e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruier kruier: kryjǝr (Meterik) [II, 75a] II-4
kruik aarden kruik: erde krōēk (Boekend), aardenkruik  éëde kroeëk (Heerlen), baar: baar (Heerlen, ... ), baardkruik: (met afb.)  baardkroe‧k (Weert), baardmannetje: baartmènke (Sittard), bidon: alleen £ is niet omgespeld  bədo͂ͅn (Niel-bij-St.-Truiden), m, klein  bədoŋ (Opglabbeek), boebbel: boebbël (Tongeren), bronstpot: bronspot (Valkenburg), grèle: greul (Sittard), grül (Montzen), kan: kan (Bree, ... ), kān (Borgloon), kruik: kra:k (Aalst-bij-St.-Truiden), kraaik (Jeuk), kraak (Borlo, ... ), kraauk (\'s-Herenelderen), kraoek (Piringen), krauk (Beverst, ... ), krawk (Tongeren), krāk (Gelinden, ... ), kreŭk (Maaseik), krijk (Nieuwerkerken), krock (Venlo), kroe-k (Roermond), kroe:k (Mheer), kroech (Simpelveld), kroek (Amby, ... ), kroeuk (Meterik), kroeək (Horst), kroik (Lommel), krok (Houthalen, ... ), krook (Eigenbilzen, ... ), krooëk (Wellen), krooək (Wellen), krouk (Alken, ... ), krouək (Koninksem), krowk (Borgloon), kroèk (Eisden), kroék (As, ... ), kroək (Hoepertingen), krōēk (Buggenum, ... ), krōk (Martenslinde, ... ), krōōek (Elen), krōuk (Hasselt), krō̝k (Opheers), krōͅ.k (Lummen, ... ), krōͅi̯ək (Tessenderlo), krōͅk (Koersel, ... ), krōͅək (Tessenderlo), krŏĕk (Venray, ... ), kroͅak (Zonhoven), kroͅk (Voort), kroͅu̯k (\'s-Herenelderen, ... ), kru:k (Maastricht), kruik (Berbroek, ... ), kruk (Hamont, ... ), kruuk (Elen, ... ), krū.k (Opgrimbie), krūk (Eupen, ... ), krŭk (Gennep), kry(3)̄k (Eupen, ... ), krök (Oostham), krø&#x0304.k (Herk-de-Stad), krø͂ͅ.k (Hasselt, ... ), krø͂ͅk (Beringen, ... ), krøͅk (Beringen), krû.k (Montzen), krük (Afferden), krə:jk (Tessenderlo), rööt (Eupen), (Lang).  kroek (Bingelrade), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  krouk (Beverlo), krûîk (Beverlo), Verklw. kruukske  kroek (Sittard), kruikje: krøͅkskə (Niel-bij-St.-Truiden), meut: meut (Millen), meutje: koffiekruikje  meutsje (Eijsden), pint: vr.  ⁄pēnt(ə) (Boekt/Heikant), spa-kan: spakan (Grathem), stenen jeneverkruik, die de landarbeider of keuterboer meenam naar het veld  sjpaa(i)-kan (Horn), stenen kruik ongeveer 1 liter inhoud, met 1 oor en werd gebruikt voor bedkruik.  spakan (Neeritter), spa-kannetje: is kóffietuitje  spakénke (Maasniel), spaaikannetje: waarin iets te drinken bij de arbeid  spaaikenke (Thorn), stevel: stevel (Grathem), stoop: stoop (Leopoldsburg), stoopje: sty(3)̄əpkə (Sint-Truiden), teil: v.  tēl (Hasselt), tuit: teet (Genk), teit (As, ... ), tuit (Rotem, ... ), tøi̯t (Ketsingen), tø͂ͅi̯t (Maaseik, ... ), tøͅi̯t (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), melkkan  tɛit (Bree), v.  tēͅi̯t (Opglabbeek), voor melk  tuit (Roermond), vr.  tøy(ə)t (Bocholt), tuitje: tuitje (Urmond), ö gerekt uitgesproken  tötje (Meijel), uil: voor bier  uul (Schimmert), voor bijvoorbeeld bier  uul (Guttecoven), uiltje: uulke (Sittard, ... ) aarden kruik || aarden