e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kroon van een vrucht kroontje: kruuënke (Altweert, ... ) kroon ve vrucht I-7
kroonkandelaar, luster houteren luster: houten  huitere lusters (Bree), kaarsenkroonluchter: kersekroeënluchter (Castenray, ... ), kandelaber: kandelaber (Maastricht), kandəla͂bər (Sint-Truiden), kroon: kroon  kroin (Valkenburg), luchter  kroën (Nuth/Aalbeek), kroonluchter: kroanluchter (Echt/Gebroek), kroeënluchter (Castenray, ... ), krōē.nluchter (Waubach, ... ), krōēnluchter (Boekend, ... ), kroonluchter  kroonlûeter (Kerkrade), luchter: luchter (Sittard), luster: luster (Echt/Gebroek, ... ), ly(3)̄stər (Wellen), ly.stər (Tongeren), lystər (Hamont, ... ), løstər (Beverlo, ... ), lüstër (Tongeren), algemeen  lystər (Halen), Fr. lustre  luster (Zonhoven), kostbaar stel bestaande uit meerdere lampen  lystər (Hamont), m  løstər (Sint-Truiden), m.  løstər (Mechelen-aan-de-Maas), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  luster (Beverlo), ¯ne kopere luuster  luuster (Maastricht), vlaamse luster: vlaamse lusters (Bree) aan het gewelf hangende lichtkroon || hangende luchter || hangende luchter, kroonkandelaar || kaarsenlichtkroon || kroonkandelaar || kroonlamp, kroonluchter || kroonluchter || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || lichtkroon || luster || luster, kroonkandelaar III-2-1
kroonlijst gevelversiering: gēvǝlvǝrsēreŋ (Ulestraten), kantbrik: kant˱brek (Mopertingen), kornis: kǝrnes (As), kǝrneš (Rekem), kǝrni ̞s (Sint-Truiden), kǝrnis (Bilzen), kǫrnes (Riksingen), kǫrneš (Riksingen), kǫrnis (Sint-Truiden), kǫrniš (Welkenraedt), kǫrnęs (Opglabbeek), kornismetselwerk: kǝrnesmē̜tsǝlwē̜rǝk (Meeuwen), kraag: krāx (Klimmen), lijst: list (Leunen, ... ), līst (Ell, ... ), līšt (Helden, ... ), lijstmetselwerk: līsmętsǝlwęrǝk (Montfort), lijstwerk: līstwęrǝk (Tungelroy), muizetand: māzǝntānt (Sint-Truiden), mūzǝntānt (Castenray, ... ), mūzǝtaŋk (Heerlen), mūzǝtsaŋk (Kerkrade), mūzǝtānt (Lozen), mǫwzǝntant (Bilzen), muizetong: mūzǝtǫŋ (Mesch), sierlaag: sērlǭx (Schimmert, ... ), sīrlōf (Genk), sīrlǭx (Tegelen), sierlijst: siǝrlīšt (Panningen), sērlīst (Neeritter), siermetselwerk: sērmɛtsǝlwɛrǝk (Maastricht), sīrmɛtsǝlwɛrk (Bilzen), tand: tant (Venlo), uitsprong: øtsproŋ (Lommel), øtspruŋ (Tessenderlo), versiering onder de kandel: vǝrsēreŋ oŋǝr dǝr kānjǝl (Eys), vlucht: vløx (Geulle), vluchtingen: vlø̜xteŋǝ (Uikhoven) Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.] II-9
kroonluchter armluchter: dn ermluchter (Lutterade), kaarsenluchter: kerseluchter (Venlo), kerkluster: kerrikluuster (Bocholt), koorluster: koorluster (Hoeselt), kroon: kroen (Maastricht), kroeën (Epen), krŏĕn (Amstenrade), kroonlamp: kroeenlamp (Ospel, ... ), kroinlamp (Geulle), kroonlamp (Melick), kroonluchter: inne kroeënluchter (Nieuwenhagen), kraonluchter (Linne), kroanluchter (Geleen, ... ), kroanluuchter (Schinnen), kroanluuchters (Valkenburg), kroeenlochter (Weert), kroeenluchter (Baarlo, ... ), kroenleuchter (Bocholtz), kroenlochter (Maastricht), kroenluchter (Blerick, ... ), kroenlugter (Baarlo, ... ), kroenluuchter (Maastricht, ... ), kroenluuter (Eys), kroenlūūchter (Maastricht), kroeënluchter (Gulpen, ... ), kroeënlüeter (Chèvremont, ... ), kroonluchter (Gennep, ... ), kroênluchter (Ubachsberg), krōēn luuter (Vijlen), krōēnluchter (Doenrade), krōēënlugter (Nieuwenhagen), kruanluxtər (Schinnen), kruənløxtər (Meijel), krwanlugter (Ulestraten), kroonluster: kroeënluster (Eisden), kroeënluuster (Sint-Martens-Voeren), luchter: luchter (America, ... ), lugter (Boorsem, ... ), luuchter (Heugem, ... ), luugter (Maastricht, ... ), lŭchters (Schimmert), løͅxtər (Kelpen, ... ), lùchter, luùchter (Schinnen), lúchter (Noorbeek), unne luchter (Meerssen), luster: der luster (Montzen), lister (Hasselt), luster (Diepenbeek, ... ), luuster (Achel, ... ), løstər (Tessenderlo), ne kopere luuster (Maastricht), ne luster (Tongeren, ... ) Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3
