e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kransbottine bottine met riempje: bottine met riempje (Lommel), kransbottine: kransbotinə (Meijel), kransbottin (Dilsen), kransbottine (Bleijerheide), kransboutine (Maasbree), kransbŏĕtiĕnnə (Roggel), krànsbòtiĕnnə (Milsbeek), rigolebottine: [sic; of twee aparte woorden?]  rigeule bottine (Zonhoven) Een bottine met een aaneengesloten stuk leer rond de voet. Zie tek. 206f,g. (kransbottine, kranslaarsje?) [N 60 (1973)] || Het aaneengesloten stuk leer rond de voet (krans?) Vgl. tek. 206f (kransbottine), tek. 210 (kransmoliäre). Zie tek. 22. [N 60 (1973)] III-1-3
kransen boog: baog (Baarlo), een dennenkrans maken: dennekrens make vuer e preesterfieës (Klimmen), een krans maken: ein krans make (Klimmen), enne krans van dennegreun make vuër n preesterfiës (Klimmen), krans maake (Epen, ... ), krans make (Ell), krens make (Echt/Gebroek, ... ), krens maken (Schinnen), nne krans make (Gulpen), een kroon van dennentakken maken: een kroon van denne takke moake (Eigenbilzen), krans (zn.): krans (Haler, ... ), krens (Lutterade), kransen: kransen (Meijel, ... ), krense (Baarlo, ... ), krensen (Baarlo, ... ), krenze (Posterholt, ... ), krènse (Nieuwenhagen, ... ), kransje (zn.): de krans voor de neomist op de bonet  krenske (Terlinden), kronen: kronen (Ophoven), sieren: seere (Schimmert, ... ), seere veur et priesterfiejs (Neerbeek), siere (Houthalen), sieren (Eksel, ... ), sīērə (Loksbergen), sīrə (Meijel), versieren: mit denne versiere (Melick) Een krans van dennegroen maken voor een priesterfeest [krensen]. [N 96D (1989)] III-3-3
kransmolière kransmolire (<fr.): kransmoliere (Dilsen), kransmolière (Bleijerheide, ... ) Hoe noemt u het model van tek. 210 (kransmoliäre?) [N 60 (1973)] III-1-3
krant blad: blaad (Montfort), blad (Rimburg), blat (Welkenraedt), blàt (Heerlen), courant (<fr.): WNT: courant (II), van courant, bnw.. Zie ook bij krant. 1. eene loopende nieuwstijding; - 2. nieuwsblad.  courant (Meijel), courantenblaadje: im Volksmund der Namen der altesten Eupener Zeitung  kureͅ.ntəbleͅ‧t.jə (Eupen), dagblad: dagblaad (Susteren), minder gebruikt  doagblaad (Kessenich), gazet (<fr.): buzit (Brunssum), chəzét (Maastricht), ga.ze‧t (Montzen), gaazét (Roermond), gazet (Berbroek, ... ), gazet(te) (Hoeselt), gazēt (Borgloon), gazeͅt (Guigoven, ... ), gazit (Sint-Odiliënberg), gazät (Sint-Huibrechts-Lille), gazèt (Berg-en-Terblijt, ... ), gazét (Eksel), gazɛt (Walsbets), gezet (Amby, ... ), gezette (Neerharen), gezet’ (Banholt), gezēt (Eijsden, ... ), gezĕt (Bingelrade, ... ), gezeͅt (Meeuwen), gezit (Meijel, ... ), gezzèt (Koersel), gezät (Bree, ... ), gezèt (Asenray/Maalbroek, ... ), gezètt (Grevenbicht/Papenhoven), gezét (Bocholt, ... ), gezêt (Ell, ... ), gezöt (Bree), gĕzet (Beverst, ... ), gĕzĕt (Vliermaalroot), gĕzèt (Echt/Gebroek, ... ), gozet (Heythuysen), gàzèt (Nieuwenhagen), gèzet (Maastricht), gözèt (Kapel-in-t-Zand), gəzait (Rotem), gəzet (Bilzen, ... ), gəzēͅt (Herk-de-Stad, ... ), gəzĕt (Kozen), gəzeͅt (Borlo, ... ), gəzit (Epen, ... ), gəzät (Diepenbeek, ... ), gəzèt (Heerlen, ... ), gəzét (Amstenrade, ... ), gəzéét (Maastricht), gəzéət (Kelpen), gəzət (Neerglabbeek, ... ), gəzɛt (Bocholt), kazet (Geleen), kazèt (Lutterade), kerzèt (Geleen), kerzét (Guttecoven), kezet (Beek, ... ), kezĕt (Geleen, ... ), kezèt (Bunde, ... ), kezêt (Schimmert), kĕzèt (Gelieren/Bret), kurzet (Grevenbicht/Papenhoven), kəzet (Maastricht, ... ), kəzét (Urmond), kəzət (Genk), kəzɛt (Rekem), (vroegere benaming).  