kruikje met lange hals om drank koel te bewaren || grote aarden kruik met als kenteken een baardig hoofd op de voorkant || grote kan of kruik || klein aarden kruikje of potje || klein aarden potje of kruikje || kruik [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || kruikje || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || rolronde kruik van ca 1 voet hoog en 3 duim doorsneden met slechts één oor || stenen kruik III-2-1
kruiketting, kruitouw kabel: kābǝl (Kaulille), ketting: kęteŋ (Eksel, ... ), kruiketten: kryjkɛtǝn (Merselo), kruiketting: kruiketting (Arcen, ... ), kryjkęteŋ (Hamont, ... ), krykęteŋ (Ell, ... ), krøjkęteŋ (Kaulille, ... ), krø̜jkęteŋ (Gennep, ... ), krø̜jkę̄teŋ (Beringe), kruisketting: krytskęteŋ (Herten), kruitouw: kruitouw (Maasbracht), loopketting: lǫwpkęteŋ (Thorn, ... ), springketting: spreŋkęteŋ (Weert), stormketting: stǫrǝmkęteŋ (Leunen, ... ), touw: tǫw (Weert), wind(e)ketting: weŋkęteŋ (Linkhout) De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.] II-3
kruiklompen kruiklompen: krø̜jklompǝ (Griendtsveen), peelklompen: piǝlklompǝ (Meijel), piǝlklōmpǝ (Meterik, ... ) Klompen met pinnen in de hak. Met deze klompen aan kan men makkelijker tegen de planken op kruien. [II, 77] II-4
kruilits kruitouw: krø̜jtǫw (Meijel), spaaktouw: spǭktǫw (Weert) Het touw aan de staartbalk waarmee men het kruirad vastzet. In l 318 en l 321 gebruikte men als kruilits een ketting met ringen. [N O, 52h] II-3
kruim binnenste, het -: bainenste (Eisden), bennenste (Neeroeteren), benneste (Elen, ... ), benəstə (Hamont, ... ), bēͅnəstə (Rotem), binneste (Martenslinde, ... ), binnĕstĕ (Vroenhoven), bynnəstə (Neerglabbeek), ət˂ benəstə (Smeermaas), Syst. Frings  benəstə (Achel, ... ), beͅnəstə (Bree), hət˂ benəstə (Hamont), ət˂ benəstə (Hamont, ... ), boterham: bōtəram (Stokkem), breuzel: breuzel (Borlo), breuzél (Wilderen), (ook wel kruumel).  breuzel (Stevensweert), brok: brok (Amby, ... ), brŏk (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), bru̞k (Mechelen-aan-de-Maas), Eigen phonetische  brok (Valkenburg), schj=ch van chocolade  brok (Heerlerheide), Syst. Veldeke  brok (Bocholtz), Syst. WBD  brok (Buchten, ... ), Syst. WBD Tegenover de koosj = korst  brok (Limbricht), brood: brood (Voort), brot (Mettekoven), brood met de korst dervanaf: broed met de koesj de vaan aof (Oost-Maarland), broodsel: Syst. Frings  brø͂ͅtsəl (Gingelom), bruisem: bree.sem (Hasselt), breustem (Borgloon), brøstem (Kuttekoven), brøsəm (Sint-Truiden), brø̄səm (Hasselt), brø̄y.stəm (Borgloon), brøͅjstəm (Borgloon), brøͅysəm (Borgloon), Syst. Frings  bresəm (Hasselt), deeg: deeg (Gronsveld, ... ), deig (Weert), díég (Berbroek), ps. invuller twijfelt over het antwoord!  dīx (Helchteren), Syst. Frings  dīx (Hasselt), desem: deezem (Hoepertingen), deeəsem (Hoepertingen), greumel: greumel (Berg-en-Terblijt, ... ), greumele (Ulestraten), grŏmmel (Gulpen), gruemel (Schinveld), grueumel (Klimmen), grumel (Beesel), grummel (Rimburg, ... ), grummels (Neerpelt), gruu-e-mel (Vijlen), gruumel (Brunssum), gruûmel (Thorn), grŭmmel (Limmel), grø͂ͅməl (Mechelen), grümel (Heerlen), (bok).  