e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruishengsel bladscharnier: blātsxarnīr (Venlo), hamburger: hambørgǝr (Venlo), kruisgeheng: krys˲gǝheŋ (Ottersum), krys˲gǝhɛŋ (Castenray, ... ), krytsjǝhɛŋ (Bleijerheide), krȳts˲gǝhęŋ (Posterholt), staartgeheng: štɛrt˲gǝheŋ (Herten, ... ), staartlee: stɛtlē (Tessenderlo), staartscharnier: statšǝrnīr (Bilzen), štartšarnēr (Stein), štatsšarnēr (Mechelen), štɛrtšǝrnēr (Herten) Soort hengsel dat op deuren ramen, luiken of hekken wordt bevestigd ten einde ze draaibaar te maken. Het bestaat uit twee ongelijke delen waarvan het lange, smalle, de 'veer', op de deur en het korte op het kozijn of in de muur wordt aangebracht. Zie ook afb. 60. De woordtypen 'staartgeheng', 'staartscharnier' en 'staartlee' zijn specifiek van toepassing op een hengsel waarvan beide veren even lang zijn. De bout is bij dit soort hengsels doorgaans vastgeklonken. [N 54, 79; monogr.] II-9
kruishout enkel kruishout: eŋkǝl krȳtshǫwt (Herten), klitskeer: klitskē̜r (Tongeren), kratshout: kratshǫwt (Tungelroy  [(meervoud: kratshǫwtǝr)]  ), kruisblok: krȳs˱blǫk (Kinrooi), kruishaak: krȳshǫak (Geulle), kruishout: kruishout (Buchten, ... ), kryshǭlt (Ottersum), krys˱ǫwt (Meeswijk), krytshōt (Eygelshoven, ... ), krytshōts (Bleijerheide, ... ), krytshǫwt (Klimmen), krȳ.shǫwt (Tungelroy), krȳ.tshǫw.t (Sittard), krȳshōǝt (Gronsveld), krȳshǫwt (Groot Genhout, ... ), krȳtshǫlt (Tegelen, ... ), krȳtshǫwt (Echt, ... ), krøtshǫwt (Doenrade), krø̜̄shāt (Leopoldsburg), kręjs(h)ōt (Bilzen), krǫwǝshø̜̄t (Tessenderlo), kruishoutje: kryshø̜̄ltjǝ (Castenray, ... ), strijkmaat: strīkmǭt (Stein) Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.] II-12
kruishoutbeen kruishoutbalkje: krȳtshǫlt˱bɛlǝkskǝ (Venlo), kruislat: krȳtslat (Heel), pin: pen (Mechelen), regel: regel (Leopoldsburg), staart: štɛrt (Herten), steel: steel (Dilsen), stiǝl (Bilzen), stek: štɛk (Sint Odilienberg) Het houten balkje dat met behulp van een klemspie verschuifbaar is bevestigd in het blok van het kruishout. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is een metalen kraspennetje bevestigd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191b] II-12
kruishoutblok blok: blǫk (Mechelen, ... ), geleidblokje: gǝlęjbløkskǝ (Heel), kop: kǫp (Bilzen), kruishoutraampje: krȳtshǫltrē̜mpkǝ (Venlo), schuifblok: šȳf˱blǫk (Herten), verstelblok: vǝrštęlblǫk (Herten) Het vierkante, platte blokje van het kruishout waarin het verstelbare kruishoutbeen met behulp van een klemspie vastgezet kan worden. Zie ook afb. 101. [N 53, 191c] II-12
kruishoutpin afschrijfpinnetje: āfsxrīfpenkǝ (Venlo), kraspen: kraspen (Dilsen), kratspin: kratspen (Heel), maatkratser: mǭtkratsǝr (Herten), nagel: nāgǝl (Herten, ... ), nageltje: nē̜gǝlkǝ (Sint Odilienberg, ... ), nǭgǝlkǝ (Leopoldsburg), pinnetje: penkǝ (Herten, ... ), penǝkǝ (Bilzen, ... ), punt: pøntj (Herten) Het verticaal staande kraspennetje in het uiteinde van het kruishoutbeen waarmee de lijn in het hout wordt afgeschreven. Zie ook afb. 101. [N 53, 191e] II-12
kruisjassen (kaartspel) kruisen: kruitze (Maasniel), kruuse (Tungelroy), kruutse (Haelen, ... ), kruuutse (Kapel-in-t-Zand), kry(3)̄tsə (Venlo), krøsjə (Meijel), kruisjassen  kruusse (Ell), kry(3)̄tsə (Susteren), kruisjagen: kruutsjagen (Kesseleik), kruisjassen: kri-jsjasse (As), kruisjasse (Blerick, ... ), kruisjassen (Bree, ... ), kruus jasse (Sevenum), kruusjasse (Ittervoort, ... ), kruutsjasse (Echt/Gebroek, ... ), kry(3)̄sjasə (Maastricht), krysjasə (Gennep) Kruisjassen (een bep. kaartspel). || Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
