippen: omkipǝ (Thorn), ømkipǝ (Belfeld), omstoten: ǫmštōǝtǝ (Reuver), pluimbeesten: plō.mbistǝ (Diepenbeek), tieten: titǝ (Bocholt, ... ), titǝn (Bocholt), tītǝ (Herkenbosch, ... ), tietjes: tītǝkǝs (Eind), tuten: tytǝ (Arcen, ... ), tȳ.tǝ (Tegelen), tȳtǝ (Blitterswijck, ... ) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] || De kruiwagen of het ijzeren kipwagentje omgooien met als doel de lading ervan te storten. [monogr.] I-12, II-8
kippen -kinderwoord fiepetjes: fipǝkǝs (Waubach), hennetjes: henkǝs (Bree, ... ), hoendertjes: hø̄ndǝrkǝs (Oost-Maarland), hoentjes: hunǝkǝs (Oost-Maarland), hø̄nkǝs (Eind, ... ), (enk)  hø̄nšǝ (Teuven), hø̄nǝkǝ (Epen), jiepen: jipǝ (Bleijerheide, ... ), jiepjes: jipkǝs (Eygelshoven, ... ), jipǝkǝs (Klimmen), jupen: jypǝ (Bleijerheide, ... ), jøbǝ (Epen), juupjeren: jøpkǝrǝ (Epen), juupjes: jūǝpkǝs (Noorbeek, ... ), kiekens: kikǝs (Berverlo), kīkǝs (Gelinden, ... ), kiekjes: kekskǝs (Boekt Heikant, ... ), kikskǝs (Bree, ... ), kipjes: kipkǝs (Baarlo, ... ), klokjes: klukskǝs (Hoeselt), kuikens: kykǝs (Blerick), (enk)  kyi̯kǝ (Overpelt), kuikjes: kykskǝs (Blerick, ... ), (enk)  kø̜kskǝ (Tongeren), luupjes: lȳpǝkǝs (Oost-Maarland), lȳǝpǝkǝs (Noorbeek, ... ), pieletjes: pilǝkǝs (Noorbeek), pieten: pitǝ (Rothem), pietetjes: pitǝkǝs (Heugem, ... ), pietjeren: pitjǝrǝ (Kerkrade), pikjes: (enk)  pikskǝ (Ulestraten), pikkelen: peqǝlǝ (Rothem), pikkeltjes: (enk)  pigǝlkǝ (Valkenburg), pikken: (enk)  pik (Hoeselt), pulletjes: pølǝʔǝ (Lommel), sjiepen: (enk)  šip (Diepenbeek), sjiepjes: šipkǝs (Diepenbeek, ... ), šępkǝs (Hasselt), sjoekjes: šukskǝs (Overpelt), tieletjes: tilǝkǝs (Noorbeek), tieten: titǝ (Baexem, ... ), tiǝtǝ (Neerharen), tītǝ (Boukoul, ... ), tietjes: titjǝs (Boshoven, ... ), titǝkǝs (Achel, ... ), tī.tǝkǝs (Lanklaar, ... ), tītjǝs (Boukoul, ... ), tītǝkǝs (Baexem, ... ), tīǝtǝkǝs (Opglabbeek), tikjes: tikskǝs (Berverlo, ... ), (enk)  tekskǝn (Kwaadmechelen), tikken: tekǝ (Kwaadmechelen, ... ), tikǝ (Beringen), tikkens: tikǝs (Maasmechelen), tjiepen: (enk)  tjip (Gutschoven), tjiepjes: tjipkǝs (Lommel), tjikjes: (enk)  tjikskǝ(n) (Lommel), tokjes: tǫkskǝs (Halen), tsjiepen: tsępǝ (Rummen), tsīpǝ (Kermt), tšipǝ (Hasselt, ... ), (enk)  tšep (Borgloon, ... ), tsjiepjes: tšepkǝs (Borgloon, ... ), tšipkǝs (Spalbeek), tšipǝkǝs (Val-Meer), tšīpkǝs (Boekt Heikant), tžepkǝs (Sint-Truiden), (enk)  tšępkǝ (Hasselt), tuten: tytǝ (Gennep, ... ), tȳtǝ (Baarlo, ... ), tøtǝ (Middelaar), tuutjes: tytjǝs (Leunen, ... ), tȳtjǝs (Tegelen) [N 19, 38; monogr.] I-12