kroonrad, kroonwiel groot kroonrad: grut kru.nrā.t (Maastricht), grut kru.nrǭ.t (Lanaken), groot rad: gru.t rǭ.t (Lanaken), grut rǭǝt (Hoeselt), grō.t rǭ.t (Mal), grő̜wt rǫǝt (Broekom, ... ), kroonrad: krownrǭǝt (Alt-Hoeselt, ... ), kru.nrǭ.t (Kanne), krunrǭǝt (Bilzen, ... ), kryǝnrát (Lauw), krȳǝ.nrā.t (As, ... ), krō.nrǭ.t (Lauw, ... ), krő̜wnrǫǝt (Gutschoven, ... ), krū.nrā.t (Maastricht), krūǝ.nrā.t (Aldeneik, ... ), krűǝ.nrā.t (Neeroeteren), krǫwnrǭ.t (Sluizen, ... ), kroonwiel: krő̜wnwīl (Wellen), rad: rǭǝt (Stokrooie) Groot horizontaal rad dat in watermolens met meer dan één maalgang op de koning is bevestigd. Het kroonrad doet twee tot vier rondsels draaien die dan elk een steenkoppel kunnen aandrijven. [Vds 80; Jan 105; Coe 91; Grof 101] II-3
kroonstijl kroonstijl: krōnštīl (Einighausen), krūǝnstīl (Neeritter, ... ), krūǝnštīl (Herten), standerdbalk: standǝrt˱balǝk (Weert), stijp: step (Lummen, ... ) De verbindingsbalk in het midden van de bovenkant van elk der zijwegen, tussen daklijst en steenlijst. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43i] II-3
kroos bodemgroef: bōmgruf (Ell), gergel: gergǝl (Blerick, ... ), gø̜rgǝl (Neer), gęrgǝl (Gronsveld, ... ), gɛlgǝr (Kortessem, ... ), gɛrgǝl (Klimmen, ... ), gɛrǝgǝl (Maastricht), groef: groef (Borgloon), grūf (Hasselt), kerf: kɛrǝf (Hasselt), kroos: krōs (Gennep, ... ), krūs (Hasselt), krūǝs (Panningen), slits: slets (Eisden, ... ) De met behulp van de kroosschaaf in de binnenwand van het vat aangebrachte groef, waarin later de bodem wordt aangebracht. Zie ook afb. 222. [N E, 34b; monogr.] II-12
kroosschaaf gergel: gergǝl (Banholt, ... ), gø̄rgǝl (Eisden, ... ), gɛrgǝl (Eisden, ... ), gergel(s)kamp: gergǝlkamp (Neer), gergǝlskamp (Sittard), gø̜rgǝlkamp (Neer), gęrgǝlkamp (Beek), gɛlgǝrskamb (Tongeren), gɛrgǝlkamp (Gulpen, ... ), gɛrgǝlskamp (Klimmen, ... ), gergelschaaf: gɛrgǝlšāf (Meeswijk), gergelsnijder: gęrgǝlšnijǝr (Tegelen), gergelzaag: gɛlgǝrzāx (Kortessem), groefschaaf: grōfsxāf (Venlo), groefzeeg: grūf˲zīǝx (Hasselt), grondschaaf: grontsxāf (Venlo), kroos: krus (Hasselt, ... ), krōs (Boshoven, ... ), krūǝs (Blerick, ... ), krooszaag: krūǝs˲zāx (Panningen), kuiperschaaf: kuiperschaaf (Geleen, ... ), rillentrekker: rillentrekker (Panningen) In het algemeen de schaaf waarmee de kroos in de binnenwand van het vat wordt aangebracht. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de kroosschaaf, maar vaak is hij samengesteld uit een houten blok, dat voorzien is van een drietal beiteltjes die naar de binnenwand van het vat gericht zijn, en een cirkelvormig houten plankje. Wanneer de kuiper het houten plankje in een cirkelvormige beweging over de koppen van de duigen voortbeweegt en tegelijkertijd de schaaf tegen de binnenwand van het vat aandrukt, ontstaat enkele centimeters onder de rand een groef, de kroos. Zie ook afb. 221. Soms wordt in de kroosschaaf in plaats van de drie beiteltjes een stuk zaagblad aangebracht; de woordtypen krooszaag, gergelzaag en groefzaag uit respectievelijk Panningen (L 290), Kortessem (Q 74) en Hasselt (Q 2) duiden waarschijnlijk zoɛn aangepaste schaaf aan.' [N E, 34a; A 32, 5; monogr.] II-12
krooszaag gergelzeeg: gø̜rgǝlzē̜x (Neer) Kleine handzaag met gebogen blad die wordt gebruikt om bij reparaties aan een vat een kroos in de nieuwe duig te zagen. Zie voor een afbeelding wvd II.4, pag. 52. [A 32, add.] II-12
krop binnenkant: bęnǝkānt (Kuringen, ... ), krop: krop (Meijel), krǫp (Stokrooie), nak: nak (Alt-Hoeselt) Het gedeelte in het centrum van de molensteen, rond het kropgat. [Vds 191; N O, 18h add.] II-3