kruisje aan een kettinkje beeldje: beeleke (Hechtel), danklied voor de koningin: danklied voor de koningin (Heel), domine salvam fac: domine salvam fac (Baarlo), halskruisje: e hôskruutske (Kunrade), halskruuske (Grevenbicht/Papenhoven), halskruutske (Schimmert, ... ), haoskrüts-je (Kerkrade), ketje: kitteke (Epen), ketteltje: kéttelke (Eigenbilzen), ketteltje met een kruisje: kettelke met e kruiske (Maastricht), kettenkruisje: ēē kéttekrŭŭtske (Nieuwenhagen), kettingkruisje: kettingkruuske (Merselo), keͅteŋkr"sjkə (Meijel), kettinkje: kettingske (Baarlo, ... ), kettinkske (Eksel), keͅteŋskə (Maasbree), kettinkje met een kruisje: kettingske met e kruuske (Uikhoven), kettinkske met e kruiske (Heugem), kettinkje met kruisje: kettingske met kruuske (Bocholt, ... ), kettingske met kruutske (Heel), kettingske mit kruutske (Roermond), kettinkske met kruustske (Tegelen), kittinksje met krueske (Linne), kruisje: e krajske (Tongeren), e krūīske drāge (Maastricht), e krütske (Nieuwenhagen, ... ), ein krutske dragen (Schinnen), kreiske (Eigenbilzen), kreujske (Stokkem), kreuske (Diepenbeek, ... ), kreutske (Beesel), krieske (Opglabbeek), kruiske (Eksel, ... ), kruiskə (Maastricht), kruske (Tienray), krutske (Doenrade, ... ), kruuske (Achel, ... ), kruutske (Baarlo, ... ), kruutske dragen (Sittard), kröske (Hoeselt), krütske (Klimmen), krəske (Jeuk), ən krutske (Sint-Martens-Voeren), kruisje aan een ketje: ət krytskə an ə ketskə (Montzen), kruisje aan een ketteltje: krijske oan `n kettelke (Eigenbilzen), kruiske aon è kèttelke (Maastricht), kruisje aan een kettinkje: ei krutske aan ei kettingske (Lutterade), krusken an a kettingsken (Neerpelt), krutske aan e kèttingske (Guttecoven), kruutske aan `n kettingsjke (Klimmen), kruisje met een kettinkje: e kruutske met e kettingske um g`nne haos drage (Gulpen), kruutske met ein kettingske (Heel), kruutske mit ei kettingske (Horn), kruisje met ketting: kruutske mit ketting (Eys), kruisje voor om de hals: kruutske veur om den hals (Holtum), kruisketteltje: krùiskèttelke (Sint-Truiden), kruiskettinkje: kruuskettingske (Boorsem, ... ) Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)] III-3-3
kruisje van de rozenkrans kruis: kruus (Weert), kruuts (Klimmen, ... ), kruis van de rozenkrans: kruuts vanne roeazekrans (Montfort), kruisje: kreske (Tessenderlo), kreujske (Stokkem), kreuske (Hoepertingen, ... ), krijske (Eigenbilzen), krueske (Linne), kruiske (Eksel, ... ), krutske (Doenrade, ... ), krutsken (Guttecoven), kruuske (Achel, ... ), kruusken (Neerpelt), kruutske (Baarlo, ... ), krèuske (Zonhoven), krøsjkə (Meijel), krøͅskə (Tienray), krùiske (Sint-Truiden), krùskə (Hoeselt), krüts-je (Kerkrade), krütske (Klimmen), krəskə (Loksbergen), t kruutske (Kunrade), t krŭŭtske (Nieuwenhagen), t krütske (Waubach), t krəskə (Tongeren), ət krytskə (Montzen), Klank: doffe e  kreske (Jeuk), kruisje aan de noster: kruusje aan de noster (Bocholt), kruisje aan de rozenkrans: `t kruutske aan der roëzekrans (Klimmen), kreiske aan de roeezekrans (Peer), t kruutske an dr roeëzekrans (Gulpen), kruisje van de noster: het krijske van de noster (Eigenbilzen), kruisje van de paternoster: het kreuske van de paternoaster (Heers), kreuske van de paternoster (Diepenbeek), kruisje van de rozenkrans: kruuske van de rozekrans (Holtum), kruutske van de roezekrans (Baarlo), ut kruiske vaan de roezekrans (Maastricht), ut kruuske vanne roeezekrans (Roggel), paternosterkruisje: paternosterkruuske (Hechtel), rozenkranskruis: roazekranskruus (Valkenburg), roeezekranskruuts (Thorn), rozenkranskruisje: roaazekranskruuske (Grevenbicht/Papenhoven), roeazekrans-kruutske (Schinnen), roeezekranskruutske (Heel), roezekrans kruutske (Eys), roezekrans-kruiske (Maastricht), roezekranskruuske (Sevenum), roezekranskruutske (Baarlo), roezəkrànskruiske (Maastricht), roeëzekranskrutske (Sint-Martens-Voeren), roeëzekranskruutske (Ubachsberg), rozekranskruutske (Swalmen), t roeëzekrans-krütske (Nieuwenhagen) Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)] III-3-3