gazet (Venray), gezegd door oude mensen  kəzət (Neerglabbeek), jongere  gezɛt (Rekem), Note v.d. invuller:  gezet (Vlijtingen), Opm. bijv. hê luugtj wie ein gezèt.  gezèt (Beegden), Opm. de eerste e is toonloos.  gezèt (Hunsel), Opm. de eerste lettergreep toonloos.  gezet (Einighausen), Opm. e netals Fr. woord eette.  gezet (Epen), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  gazèt (Heer), ps. niet omgespeld.  kĕzät (Buchten), ps. omgespeld volgens Frings.  gazit (Eys), weinig  gezet (Blitterswijck), krant: kraant (Gennep, ... ), krajnt (Roermond), krant (Arcen, ... ), krānt (Afferden, ... ), krànt (Oirlo, ... ), kránt (Venray), kráánt (Gennep), (^ = lang).  krânt (Tienray), (huidige benaming).  krânt (Venray), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  krant (Stevensweert), tante bet: tante Bet (Oirlo), zeitung (du.): se‧i.toͅŋ (Eupen), sieding (Eys), siehdong (Waubach), tsie-dŏŏng (Vijlen), tsiedoeng (Schaesberg), tsiedonk (Kerkrade, ... ), tsiedoëng (Vaals), tsīduŋ (Welkenraedt), tsīēdòng (Nieuwenhagen), zidoͅŋ (Lontzen), ziedong (Simpelveld), ?  tsiedong (Simpelveld), v.  ts‧īd‧oͅŋ (Eys) een dagelijks verschijnend drukwerk ter verspreiding van nieuws en wetenswaardigheden en tot voorlichting van het publiek [gazet, krant, courant, journaal, dagblad] [N 87 (1981)] || krant [SGV (1914)], [ZND 17 (1935)] III-3-1
krasblok aanrijter: ārīsǝr (Spekholzerheide), blokkraspen: blǫkkraspɛn (Rothem), krasbek: kras˱bɛk (Bevingen), krasblok: kras˱blǫk (Meerlo, ... ), kratsblok: krats˱blǫk (Simpelveld, ... ), kretser: krɛtsǝr (Herten), kretspen: krɛtspɛn (Maastricht), schrijfblok: šrīf˱blǫk (Reuver), traskê: traskɛ̄ (Zutendaal) Kraspen op een voetstuk. Het krasblok wordt gebruikt wanneer een nauwkeurige aftekening op het materiaal noodzakelijk is. Het krasblok wordt met zijn voet rustend op het werkblad langs het werkstuk geschoven, waarbij de scherpe punt van het werktuig een lijn trekt. Zie ook afb. 72. Het woordtype traskê (Q 5) is merkwaardig. Mogelijk betreft het hier een afleiding van het Franse werkwoord ɛtracerɛ met het Waalse deminutiefsuffix ɛ-kê ɛ(Frans ɛ-quinɛ). Vgl. ook de inleiding van Wld II.5, pag. XV, waar twee vergelijkbare vormen ɛs√ªkêɛ, "storing, dislokatie", eig. "drempeltje" en ɛbeurkêɛ, "tussenschacht", eig. "kleine schacht" worden besproken.' [N 33, 347] II-11
kraspen grif: gref (Stokkem), griffel: grefǝl (Loksbergen), jrefǝl (Bleijerheide), koperen pen: kōpǝrǝ pɛn (Tessenderlo), kōpǝrǝn pɛn (Helden, ... ), koperen pin: kōpǝrǝn pęn (Meerlo), koperen punt: kǫwpǝrǝ pønt (Bevingen), koperen stift: kūpǝrǝ štef (Heerlen), krasnaald: krasnoalt (Houthalen), kraspen: kraspɛn (Neeritter  [(in staal)]  , ... ), kraspin: kraspen (Middelaar, ... ), kraspęn (Heijen, ... ), krāspęn (Diepenbeek), kratspen: kratspɛn (Klimmen, ... ), kratspin: kratspe.n (Swalmen), kratspen (Heerlen, ... ), kratspęn (Herten), kratsstift: kratsštef (Bleijerheide, ... ), krets: krɛts (Bilzen), puntijzer: pønt˱īzǝr (Stokkem), schrijfpen: šrēfpɛn (Eigenbilzen), tekenpen: tīkǝnpɛn (Houthalen), tekenstift: tęjkǝnstef (Montfort, ... ), traceerpen: trasērpɛn (Houthalen), traceerpunt: trasɛjrpønt (Jeuk), trekpen: trękpɛn (Nieuwenhagen, ... ) In het algemeen een werktuig waarmee de metaalbewerker de afmetingen van een werkstuk op het plaatmateriaal aftekent. Het bestaat doorgaans uit een spitse stalen of koperen stift die soms in een houten heft gevat kan zijn. Zie ook afb. 71. [N 33, 245; N 64, 82a; N 64, 82c; monogr.] II-11
krassen abomineren: vernielen, kapot maken  aboemiejeren (Hoepertingen), afkretsen: (aof)krètse (Maastricht), a͂fkrɛt⁄sə (s-Herenelderen), bederven: vernielen, kapot maken  bədøͅrəvə (Zepperen), bekrabbelen: bekrabbelen (Eisden, ... ), bəkra͂bələ (Zonhoven), bekrassen: bekrassen (Oostham, ... ), bekratsen: bekratse (Lontzen), bekretsen: bekretse (Genoelselderen, ... ), bekretsen (Beringen, ... ), bekrēͅtsə (Zichen-Zussen-Bolder), bekrètse (Maastricht), bəkretse (Genk), bəkretsen (Eigenbilzen), bəkreͅtsə (Hees), bəkrɛtsən (Zolder), bescharen: beschare (Hasselt), bəschēͅrən (Hamont), beschramen: bechreme (Rosmeer), dabben: dábbə (Nieuwenhagen), krabben: krabben (Leopoldsburg, ... ), krabə (Beringen, ... ), krebə (Beesel), krassen: krasjen (Mheer), krasse (Afferden, ... ), krassen (Blerick, ... ), krassə (Guttecoven, ... ), krasə (Kermt), krāsse (Lottum, ... ), kràssə (Gennep), krəsən (Tessenderlo, ... ), krassen maken: ps. deels omgespeld volgens Grootaers.  krasə [mōͅkən (Diepenbeek), kratsen: kra.tsə (Eys), kraatse (Wijlre), kratse (Arcen, ... ), kratse(n) (Schinveld), kratsen (Amby, ... ), kratsje (Susteren), kratsu (Brunssum), kratsə (Beesel, ... ), kràtsə (Heel, ... ), krátse (Swalmen), krátsə (Epen, ... ), krâtse (Schimmert), (enkelvoud).  kratsə (Eys), kressen: kressen (Leopoldsburg, ... ), kretsen: kretsche (Amby), kretse (Geulle, ... ), kretsen (Eigenbilzen, ... ), kretsə (Maastricht, ... ), kretsən (Diepenbeek), kretzen (Eksel), kreͅtsə (Houthalen, ... ), krètse (Maastricht, ... ), krètsə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), krètsən (Urmond), krêtse (Sint-Truiden), krɛtsə (Borgloon, ... ), (= hoger).  krètse (As), (meervoud).  krĕtse (Eys), ps. omgespeld volgens IPA!  krɛtsə (Maastricht, ... ), krɛtsən (Amby), ps. onder de n staat eigenlijk een rondje!  krètsṇ (Zonhoven), kretsen maken: krets maokĕ (Vroenhoven), kretsen maken (Jeuk), kriebelen: kriebbele (Heerlen), kwaken: kwa-ke (Wellen), kwaake (s-Herenelderen), kwaakë (Lanklaar), kwake(n) (Guttecoven), kwāke (Montzen), kwākə (Martenslinde), opmaken: ps. bij benadering omgespeld volgens Grootaers!  upmōͅ⁄ən (Oostham, ... ), optrekken: optrekken (Voort), scharen: schârən (Kwaadmechelen, ... ), sxārən (Oostham, ... ), scharen maken: schare moake (Heppen, ... ), scherpen: sjierpe (Klimmen), sjirpe (Buchten), schoeren: sjoere (Meijel), schrabben: schrabben (Paal, ... ), sjrabbe (Klimmen), schrabben trekken: schrabbe trèkke (Wellen), schrabben trekken (Jeuk), schramen: schrieme (Heer), schriemen (Lanaken), schrièmen (Sint-Martens-Voeren), schroeum (Lottum), schrö-me (Blitterswijck), schrø͂ͅme (Swolgen), sjrie:me (Mheer), sjriemen (Rekem), sjrième (Valkenburg), sri-mə (Vroenhoven), šriəmə (Rekem), šrīmə (Lanaken), Fr. ; soeur  schroeume (Lottum), schramen maken: chreummake (Remersdaal), chrimə moͅkə (Lanaken), schraamen maaken (Lommel, ... ), schriem maoken (Eijsden), srōmə mākə (Mechelen-aan-de-Maas), šriəmə ma:kə (Rekem), ( Onregelmatig strepen trekken ).  