e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kettingdraad draad: drǭt (Stramproy), (mv)  drø̜̄j (Stramproy), draadje: drø̜jtjǝ (Stramproy), ketvaam: kętvām (Eupen), linnengaren: lenǝgārǝ (Stramproy), scheergaren: šērgārǝ (Stramproy) Eén draad van de ketting. [N 39, 53b] II-7
kettingeg, weide-eg [eg] met korte tanden: [eg] męt kǫrtǝ tɛnj (Heythuysen), egel: īgǝl (Jeuk), heks: hɛ ̝ks (Montenaken), hɛks (Aalst  [(ouder dan ketteleg)]  , ... ), ɛks (Gingelom, ... ), ket[eg]: kęt[eg] (Wijchmaal), kettel[eg]: ke ̞tǝl[eg] (Gutschoven), ketǝl[eg] (Eijsden, ... ), kę.tǝl[eg] (Hoeselt, ... ), kętl[eg] (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), kętǝl[eg] (Aalst, ... ), ketten[eg]: kętǝ[eg] (Margraten, ... ), ketting[eg]: ke.teŋ[eg] (Bocholtz), keteŋ[eg] (Guttecoven, ... ), ketting[eg] (Beek, ... ), kęteŋ[eg] (Achel, ... ), kęʔeŋ[eg] (Oostham), kęʔǝŋk[eg] (Kwaadmechelen), kettingen[eg]: kęteŋǝ[eg] (Niel-bij-As), kettingsleep: kęteŋšlē.f (Vaals), kęteŋšlęi̯.p (Einighausen, ... ), kroddel[eg]: krǫdǝl[eg] (Mechelen), mestsleep: [mestsleep] (Vaals), schakel[eg]: šākǝl[eg] (Tegelen), slede: [slede] (Linne, ... ), sleep: [sleep] (Boshoven, ... ), sleep[eg]: lęi̯p[eg] (Haelen), slē̜i̯p[eg] (Aijen, ... ), slicht: [slicht] (Haelen, ... ), vil: [vil] (Nuth), vlattensleep: [vlattensleep] (Noorbeek), wei[eg]: wei̯[eg] (Reijmerstok), wāi̯[eg] (Berverlo, ... ), węi̯[eg] (Aijen, ... ), wɛ̄[eg] (Beringen), weie(n)[eg]: wei̯ǝ[eg] (Nieuwenhagen), wę ̝i̯ǝ[eg] (Heerlen, ... ), węi̯ǝ[eg] (Klimmen, ... ), weie(n)sleep: [weie(n)sleep] (Baarlo, ... ), weie(n)vil: [weie(n)vil] (Oirsbeek), weikettel: węi̯kętǝl (Runkelen), weisleep: [weisleep] (Arcen, ... ), zigzag: zex˱záx (Neerpelt), zex˲zax (Gruitrode, ... ), zigzagketting[eg]: zex˲zaxkęteŋ[eg] (Helden) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kettinghaal beslag: bǝšlāx (Peij), ketting: kęjteŋ (Nuth), kętǝŋ (Nuth), oog: ow (Montzen) De ketting die de verbinding vormt tussen de grote draagbalk en de hefboom. [monogr.] II-2
kettinghouder kettinghouder: kęteŋhǭjǝr (Stramproy) Elk der personen die de ketting strak houden. [N 39, 68c] II-7
kettingroker dauer-zwademer: dauwersjwamer (Kerkrade), durch-gepepen: iemand die veel rookt  dø.rəxgəpi.əpə (Eys), paver: pāvər (Teuven) paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)], [N 80 (1980)] III-2-3
kettingsteek ketensteek: kētǝnstik (Munsterbilzen), kettelsteek: ketǝlstik (Wellen), kettingsteek: keteŋstēk (Meijel), kettingsteek (Maasmechelen), kęteŋsteǝk (Maasmechelen), kɛteŋstēk (Bocholt), kɛteŋštēk (Lutterade), kettingstreek: kɛteŋštriǝk (Heerlen) Een doorlopende serie van lusvormige steken die samen een ketting vormen. Deze wordt als siersteek gebruikt op kleding, huishoudgoed, lingerie en functioneel als garenlus (Het Beste Naaiboek, pag. 133). [N 62, 16a; N 62, 9] II-7