kruiskopschroevendraaier kruiskop: kruiskop (Leopoldsburg), kruiskopdraaier: krytskǫp˱driǝnǝr (Bleijerheide), kruiskopschroevendraaier: krȳtskǫpšruvǝndrɛjǝr (Tegelen), krȳtskǫpšrūvǝdrɛjǝr (Heel), kruisschroevendraaier: kryssxrūvǝndrē̜jǝr (Castenray, ... ), krȳsšrūvǝdrējǝr (Stein), krȳtsšruvǝdriǝnǝr (Mechelen), krȳtsšruvǝdrɛjǝr (Reuver), krȳtsšrūvǝdrɛjǝr (Herten), krø̜jtsšruvǝdrɛjǝr (Posterholt), kruistournevis: krǫwǝstørnǝves (Tessenderlo), phillipstournevis: flipsturnavis (Leopoldsburg), sterschroevendraaier: stɛršrūvǝndrē̜ǝr (Bilzen), stertournevis: stɛrturnǝves (Dilsen) Schroevendraaier waarvan het blad een kruisvormig uiteinde heeft; hij wordt gebruikt om schroeven met een kruisvormige insnijding in de kop vast of los te draaien. Dit type schroeven wordt in Venray (L 210) en omgeving kruiskopschroef (kryskǫpsxrūf) of kruiskop (kryskǫp) genoemd. Zie ook afb. 91. [N 53, 135; monogr.] II-12
kruiskruid dikkop: ook: klein kruiskruid en kruutsblaad  dikkop (Echt/Gebroek), duivelskruid: Veldeke  duvelskroeht (Waubach), duivenkrop: Veldeke  doevekrop (Klimmen), heksenkruid: Veldeke  heksekroeht (Waubach), hoekjeskruid: -  hoekskenskruid (Sint-Truiden), jakobskruid: WLD  jaakops-kroet (Swalmen), Jacobs kroet (Montfort), janskruid: WLD  i̯ans kròèt (Reuver), kanariekruid: -  kanariejkroet (Echt/Gebroek), kerkensleutel: WLD  kirkesleutel (Stein), kruisblad: ook: klein kruiskruid en dikkop  kruutsblaad (Echt/Gebroek), kruisjeskruid: ook: vog6lkro6t*  ɛkrəskəskroət (Diepenbeek), Opgegeven voor kaal knopkruid.  kru:tskəskru:t (Maasbracht), kruiskruid: kraaskraad (Jeuk), kruts kroet (Vijlen), -  kroeskroed (Tungelroy), kruudskroet (Montfort), =klein -. ook: kruutsblaad en dikkop  kruiskruid (Echt/Gebroek), Opgegeven voor kaal knopkruid.  kruutskroet (Vaals), WLD  krutskroed (Brunssum), kruiskruidje: kruutskrutje (Sittard), kruiswortel: eigen spellinsysteem bloezem geneeskragtig  kruūswortel (Meijel), oude grijs: idiosyncr. ook wel: "auwe gries"genoemd naar de witte pluisjes cf ook (H: grijskruid)  auwe gries (Sittard), schietkruid: WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)  schietkrôêt (Meerssen), sint-jakobskruid: eigen spelling  sint jakobskroet (Montfort), WLD  sint jakobskroet (Roermond), sint-jansbloem: Snt. Jansbloem (Oirlo), St Jansbloom (Tungelroy), Bree Wb.  St.-Jansbloom (Bree), idiosyncr.  St. Jansbloom (Thorn), WLD  Sint Jans-bloom (Sevenum), St. Jansbloom (Beesel), StJans blōōm (Schimmert), sint-jansbloempje: eigen spellingsysteem  St. Jansblumpke (Maasbree), sint-janskruid: St Janskroet (Schimmert), WBD/WLD  Sint Janskroet (Urmond), WLD  St. Janskroet (Ophoven), soldatenkruid: idiosyncr.  soldaotekroed (Thorn), vogelkruid: voogəlkraoət (Diepenbeek), ook: kr6sk6skro6t*  ɛvogəlɛkroət (Diepenbeek), zuurmelk: zoermelk (Wijlre) kruiskruid [DC 28 (1956)], [DC 60a (1985)] || Kruiskruid (senecio 5 tot 50 cm groot. De bladeren zijn bochtig veerspletig, kaal of licht spinnewebachtig behaard; de bloemen staan in kleine, langwerpige hoofdjes, straalbloemen ontbreken, de schijfbloemen ontbreken; omwindselblaadjes met zwarte top ( [N 92 (1982)] III-4-3