greumel (Borgharen), (van het Fransche:eu).  greumel (Epen), Syst. WBD  grumel(en) (Urmond), greumelen: greumele (Remersdaal, ... ), greumelen (Sittard), gry(3)̄mələ (Maaseik), Syst. Frings (?)  grø̄mələ (Kinrooi), greumelingen: gremelingen (Wilderen), greumels: gremels (Wilderen), grömmels (Eksel), hart: Syst. Frings  heͅt (Halen), kim: kim (Beverlo), knoe: Syst. WBD  knoe (Tungelroy), korst: korst (Opitter), kos (Kuttekoven), buitenste  koͅs (Wellen), kruim: kraijm (Leopoldsburg), kraun (Wellen), kreom (Grathem), kreum (Beverlo, ... ), kroem (Arcen, ... ), krōēm (Buggenum, ... ), krŏĕm (Venray, ... ), kruim (Alken, ... ), kruum (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), krūūm (Susteren), kröm (Oostham), krø͂ͅm (Herk-de-Stad), krüm (Afferden, ... ), (kort)  kroem (Steyl), alleen sporadisch gehoord  kruim (Maastricht), Frenske peuterde de kruum oet t breudje De aerpele zeen gans toet kruum gekaok  krūū:m (Roermond), Syst. Eijkman  krym (Gennep), Syst. Frings  krōͅu̯m (Gelieren/Bret, ... ), krum (Kessenich), krū(ə)m (Bocholt), krøm (Opheers), krøͅi̯m (Niel-bij-St.-Truiden), krøͅm (Zelem), Syst. Grootaers  krøͅi̯m (Lommel), Syst. Veldeke  kroewm (Tegelen), kruim (Kinrooi), Syst. WBD  kroe:m (Maasniel, ... ), kroem (Baarlo, ... ), kroe‧m (Tegelen), krōēm (Boukoul), krōēṃ (Neer), kruum (Meijel, ... ), krūūm (Neer), Syst. Wbk. van Bree  krûm (Bree), zelden het binnenste van het brood  krŭŭm (Gennep), kruimel: krjə-mels (Vroenhoven), kroemel (Echt/Gebroek), kru-mel (Blitterswijck), kruimels (Neerpelt, ... ), krumel (Genooi/Ohé, ... ), krweummel (Rosmeer), krümel (Heerlen), (m.).  krø͂ͅməl (Lanklaar), kruimel ( een klein stukje brood) kroen = binnenste van het brood  krumel (Merselo), Syst. Frings  krøͅi̯məl (Melveren), kruimelen: Eigen syst.  krümĕlĕ (Heerlen), Syst. Frings (?)  krø̄mələ (Kinrooi), kruimels: Syst. Frings  krø̄məls (Gingelom), krø͂ͅməls (Gingelom), Syst. Veldeke  kruumels (Tegelen), kwast: kwas (Rosmeer), mals brood: malsch brood (Koninksem, ... ), mals van het brood: mals vanət brut (Zonhoven), máls ván hət brōt (Ketsingen), mals, het -: malsch (Sint-Truiden), ⁄t mals van ⁄t broot (Ulbeek), ⁄t malsch (Berbroek), ⁄t malsch van ⁄t broed (Paal), Syst. Frings  ət mals (Koersel), middelste, het -: milste (Sint-Huibrechts-Hern), ət miedelste (Oost-Maarland), Syst. Frings  ət medəlstə (Maaseik), middenste, het -: middəstə v.⁄t brūt (Lanaken), mik: mek (Sint-Huibrechts-Lille), mik (Jeuk, ... ), mik v.