kettinkje, leren riempje kettinkje: kęteŋskǝ (Berlingen), leren riempje: lēǝrǝ remkǝ (Heks) In P 187 en Q 164 gebruikt men een afwijkende methode om de stand van het schoen te regelen. Het spankoord is daar vervangen door een ketting of een leren riempje met gaatjes. Op het kuipdeksel is een spijker aangebracht waarin het riempje kan worden vastgezet. [Grof 166] II-3
keuken huis: aerd  hōēs (Nederweert), keuken: keeke (As), keuke (Amby, ... ), keukə (Roermond, ... ), kiekən (Opglabbeek), kii.kən (Bree), kiêke (As, ... ), kiəkən (Bilzen), kīkə (Meeuwen), kuüke (Gronsveld), ky(3)ùkë (Tongeren), ky(3)̄əkə (Bocholt, ... ), kyəkə (Altweert, ... ), kø&#x0304.kə (Boshoven, ... ), kø&#x0304i̯.kə (Borgloon), kø&#x0304k (Gennep, ... ), kø&#x0304kə (Hamont, ... ), kø&#x0304əkə (Meeswijk), kø&#x0304ʔən (Lommel), kø.xə (Montzen), køkə (Sint-Truiden), køxə (Bleijerheide, ... ), kø͂ͅkə (Herk-de-Stad, ... ), køͅ:kə (Rekem), køͅi̯kə (Sint-Truiden), k‧ø&#x0304kə (Maastricht), \'n Vette keuke, \'n mager testement: wie royaal is met eten en drinken , houdt niet veel over Wie nie braoje kan, mòt uut de keuke wegbliëve: men moet zich niet bemoeien met zaken waar men geen verstand van heeft  keuke (Castenray, ... ), De maag is in de keuke aan \'t kaoke \'t Keukske is get klein, maar gerefelik Anna haet dao de fien keuke geleerd Onze zoon is \'n gooj keuke gewind  keuke (Roermond), plaats zèt¯ (d)á mér ènne keu.ken óbbe tòòëfel: Zet dat maar in de keuken op tafel  keu.ke (Zonhoven), Verklw. kee.kske  kee.ke (Hasselt), Ze aote in de keuke  keuke (Maastricht) keuken [ZND 12 (1926)] || keuken (plaats) || plaats waar het eten wordt bereid || woonkeuken III-2-1
keukenkast aanrecht: arēͅt (Eupen), aanrechtkastje: ánraech(t)kaesje (Castenray, ... ), keukenkast: kee.kekas (Hasselt), keuke kast (Tungelroy), keuke-kaost (Helden/Everlo), keukekas (Roermond, ... ), keukekâs(t) (Castenray, ... ), kø&#x0304kəkas (Sittard, ... ), keukenkastje: kø&#x0304.kəkɛstjə (Tungelroy), keukenschap: køxəšāf (Bleijerheide, ... ), schap: schaap (Rothem), sjaap (Heerlen), šā.p (\'s-Gravenvoeren, ... ), spinde: špeŋ (Waubach) aanrechtkast || aanrechtkastje || Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)] || keukenkast || keukenkastje || kleiner Küchenschrank || ouderwetse keukenkast III-2-1
keukenrek afwastafel: afwastafel (Rijkel), bank: ba.ŋk (Borgloon), bankje: bɛŋkskə (Houthalen), bred: brēt (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), brēət (Diepenbeek, ... ), breͅi̯t (Borgloon), breͅt (Eigenbilzen, ... ), brit (Niel-bij-As), briêd (As, ... ), briət (Hasselt, ... ), brīt (Borgloon), brīət (Sint-Lambrechts-Herk), bredje: brētjə (Spalbeek), breͅi̯dəkə (Riksingen), breͅi̯tjə (Bilzen), breͅtjə (Bilzen, ... ), brīətjə (Hasselt), brɛtjə (Mechelen-aan-de-Maas), etagère: étagère (Gingelom, ... ), kastrollenplank: kastroͅəleͅplaəŋk (Leopoldsburg), keukenplank: keukenplank (Heers), kēkəplaŋk (Hasselt), ki̯ø&#x0304kəplāŋk (Zichen-Zussen-Bolder), kø&#x0304kənplaŋk (Tessenderlo), keukenrek: keukenrek (Achel, ... ), keukerek (Sittard), kiəkərøk (Neeroeteren), kø&#x0304kənrɛk (Kaulille), kø&#x0304kərɛk (Loksbergen, ... ), kø&#x0304ʔənreͅk (Lommel), kruidenrekje: rekske met sierpotjes waarin kruiden bewaard worden  kruijerekske (Eksel), kruikenbank: kroekebank (Echt/Gebroek, ... ), krukəbaŋk (Neeroeteren), krūgəbaŋk (Simpelveld), krūkəbāŋk (Sint-Martens-Voeren), krūxəbaŋk (Bleijerheide, ... ), (vroeger ± 1920 nog: kroekebaank)  krōēkebaank (Mheer), groot wandrek met 4 of 5 planken; op de bovenste worden borden enz. geplaatst, op de onderste ketels  kroekebank (Klimmen), legsel: leͅxsəl (Jeuk), menuiserie (fr.): memzei (Sint-Lambrechts-Herk), menezee (Stokrooie), plank: plaŋk (Bree, ... ), plāŋk (Kwaadmechelen, ... ), pottenbank: pottebank (Echt/Gebroek), pottenrek: poͅtəreͅk (Opglabbeek, ... ), reebank: rēəbaŋk (Diepenbeek), reͅi̯əbaŋk (Linkhout), ribaŋk (Borlo, ... ), ribāŋk (Jeuk, ... ), rii̯baŋk (Heers), riəbaŋk (Engelmanshoven, ... ), riəbāŋk (Groot-Gelmen), riəba͂ŋk (Hasselt), rībaŋk (\'s-Herenelderen, ... ), rīēbànk (Tongeren), rīəbaŋk (Kortessem, ... ), Tegen de muur (in de bijkeuken) bevestigde plank of stellage voor schotels, borden, ketels enz. De telËËëre stòò.ën óbbe rȉ.ba.nk: de borden staan op de pottenbank  rīē.bá.nk (Zonhoven), reeplank: reͅi̯plaŋk (Hechtel), rek: rek (Kinrooi), reͅk (Beringen, ... ), reͅək (Veulen), rèk (Borgharen), røk (Neeroeteren, ... ), rɛk (Achel, ... ), rekje: rɛkskə (Lanaken, ... ), schap: sxap (Heppen, ... ), sxaəp (Leopoldsburg), sxāp (Hasselt, ... ), šab (Rekem), šāp (Bree, ... ), (schaprade) op \'t sjaap vindt men: borden, lepels, vorken.  sjaap (Helden/Everlo), schapraai: sxaprai̯ (Beringen), sxaprāi̯ (Jeuk, ... ), šōͅprōͅi̯ (Genk), schotelbred: šeͅtəlbreͅt (Grote-Spouwen), šø&#x0304təlbreͅt (Rijkhoven), schotelenbank: šotələbaŋk (Bleijerheide, ... ), schotelenrek: šuətələrɛk (Opitter), schotelplank: šu̯otəlplāŋk (Vroenhoven), schraag: sxrāx (Achel), stapel: meerdere planken  štābəl (Lontzen), stortbank: komt van störtbânk: schapraai  støͅrba.ŋk (Altweert, ... ), tableautje: niet algemeen  tablōkə (Neerpelt), tinnenbred: tɛnəbrēt (Herk-de-Stad) blok waarin vorken worden bewaard [N 20 (zj)] || de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] || deel van keukenmeubilair || een rek (plank waarop potten en pannen staan) [ZND B1 (1940sq)] || keukenrek || pannenrek || pottenbank || rek waarop kommen en kruiken staan || rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] || rekkenraam dat, tegen de muur geplaatst, dient om schotels, borden, tafelgerei of pijpen te plaatsen || schapraai || schaprade [SGV (1914)] || Soort kast van latten en planken, zonder deur, om iets in op te bergen, b.v. in de keuken (rek, schap, hang) [N 79 (1979)] || staand pottenrek met een doek ervoor || stellage voor borden en kommen, schapraai III-2-1