schroame make (Buggenum), schramen trekken: schroome trekken (Wilderen), schrapen: schraape (Sevenum, ... ), sjrapen (Ophoven), sjráópə (Maastricht), šrɛpə (Genk), schraven: skrawən (Sint-Truiden), schrijven: schrijven (Heerlen), sjrieven (Elen), schrobben: schrobben (Leopoldsburg, ... ), schrompen: sjrómpe (As), (sjrumde, haet gesjrump).  sjrumpe (Sittard), singuleren: vernielen, kapot maken  šeͅngəlīrə (Mettekoven), snijden: snieje (Ittervoort), strepen: stre.pə (Eisden), ps. omgespeld volgens Frings!  strēͅi̯pən (Kuttekoven), strepen maken: streep maoken (Lommel, ... ), ps. deels omgespeld volgens Grootaers.  stre:pə [mōͅkə (Genk), strepen trekken: strepen trekken (Heusden), strepə tràkə (Alt-Hoeselt), trekken: trekken (Wilderen), treəkken (Ulbeek), verassen: vernielen, kapot maken  veraossen (Bilzen), verkrabben: vərkrabə (Zonhoven), verkrassen: vərkrâsn (Zonhoven), verkretsen: vərkreͅtsn (Zonhoven), vernielen: vernielen (Beverlo, ... ), verschrompen: ps. boven de # staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  verschroͅmpə (Alken) het geluid geven van een scherp voorwerp dat over een hard oppervlak schraapt [skratsen, krassen, kratsen] [N 91 (1982)] || krassen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || krassen (van een schone tafel) [ZND 28 (1938)] || krassen van een zaag (enz.) || krassen, schrompen III-4-4
krasser kretser: krętsǝr (Kelmis) Steel met aan het eind een dwars daarop staande stalen plaat waarmee men in de wasserij het delf-erts naar zich toe trok. De grootte ervan was verschillend. [monogr.] II-4
kreeft homard (fr.): ommáár (Hasselt), ook in ZND 28, 048  homard (Hasselt), krab: ook in ZND 28, 048  krab (Beringen, ... ), krap (Beringen, ... ), krebs (du.): kraĕps (Baelen), krebs (Eupen), kribs (Bleijerheide, ... ), ook in ZND 28, 048  krēes (Eupen), krēps (Montzen), kreeft: krae:f (Roermond, ... ), kraef (Sittard, ... ), kraeft (As, ... ), kraĕft (Neerpelt), kraift (Echt/Gebroek, ... ), krāēf (Rekem), krāēft (Bree, ... ), krāēëft (Genk), kreef (Baarlo, ... ), kreeft (Hunsel, ... ), kref (Tongeren), kreft (Borgloon, ... ), krei:f (Sittard), krēēf (Arcen), krēēft (Helchteren), krēĕft (Hasselt), krĕĕf (Eijsden), krĕf (Limmel), krĕft (Steyl), krĕift (Lommel), krĕêft (Tessenderlo), krieef (Schinnen), krief (Simpelveld), kriejeft (Maasbree), krieêft (Doenrade), krieëft (Altweert, ... ), krif (Val-Meer), krift (Afferden, ... ), krièif (Bilzen), kriëf (Kessel), krääf (Heerlen), krääft (Buchten), krèf (Brunssum, ... ), krèft (Belfeld, ... ), krèèf (Amby), kréf (Tongeren), kréèf(t) (Heerlen), krêf (Einighausen, ... ), krêft (Asenray/Maalbroek, ... ), krêjft (Eys), krêjfte (Mechelen), krêêf (Munstergeleen, ... ), krêêft (Lutterade), alles ingevoerd onder ZND 01, a-m  kreeft (Lommel), bête, beest  kreèft (Broeksittard), ee zweemt naar i  krĕĕft (Blitterswijck), Fransche è  krèf (Epen), heej keek zô roo.ud as n krift / van toorn  krift (Merselo), lang  krêf (Berg-en-Terblijt), le maire  krĕeft (Geleen), ook in ZND 28, 048  kraft (Bree), kreef (Eigenbilzen, ... ), kreeft (Berbroek, ... ), kreejft (Berbroek), kref (Beverst, ... ), kreft (Alken, ... ), kreif (Amby, ... ), kreift (Elen, ... ), krēēf (Riemst), krēēft (As), krēf (Genk, ... ), krēft (Bocholt, ... ), krēif (Borgloon), krējəft (Zonhoven), krēͅf (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), krēͅft (Gerdingen, ... ), krēͅōͅft (Neeroeteren), krĕft (Heppen), kreͅft (Diepenbeek, ... ), krieef (Melveren), krieëf (Bilzen, ... ), krieəft (Hasselt, ... ), krift (Lommel), krinft (Sint-Martens-Voeren), krièf (Rijkhoven), kriëf (Martenslinde), krīēft (Weert), krĭft (Neerpelt), krèf (Millen, ... ), krèft (Bree, ... ), krèjəft (Zonhoven), krèv (Voort), kréft (Kleine-Brogel, ... ), krêft (Eisden, ... ), krêift (Elen), krɛft (Leopoldsburg), krɛi̯f (Aalst-bij-St.-Truiden), krɛ̄f (Rekem, ... ), Zo rood es n kraef  krae:f (Roermond) kreeft [SGV (1914)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-3
kreek, stilstaand water arm: einər èrəm (Haelen), bedding: beddìng (Heerlerbaan/Kaumer), bêdding (Wijlre), beek: baek (Tegelen, ... ), beekarm: baek erm (Nunhem), beekje: beakske (Eys), n⁄ beakske (Boekend), bijmaas: baojmaos (Maastricht), dode arm: doeëjə erm (Beesel), einə dōējə èrəm (Haelen), dode, een -: einər dōējə (Haelen), drenk: dreenk (Itteren), goot met water: en gŭt (vol) met water (Ingber), graaf: graaf (Grevenbicht/Papenhoven), jraaf (Kerkrade), gracht: gràcht (Loksbergen), grubbe: gröp (Susteren), (= meervoud).  gröbbə (Susteren), kreek: ein kreek (Geulle, ... ), en krēēk (Schimmert), kreek (Beesel, ... ), krièk (Simpelveld), krīek (Meijel), krīēëk (Nieuwenhagen), kuikenpoel: (mv.).  kuikkes peul (Stein), kuil: kal (Horn), koel (Lutterade, ... ), kōūl (Heel), kŏĕl (Venlo), (b.v. Venkoele).  ein koel (Venlo), meer: maar (Merkelbeek), oud bed: ait bed (Bunde), oude arm: aojö érm (Stevensweert), auwe erm (Posterholt), oude beek: aauw beik (Vlodrop), oude maas: de aaj Maas (Herten (bij Roermond)), oude rivierarm: ⁄ne alde riveererm (Velden), plas: plas (Venlo), poel: eine pool (Schimmert), pool (Buchten, ... ), pòwl (Sittard), pôôl (Posterholt), poeltje: peulke (Schinnen, ... ), por: #NAME?  pór (Sittard), rivierarm: rivier erm (Nunhem), scheut broek: (overwegend moeras).  schuut brook (Venlo), scheut water: (overwegend water).  schuut watər (Venlo), slak: sjlak (Susteren), slenk: sjlink (Swalmen), slink (Montfort), sloep: slöb (Stein), slond: sjlònt (Klimmen), sloot: slòāt (Born), slootje: sjlêûtje (Grevenbicht/Papenhoven), stilstaand water: sjtilsjtaond water (Roermond), uitham: oetham (Maastricht), ven: vèn (Echt/Gebroek), vén (Meijel), vloetsgraaf: vlóótsgrāāf (Schimmert), wijer: wiejer (Maasniel), wijer (Vaals), wijert: wîêrt (Reuver), zomp: zômp (Venray) kreek, klein, smal, veelal stilstaand water, vaak een overblijfsel van een overstroming of van de vroegere loop van een rivier [kil] [N 81 (1980)] || stilstaand water (bijv. gracht) III-4-4