kippen -werkwoord bikken: bi.kǝ (Henis), de schaal breken: dǝ šāl brē.kǝ (Stokkem), dǝ šǭl brē̜.kǝ (Zichen-Zussen-Bolder), gebroken (volt. deelw.): gǝbrōkǝn (Uikhoven), gehekt (volt. deelw.): gǝhek (Boekhout, ... ), gǝhekt (Banholt, ... ), gǝhik (Aalst, ... ), gǝhikt (Alken, ... ), gǝikt (Sint-Truiden), gǝʔekt (Brustem, ... ), gǝʔik (Ordingen), gehikkeld (volt. deelw.): gǝhikǝlt (Hees, ... ), gǝi.kǝlt (Bilzen), gekipt (volt. deelw.): gǝkep (Maaseik), gǝkept (Binderveld, ... ), gǝkøpt (Kessenich, ... ), gepekt (volt. deelw.): gǝpekt (Hasselt), getikt (volt. deelw.): gǝtekt (Dilsen, ... ), hikken: ekǝ (Boorsem, ... ), hekǝ (Beverst, ... ), hikǝ (Berg, ... ), kapotpikken: kǝpotpekǝ (Lanklaar), kippen: ke.pǝ (Veldwezelt), kepǝ (As, ... ), kepǝn (Helchteren, ... ), kipǝ (Meldert), køpǝ (Heusden, ... ), køpǝn (Zonhoven), pikken: pekǝ (Munsterbilzen, ... ), pekǝn (Sint Huibrechts Lille), peʔǝ (Oostham), tikken: tekǝ (Achel, ... ), tippen: tepǝn (Hechtel), uitkippen: ū.tkepǝ (Meeswijk), ū.tkøpǝ (Leut), uitkomen: ø̜̄tkomǝ (Herk-de-Stad), ō.tko.mǝ (Rotem), ō.tku̯o.mǝ (Vlijtingen), ō.tku̯omǝ (Herderen), ū.tkimǝ (Lanaken), ū.tko.mm (Vucht), ū.tko.mǝ (Dilsen, ... ), ū.tku̯ø.mǝ (Riemst), ū.tkō.mǝ (Elen, ... ), ūi̯.tko.mǝ (Bree, ... ), ūi̯.tkūi̯ǝ.mǝ (Wijshagen), ǭ.tkō.mǝ (Stokrooie), ǭi̯.tkø̄.mǝ (Berbroek), ǭi̯.tkō.i̯mǝ (Schulen), uitpikken: ū.tpekǝ (Dilsen, ... ), uitvallen: ū.tfalǝ (Kinrooi) De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
kippen, storten kappen: kapǝn (Overpelt), kippen: kepǝ (Dilsen, ... ), kepǝn (Hamont, ... ), kipǝ (Herten, ... ), omkappen: umkapǝ (Kwaadmechelen, ... ), omkippen: ǫmkipǝ (Roermond), omslagen: umslǭgǝ (Kerkhoven), omstoten: omstuǝtǝ (Tungelroy), opkappen: opkapǝ (Berbroek, ... ), opkapǝn (Lommel), upkapǝ (Halen, ... ), ǫ.pkapǝ (Vliermaal), ǫpka.pǝ (Vliermaalroot), ǫpka.pǝn (Achel), ǫpkapǝ (Aalst, ... ), ǫpkapǝn (Eksel, ... ), opkippen: opkepǝ (Niel-bij-As, ... ), opkipǝ (Kerkrade, ... ), ǫpkepǝ (Boorsem, ... ), ǫpkepǝn (Hamont, ... ), ǫpkipǝ (Kessenich), opslaan: opsloǝn (Jeuk), opsluǝ (Riemst), opsluǝ. (Vlijtingen), opsluǝ.n (Kanne), opsluǫn (Herderen), opslø.nj (Koninksem, ... ), opsløn (Berg), opsløǝ.n (Diets-Heur, ... ), opslūǝn (Maaseik), ǫ.pslø.n (Hoeselt), ǫpsle.n (Martenslinde), ǫpslon (Alken), ǫpslonj (Montenaken), ǫpsloǝn (Boekhout, ... ), ǫpsluǝ. (Hees, ... ), ǫpsluǝ.n (Groot-Gelmen, ... ), ǫpsluǝn (Borlo), ǫpsluɛ.n (Vroenhoven), ǫpsluɛnj (Val-Meer), ǫpsløn (Tongeren), ǫpsløǝ.n (Heks, ... ), ǫpslø̜.n (Gors-Opleeuw, ... ), ǫpslø̜i̯.n (Gutschoven, ... ), ǫpslø̜n (Beverst, ... ), ǫpslē̜.n (Waltwilder), ǫpslō.n (Opgrimbie, ... ), ǫpslōn (Sint-Truiden), ǫpslōǝ (Donk, ... ), ǫpslōǝ.n (Uikhoven), ǫpslūǝ.n (Gellik, ... ), ǫpslūǝn (Munsterbilzen), ǫpslǫi̯.n (Heers), ǫpslǫn (Gelinden, ... ), ǫpslǭ.n (Bilzen, ... ), ǫpšluǝn (Gronsveld), opslagen: upslǭgǝn (Heppen, ... ), opstoten: ǫpstutǝn (Peer), ǫpstuǝtǝ (Bree, ... ), ǫpstuǝtǝn (Neerpelt, ... ), ǫpstøtǝn (Kleine-Brogel), ǫpstūǝtǝ (Beek, ... ), ǫpstūǝtǝn (Elen) Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