⁄t bro.d (Hoepertingen), bij wit brood  mik (Peer), moek: binnenste  muək (Beverst), snede: snēͅi̯j (Stokkem), šnēͅi̯j (Stokkem), weke, het -: week (Sint-Huibrechts-Lille), ⁄t wēīke (Maastricht), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  wè.k (Berg-aan-de-Maas), wit, het -: wit (Sint-Truiden), wit van ⁄t brouwt (Gelinden), Syst. Frings  wet ˃van ət ˂brūu̯ət (Neerpelt), witte, het -: ⁄t wétə v. ⁄t broeëd (Remersdaal), zachte, het -: ⁄t zāchte (Maastricht), Syst. WBD  ’t softe (Broekhuizen), ziel: Syst. WBD  zīēël (Mechelen) brok, ook binnenste van brood (alles binnen de korst) || brood (het zachte gedeelte van -) || Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [SGV (1914)], [ZND 29 (1938)] || week binnenst van het brood || zachte witte binnenste van een brood(je) III-2-3
kruimel breumel: breumel (Diepenbeek), breumel brood (Millen, ... ), breumël (Hoeselt), brijəmel brōt (Beverst), brø̄məl (Tongeren), k of b slecht leesbaar  brjeumel (Rijkhoven), Van ë bróod bó veul breumëlë van ôof vallë wient òk gezàach dat hët breumëlt  breumël (Tongeren), breumeltje: breumelke (Tongeren), breuzel: breurel brood (Riksingen), breuzel broed (Jeuk), brui?em slecht leesbaar  bruižem brood (Herstappe), brokje: brəkskes broeëd (Wilderen), brokkel: brokkel broewed (Hamont), broodbrokkel: broe-ed brokkel (Peer), broodgreumel: broed greumel (Lanaken), broeëdsgrieëmel (Neeroeteren), broeëd’jrüemel (Bleijerheide, ... ), brootgreumel (Sittard), broodkruimel: braütkrieməl (Bilzen), broadkrūməl (Genk), broewedkrummel (Achel), brutkrøͅiməl (Tessenderlo), brūədkroͅməl (Hamont), greumel: gree.mel (Hasselt), greemel (Beverlo), greemel broeid (Hasselt), greemel broet (Stevoort), greemel broeət (Nieuwerkerken), greimel broed (Sint-Truiden), gremel broed (Kuringen, ... ), gremel broëd (Neeroeteren), gremel brut (Diepenbeek), gremele (Hasselt), greməl brut (Sint-Truiden), greməl brūət (Sint-Truiden), greu.mel (Zonhoven), greumel (Diepenbeek, ... ), greumel braud (Kerniel), greumel broad (Horpmaal), greumel broat (Wellen), greumel broed (Diepenbeek), greumel broeïd (Paal), greumel broid (Mechelen-aan-de-Maas), greumel brood (Beringen, ... ), greumel broëd (Beringen, ... ), greumel brud (Lummen), greuməl (Gutshoven, ... ), greuməl broèt (Eisden), greûmel (Altweert, ... ), grēməl brūət (Hasselt), gri-eumel broed (Rotem), gri.məl (Meeuwen), griehmel (Genk), griemel broed (Neeroeteren), griemel bruud (Bree), grieëmel brood (Neeroeteren), grieəməl (Opitter), grimmel v.h. broe-ed (Peer), griməl brūt (Bree), grièmel bruwd (Opoeteren), grièmməl brood (Eigenbilzen), groͅməl brūəd (Hamont), gruimel (Lommel), gruiməl (Gutshoven), grujɛmɛl broowɛt (Lommel), grumel brôêd (Bocholt), grummel (Hechtel, ... ), grummel broet (Kaulille), grummel broewed (Hamont), grummel broeëd (Hechtel), grummelen (Hechtel), gruëmel (Gronsveld), gru’mel (Tegelen), gry(3)ømələn (Leut), gry(3)̄məl (Lozen), grèuimel (Stokkem), grêêmel (Neeroeteren), gröö.mel (Zonhoven), grø.məl (Borgloon), grøməl (Paal), grøməl broͅu̯t (Heers), grøməl brut (Zolder, ... ), grø̄meͅl (Mettekoven), grø̄məl (Beringen, ... ), grø̄məl bruoͅt (Mechelen-aan-de-Maas), grø̄məl bruət (Mechelen-aan-de-Maas), grø̄əməl (Meeswijk), grø͂ͅməl (Eupen), grøͅi̯əməl (Veulen), grøͅməl (Eksel, ... ), grøͅməl bruət (Neerpelt, ... ), grümel (Simpelveld), grəməl brut (Zonhoven), jrum’mel (Bleijerheide, ... ), nə grymməl bruət (Beverlo), Dao blif geine greumel van euver: dat gaat helemaal op Hae haet ?ne greumel in de träöt: hij is schor  greumel (Sittard), De ganse taofel lik vol greumelkes De greumels van t brood zeen veur de kins-te nog bès op Ver laote geine greumel verlaore gaon: niets  greumel (Roermond), De jrüemele van d¯r dusj veëje  jrüe’mel (Bleijerheide, ... ), D¯n haon kaom de grummelkes oet m¯n hand pikke Veeg dich de grummele van d¯n brook  grummel (Maastricht), Geer penskes zatten òs nog gèè griêmelke ète viêr  griêmel (As, ... ), ie als Irene  griemel (Opoeteren), meer gebruikt breumël  greumël (Tongeren), opm. indien omgespeld volgens Frings X = x  xrēͅməls bröd (Neerglabbeek), platte oo  greumel brood (Sint-Lambrechts-Herk), slecht leesbaar grei kan ook een greè zijn  greimel broed (Sint-Truiden), t Taofellake lik vol greumels  greumel (Roermond), Verklw. grumelke  grumel (Venlo), Verklw. gruëmelke  gruëmel (Heerlen), Verklw.gruuëmelke  gruuëmel (Altweert, ... ), greumeltje: gremelke brooid (Herk-de-Stad), gremeltjes (Vlijtingen), greməlke bruət (Sint-Truiden), greumelke (Groot-Gelmen, ... ), greumelke broed (Bocholt), greumelke brôêd (Lanklaar), griemelke (Ellikom), griemelke broēt (Gruitrode), griemelke bruud (Meeuwen), grīməlkə (Opglabbeek), gruimelje broowet (Tessenderlo), gruiməljə broowət (Tessenderlo), grumelke broet (Maaseik), grummelke broed (Helchteren), grummelke brouet (Lommel), grummelke brout (Lommel), grøməlkə brut (Diepenbeek), grø̄məlkə (Kinrooi), grøͅməlkə broͅu̯t (Kortessem), ie als Irene  griemelke (Opoeteren), greuzel: greuzel (Sittard), griemelen: griehmele (Genk), gritseltje: uitsluitend verklw. D¯r zitte gridzelkes inne pap, mam; di-j lös ich neet  grid’zelke (Altweert, ... ), keurtje: kø.rkə (Borgloon), korrel: korrel broeëd (Kaulille), korst: korst (Bocholt), korstje: kjeuske brood (Zichen-Zussen-Bolder), kremmeling: kremmeling (Montenaken), krubbeling: krubbeling (Kwaadmechelen), kruimel: kraowemel broewet (Tessenderlo), kreemel broed (Schulen), kremel braod (Bilzen), kremel broejd (Jeuk), kremel broud (Kuringen), kreumel (Diepenbeek), kreumel broed (Diepenbeek), kreumel brood (Alken), kreuməl (Heers), kriēməl bryt (Zutendaal), krimmel (Meeuwen), kriumel (Bocholt), kriëmel brood (Mopertingen), krjuimel brōt (Zichen-Zussen-Bolder), kroemel (Castenray, ... ), krowemel broewed (Tessenderlo), kro͂ͅməl brūt (Houthalen), kroͅməl brūəd (Hamont), kruimel (Lommel), kruimel broeid (Tessenderlo), kruimel broeit (Sint-Truiden), kruimel brood (Ulbeek), kruiəmel bro:d (Hoepertingen), krumel (Castenray, ... ), krumel [brøͅod (Maaseik), krumel broed (Bocholt), krumel brôêd (Bocholt), krummel broed (Kaulille), krummel broeët (Hamont), kruuëmel (Altweert, ... ), krwommel (Val-Meer), kryməl (Blitterswijck, ... ), kríémel brouwt (Bilzen), krôməl brut (Houthalen), krøməl brut (Overpelt), krø̄.məl broͅut (Borgloon), krø͂ͅjməl bryət (Bree), krø͂ͅməl (Herk-de-Stad), krø͂ͅməl brūt (Lanaken), krøͅi̯məl bruət (Beverlo), krøͅməl broͅu̯t (Heers), krøͅməl brūət (Vaals), krəəməl [broͅut (Heers), Fr. e letter  krjeumel (Moelingen), ook greihmel  kriehmel (Genk), vaker greumel  krōͅiməl (Lommel), Verklw. kruùmelke  kruùmel (Venlo), Verklw. krûîmelke  krûîmel (Beverlo), kruimeltje: kreimelke broud (Broekom), kreumelke broed (Linkhout), kreumelke broet (Lanaken), kreumelken brood (Lommel), kriemelke broet (Neeroeteren), kriemelke broewd (Genk), kriemelke brood (Reppel), kriëmelkĕ (Zutendaal), kruimelke brood (Sint-Lambrechts-Herk), kruimelke brōēd (Maaseik), kruiməlkə bruəd (Sint-Truiden), kruiəmelke braod (Hoepertingen), krummelke broeêt (Hamont), krummelke broeëd (Hamont), krèmelke brood (Grote-Spouwen), krøməlkə (Stokkem), slecht leesbaar  krummelke broed (Achel), kruimen brood: kreime broèd (Peer), kruimpje: krømpkə (Borgloon), krummeling: krummeling (Montenaken), stuk brood: stuk broed (Beverlo), stuk brood (Tessenderlo), zemel brood: žeimel broeət (Sint-Truiden) broodkruimel || kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)] || kruimel, ook dreumes || kruimelen || scherp korreltje, kruimeltje III-2-3
kruimels gritsel: gridzele (Helden/Everlo) kaaskruimels III-2-3
kruin boven op de kop: boven op zijn kop (Jeuk), bovenste van de kop: bøəvəstə van də koͅp (Gingelom), bovenste van het hoofd: het boveste vd heud (Sint-Truiden), hoofdschaal: heutschoal (Ulbeek), kop: kop (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), krop: krop (Bilzen, ... ), kruin: de kreung (Heerlen), de kring (Schaesberg), de kroen vaan de kop (Maastricht), de kroen van der kop (Mesch), de kroen van ééne zenne kop (Oost-Maarland), de krung (Gemmenich), de kruun (Klimmen, ... ), de kruun op der kop (Voerendaal), de kruun oppe kop (Obbicht), de kruun van de kop (Buchten, ... ), de kruung (Eygelshoven, ... ), de krūūn (Klimmen), de krün (Gennep), de krüng (Kerkrade), kraan (Sint-Truiden, ... ), kraun (Beverst, ... ), kraŭəwn (Zepperen), kraön (Borlo), krāun (Mettekoven), krāən (Sint-Truiden), kreun (Heppen, ... ), kreunj (Maaseik), krijn (Nieuwerkerken), kro:n (Tessenderlo), kroe.n (Tegelen), kroe:n (Aalst-bij-St.-Truiden), kroen (As, ... ), kroen van de kop (Baarlo, ... ), kroeën (Linde, ... ), kroeën ? (Boeket/Heisterstraat), kroeən (Sint-Truiden), kron (Gingelom, ... ), krooan (Leuken), krooin (Tongeren), kroon (Alken, ... ), kroun (Gelinden, ... ), krouwn (Wellen), kroän (Grubbenvorst), kroën (Neeroeteren, ... ), krōē-en (Schimmert), krōēen (Weert), krōēn (Belfeld, ... ), krōn (Martenslinde, ... ), krōōen (Elen), krōͅn (Paal), krŏĕn (Maastricht, ... ), krŏŏen (Wellen), kroͅun (Opheers), kroͅuən (Tessenderlo), kru ën (Geleen), kru(e)n (Hasselt), kru-e (Lutterade), kru.