kippenboer hennenboer: henǝbō.r (As, ... ), henǝbū.r (Diepenbeek, ... ), henǝbūǝ.r (Beverst, ... ), hennenkweker: henǝkwikǝr (Godschei), henǝkwē̜.kǝr (Munsterbilzen), hennenpiet: henǝpī.t (Niel-bij-As), hennenpriester: henǝprī.stǝr (Beverst) Persoon die een kippenbedrijf uitbaat. [JG 1a] I-12
kippenborst borstbeen: borsbiên (Horst), borstkas: boskas (Vorsen), h?hnerbrust (du.): hühnerbros (Bocholtz), hanenborst: hane bros (Kerkrade, ... ), haneborst (Tungelroy), hanebros (Bocholtz, ... ), hanebòrsj (Guttecoven), hanəbors (Maaseik), F  haanebórs (Roermond), hennenborst: henneboorst (Meijel), hennebors (Broekhuizen), henneborst (Broekhuizen), hennebōrst (Wanssum), henəborst (Genk), henəbost (Lommel), henəbōrst (Overpelt), henəbōs (Kanne), henəbōͅrst (Achel, ... ), henəbōͅərst (Hamont), henəboͅrs (Lanklaar), henəboͅrst (Hamont, ... ), hinn`borst (Kaulille), hinne borsj (Houthem), hinne-borst (Eksel), hinneboorsj (Meerssen), hinneborst (Bree, ... ), hinnebos (Heerlerheide), hinnebwès (Veldwezelt), hinnebórsj (Klimmen), hinnebóórsj (Ulestraten), hinnenborst (Rekem), hínneborsj (Ulestraten), hønneboͅrst (Bree), Spottend.  hinnebroes (Vlodrop), hennenborstje: hennebörstje (Oirlo), hoenderborst: haa.nderbórs (Boukoul), honderbauesch (Gemmenich), honderbors (Belfeld), honderbroos (Kelmis, ... ), honderbros (Bocholtz, ... ), honderbròs (Nieuwenhagen), hoonderbors (Holtum, ... ), hoonderborst (Baexem, ... ), hoonderbōēs (Gronsveld), hoonderbros (Mechelen), hoonderbóésch (Mesch), hònderborst (Baarlo), hònderbròs (Waubach), hónderbros (Kerkrade), hônderbrôs (Heerlen), *  hoonderbors (Roermond), hoog in de borst: hoich in de borscj (Valkenburg), kiekenbeen: keͅikəbējn (Beverst), kiekenborst: keikebors (Hasselt), kekəboͅrst (Houthalen, ... ), keͅikəbors (Hasselt), ki-jkebóó.s (Gors-Opleeuw), kiekebest (Leopoldsburg), kiekebors (Bokrijk), kiekeborst (Hechtel), kiekebos (Jeuk), kiekebust (Kwaadmechelen), kiekebwos (Hees), kiekenborst (Hasselt), kiekəbəst (Tessenderlo), kikebest (Beverlo), kikəboast (Opheers), kikəborst (Neeroeteren), kikəboͅrst (Paal), kikəbøst (Halen), ki⁄kəböst (Lommel), ki⁄əboͅst (Lommel), ki⁄əbøͅst (Tessenderlo), kippenbeen: kiepebon (Velden), kippenborst: kiepe bòòrst (Middelaar), kiepeboorsch (Heerlerheide), kiepebors (Baarlo, ... ), kiepeborst (Blerick, ... ), kiepebòrs (Tegelen), kiepebòrst (Ottersum, ... ), kiepebòòrs (Broekhuizen), kiepebórs (Tegelen), kieppebaorst (Afferden), kippeboarsj (Geleen), kippeboors (Maastricht, ... ), kippeboorsj (Bunde, ... ), kippeboorst (Maastricht), kippeboosj (Urmond), kippebors (Echt/Gebroek, ... ), kippeborsch (Elsloo), kippeborsj (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), kippeborst (Beegden, ... ), kippebos (Heerlerheide), kippebōrs (Roosteren), kippebrosj (Ubachsberg), kippebrost (Schaesberg), kippebòòrs (Schimmert, ... ), kippebórs (Boukoul), kippebórst (Horn), kippebørst (Ittervoort), kippenborst (Alken, ... ), koppebòrsch (Roermond), B.v. è verautstehkend borstbiehjen is `n kippeborst.  kippeborst (Peer), De informant geeft tussen haakjes aan dat dit een leenwoord is.  kippeborst (Weert), kippenborstje: kiepebèùrsje (Venray), kiepebörsje (Blerick, ... ), kipebeurske (Wolder/Oud-Vroenhoven), kippeborsche (Roermond), kippenbout: kippebout (Weert), knook: knoək (Gingelom), kroef: kroef (Lauw), kuiken: kukke (Eksel), kuikenborst: en kaijkeboͅs (Tongeren), kaaikebos (Tongeren), kaikəbos (Tongeren), kuikenbos (Diepenbeek), kukebost (Ophoven), kuukebors (Meeswijk), ky(3)̄kəborst (Kinrooi), kykəboͅrst (Bocholt), spitsborst: sjpits-borst (Maasniel), tietenborst: tutebors (Tegelen) borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)] || Vooruitstekend borstbeen (kippenborst, hennenborst...). [N 109 (2001)] III-1-2
kippenhok henhuis: (h)enǝs (Stein), hendǝrš (Heerlerheide), henǝs (Amby, ... ), henǝš (Hoensbroek), hęnǝs (Heugem, ... ), hennenhok: he ̝nǝhǫk (Groot-Gelmen), henǝ(n)hǫk (Overpelt), henǝhǫk (Amby, ... ), henǝnhǫk (Achel, ... ), hęnǝhǫk (Afferden, ... ), hennenhuisje: (h)enǝhyskǝ (Stein), (h)enǝhø̜i̯skǝ (Berg), hennenkooi: henǝkoai̯ (Leuken), henǝkoi̯ (Wijchmaal), henǝkø̜i̯ (Lozen, ... ), henǝkōi̯ (Helchteren, ... ), henǝkū(ǝ)i̯ (Bocholt), henǝkūǝi̯ (Boshoven, ... ), henǝkű̄i̯ (Beek, ... ), hęnǝkȳi̯ (Grubbenvorst, ... ), hęnǝkȳǝ (Helden, ... ), hęnǝkȳǝi̯ (Meterik), hęnǝkø̄i̯ (Horst, ... ), hęnǝkø̜i̯ (Blitterswijck, ... ), hęnǝkǫi̯ (Geysteren, ... ), hennenkot: (h)e ̝nǝkǫt (Sint-Truiden), (h)enǝkǫt (Eisden, ... ), enǝkot (Lanklaar, ... ), enǝkǫt (Boorsem, ... ), he ̝nǝkǫt (Borgloon, ... ), he.nǝkǫt (Diepenbeek, ... ), henǝkot (Herk-de-Stad), henǝkō.t (Helchteren, ... ), henǝkōt (Bolderberg, ... ), henǝkōǝt (Overpelt), henǝkūt (Lummen, ... ), henǝkǫt (Alken, ... ), hi ̞nǝkǫt (Borlo, ... ), hinǝkot (Herk-de-Stad), hinǝkǫt (Piringen  [(jonger dan polder)]  , ... ), hennenkouw: hɛnǝkǫu̯ (Maasbree, ... ), hennenstal: (h)enǝ[stal] (Maaseik, ... ), enǝ[stal] (Bilzen, ... ), he ̝nǝ[stal] (Hoeselt, ... ), he.nǝ[stal] (As, ... ), henǝ[stal] (Bree, ... ), hi ̞nǝ[stal] (Hoepertingen, ... ), hennenstalletje: henǝstɛlǝkǝn (Peer), hoenderenhok: (h)ōndǝrenhǫk (Maaseik), hōndǝrǝhǫk (Neeritter, ... ), hoenderenkooi: (h)ou̯ndǝrǝkoǝi̯ (Kinrooi), hōndǝrkuǝi̯ (Geistingen, ... ), hoenderenkot: hōndǝrǝkǫt (Aldeneik), hoenderenstal: (h)ōndǝrǝ[stal] (Maaseik), hōndǝrǝ[stal] (Dieteren, ... ), hoenderhok: hondǝrhǫk (Baarlo, ... ), hundǝrhǫk (Heijen, ... ), hōndǝrhǫk (Baarlo, ... ), hǫu̯ndǝrhǫk (Broeksittard, ... ), hoenderhuis: hoandǝš (Vrusschemig), hondeš (Eygelshoven), hondǝš (Heerlen, ... ), honǝš (Eygelshoven), hōndǝ(r)s (Heerlen, ... ), hōndǝrhūs (Broeksittard, ... ), hōndǝrs (Gronsveld, ... ), hōndǝrǝs (Oost-Maarland, ... ), hōndǝs (Amstenrade), hōndǝš (Brunssum, ... ), hoenderkooi: (h)ōndǝrkūi̯ (Kessenich, ... ), (h)ōndǝrkūǝi̯ (Kinrooi), hondǝrkȳǝ (Helden, ... ), hōndǝrkoai̯ (Heythuysen), hōndǝrkȳǝ (Panningen), hōndǝrkōi̯ (Grathem, ... ), hōndǝrkōǝi̯ (Haelen, ... ), hōndǝrkō̜i̯ (Roggel), hōndǝrkūi̯ (Molenbeersel), hōndǝrkūǝi̯ (Baexem, ... ), hoenderkot: (h)ōndǝrkǫt (Maaseik, ... ), hōndǝrkǫt (Elen, ... ), hoenderkouw: hondǝrkǫu̯ (Tegelen), hoenderskooi: hōndǝrskōi̯ (Boukoul, ... ), hōndǝrskūǝi̯ (Baexem), hoenderstal: (h)ōndǝr[stal] (Rotem), hondǝr[stal] (Bocholtz, ... ), hondǝrštǝl (Mheer), honǝstǝ (Nieuwenhagen), honǝštǝl (Bocholtz, ... ), honǝštǝr (Bleijerheide), hęu̯ndǝr[stal] (Einighausen, ... ), hōndǝr[stal] (Born, ... ), hōndǝrstǝ (Moelingen), hōndǝrštǝl (Wijlre), hōnǝštǝl (Epen, ... ), hǫnǝštǝl (Teuven), hǭnštǝl (Moresnet), h˙ondǝštǝl (Montzen), h˙onǝštǝl (Montzen), h˙ōndǝrštǝl (s-Gravenvoeren), h˙ōnǝštǝl (Sint-Martens-Voeren, ... ), kiekenkot: ke ̝kǝkō.t (Heusden, ... ), ke ̝kǝkǫt (Beringen, ... ), kei̯kǝkǫt (Hasselt), kekǝkūt (Lummen), kekǝkǫt (Sint-Truiden), kikǝkǫt (Berverlo, ... ), kiʔǝkǫt (Kerkhoven, ... ), kęi̯kǝkǫt (Bilzen), kīkǝkǫt (Beringen, ... ), kiekenskot: kikǝskǫt (Berverlo, ... ), kiʔǝskǫt (Kwaadmechelen, ... ), kīkǝskǫt (Tessenderlo), kīʔǝskǫt (Tessenderlo), kiekenstal: kiekenstal (Genk), kikǝstãl (Spalbeek), kippenhok: kepǝhǫk (Heerlen, ... ), kipǝ(n)hǫk (Gennep, ... ), kipǝhǫk (Baarlo, ... ), kippenkooi: kepǝkyǝ (Panningen), kipǝkø̄i̯ (Lottum), kipǝkǫi̯ (Middelaar), kippenstal: kepǝ[stal] (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kipǝ[stal] (Venlo), kuikenhok: kykǝnhǫk (Bocholt), kuikenhuis: kȳkǝs (Geleen), kuikenkouw: kȳkǝkau̯ (Geleen), nachthok: na.xhǫk (Heugem), naxhǫk (Arcen, ... ), slaaphok: šlǭphǫk (Tegelen), slaapstal: slaapstal (Hoepertingen), tutenhok: tȳtǝnhǫk (Tegelen), tutenkouw: tȳtǝkǫu̯ (Tegelen) Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.] I-6