ən (Overpelt), kru:n (Maastricht), kru:ən (Neeroeteren), kruien (Grevenbicht/Papenhoven), kruin (Berbroek, ... ), krun (Bunde, ... ), krung (Bocholtz, ... ), krunj (Meijel), kruu (Swalmen), kruuen (Weert), kruun (Afferden, ... ), kruun van de kop (Boekend, ... ), kruung (Bocholtz, ... ), kruunj (Bree), kruən (Achel, ... ), krūīn (Paal), krūn (Kanne, ... ), krūū:n (Panningen), krūūje (Neerbeek), krūūn (Baexem, ... ), krūə:n (Lanklaar), krūən (Hamont), krŭin (Houthalen), krŭŭn (Gennep, ... ), krŭŭng (Simpelveld, ... ), krwoͅn (Mechelen-aan-de-Maas), kry(3)̄en (Opglabbeek), kry(3)̄n (Kinrooi, ... ), kry(3)̄ən (Opglabbeek), kryn (Houthalen), kryŋ (Moresnet), kryən (Maaseik, ... ), kròèn (Eisden), krôen (Blerick), krôn (Zichen-Zussen-Bolder), krôên (Neeroeteren, ... ), krön (Oostham), krøin (Zonhoven), krøyn (Koersel, ... ), krø͂ͅn (Halen, ... ), krø͂ͅyn (Koersel), krøͅyn (Lommel, ... ), krùùn (Middelaar), krûn (Bree, ... ), krûûng (Mechelen), krüen (Eupen), krün (Afferden, ... ), krüng (Gulpen, ... ), krünn (Rimburg), krüŋ (Montzen), #NAME?  kroun (Kermt), krūə:n (Opgrimbie), Alleen voor een boomkruin.  kroon (Rosmeer), korte uu  de kruun (Mheer), Zowel kruin als achterhoofd. In Guttecoven bestaat volgens de informant niet hetzelfde onderscheid als in het AN.  kruun (Berg-aan-de-Maas), kruintje: kr"nke (Kuttekoven), krenjen (Kwaadmechelen), kreujke (Hoepertingen), kreunke (Koninksem, ... ), krējənkə (Beverst), krēnše (Hees), krienke (Bree), krinkə (Bree, ... ), krīnkə (Neerglabbeek), kro(i)nkə (Beverlo), kroenteke (Leopoldsburg), krointjen (Lommel), kront`ə (Achel), kruinke (Duras, ... ), krunke (Eksel, ... ), kruntje (Overpelt, ... ), kruunke (Stevoort), kruuënke ? (Boeket/Heisterstraat), krønkə (s-Herenelderen), krəuiəntje (Tessenderlo), #NAME?  krejngkə (Kermt), wordt niet veel gebruikt  st kreunke (Tongeren), nestje: neske (Wilderen), ster: ster (Nederweert), struif: straaf (Borgloon, ... ), strauf (Lauw), strāūf (Vechmaal), stroef (Sint-Truiden), strouf (Koninksem), top: toep (Maaseik), top (Rekem), tŏĕp (Hasselt, ... ), tu.p (Voort), tüp (Urmond) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1
kruinschering kruinschering: de kroenschering (Stokkem), de kruinsjering (Klimmen), de kruunsjaering (Valkenburg), de kruunsjering (Meerssen), de kruunsjèring (Klimmen), de kruuënsjering (Hoensbroek), kroensjeiring (Hoensbroek), kroensjering (Maastricht), kruinsjeering (Maastricht), kruung sjering (Terlinden), kruunschaering (Sevenum), kruunschēēring (Schimmert), kruunschèring (Oirlo), kruunsjaering (Baarlo, ... ), kruunsjering (Lutterade, ... ), kruunsjeëring (Haler, ... ), kruunsjèring (Schinnen, ... ), kruunsjééring (Geistingen), krønjsjēͅreŋ (Meijel), krünschéring (Tienray), kruintje: kroenke (Houthalen), krontje (Achel), krünke (Eksel), kruintjeschering: kriênkesjèring (Bree), tonsuur (<fr.): de tonsuur (Stokkem), də t-sür (Montzen), tonzuur (Ell, ... ) De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)] III-3-3