e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leipan daksteen: dākstęjn (Maastricht), daktegel: dā.ktēgǝl (Tegelen), dāktēgǝl (Klimmen, ... ), gebakken lei: gǝbakǝ lęj (Helden, ... ), gebakken leipan: gǝbakǝ lęjpan (Helden, ... ), gebakken pantegel: gǝbaʔǝ pantēgǝl (Tessenderlo), leipan: lɛjpan (Ulestraten), pannetje: pɛnkǝ (Bree), tegelpan: tēgǝlpan (Meeuwen), vierkantige pan: virkɛntegǝ pan (Lommel) Gebakken dakpan in de vorm en afmeting van de natuurlijke lei. Leipannen worden gespijkerd, zij hebben geen kop- of zijsluiting en moeten daarom zo gedekt worden dat de naad tussen twee leipannen afgedekt wordt door een bovenliggende pan. [N 32, 49a] II-8
leiplank leibred: ęjbręt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]) Plank waarmee mijnwerkers in steile pijlers hun werkplek beschermen tegen het gevaar van kolen of materialen die naar beneden rollen of schuiven. [monogr.] II-5
leirol draagrol: draagrol (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), poulie: puli (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Winterslag, Waterschei]), poulie-tje: pulikǝ (Zie mijnen  [(Zwartberg / Winterslag / Waterschei)]  [Domaniale]), richtrol: rextrǫl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), rolletje: rǫlǝkǝ (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Rol of rolletje waarover een kabel loopt. De woordtypen "draagrol", "rolletje" en "poulie-tje" zijn specifiek van toepassing op de leirol van een lier. De term "richtrol" wordt met name gebruikt voor een horizontaal draaiende schijf. [monogr.; Vwo 622; Vwo 659] II-5
leischoenen chappen: šapǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Waterschei]), coussinet: kusǝmēn (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zolder]), geleischoenen: jǝlęjšǫŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), leischoenen: lęjsǫŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]  [Julia]), lęjšōn (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]  [Maurits]), paliers: paljēs (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Domaniale]), schoenen: šōn (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), šǫn (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), schoenen van de kas: schoenen van de kas (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), sloef van de kas: sloef van de kas (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]), sloffen: sloffen (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Zwartberg]  [Eisden]  [Eisden]), stross-schoenen: štrosšōn (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Winterslag, Waterschei]), štrǫsšōn (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), strossboomschoenen: štrǭsbōmšǫŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]) Geleidingsschoenen van de schachtkooi die met enige speling om de geleidingsbomen van de schacht sluiten. [N 95, 97; monogr.] II-5
leisteen jura: jūra (Waubach), žyra (Tessenderlo), žøra (Kuringen, ... ), jurasteen: žøreastin (Koersel), žørešstin (Koersel), leisteen: lęjstęjn (Meeuwen, ... ), lęjstīn (Bevingen, ... ), lęjštē (Waubach), lęjštęj.n (Rothem), lęjštęjn (Dieteren, ... ), lɛjštē̜jn (Klimmen, ... ), noorse lei: nōrsǝ lęj (Dieteren, ... ), scheversteen: šēvǝrštēǝ (Noorbeek, ... ), schiefer: šīfǝr (Kelmis), schilversteen: šelǝvǝrštēǝ (Noorbeek, ... ), solnhofer: sǫlǝnhø̜̄fǝr (Helden), sǫlǝnhōfǝr (Panningen, ... ), sǫnǝnhōvǝr (Rijckholt), zǫlhōfǝr (Montfort) In de mijn kwam men ook leisteen tegen. [monogr.] || Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;] II-4, II-9
lek lek: lē̜k (Klimmen), los: lǫs (Ell) Niet waterdicht, gezegd van een vat, ton of kuip. [N E, 52] II-12
lek geworden ingedroogd: engǝdrø̄xtj (Roermond), verdroogd: vǝrdrȳx (Maastricht), vǝrdrȳǝxt (Tegelen), verrad: vǝrrāt (Blerick, ... ), verrateld: verrateld (Borgloon), vǝrrātǝlt (Eisden, ... ), vǝrrǭtǝlt (Hasselt), vǝrājǝlt (Heel), verraterd: vǝrrǫjǝrt (Gennep) Een lek in een vat of ton wordt meestal veroorzaakt door uitdroging van het hout waardoor de banden los gaan zitten en de duigen en bodemplanken niet meer tegen elkaar aan sluiten. [N E, 52] II-12
lekbak bac reverdoir: bac reverdoir (Kerkom), kom: kǭmp (Meerssen), kuip: kȳp (Venray), lekbak: lekbak (Arcen, ... ), lękbak (Posterholt), lę̄kbak (Horn, ... ), lɛkbak (Neer, ... ), onderbak: ondǝrbak (Alken), ǫ.ndǝrbak (Wellen), onderkom: ǭndǝrkǭmp (Maastricht), onderkuip: ondǝrkūp (Meerssen), temperatuurkuip: tęmpǝratȳrkȳp (Horn), verzamelbak: verzamelbak (Maastricht), wortbak: wortbak (Stramproy) De bak onder de beslagkuip of klaringskuip waarin men het aftreksel van mout en water verzamelt. [N 35, 49; monogr.] II-2
lekken van het vat lekken: lē̜kt (Klimmen), lękt (Kortessem) Het weglopen van vloeistof door de kieren van het vat. [N E, 52] II-12
lekkerbek boffer: fr. bouffer  boeffër (Tongeren), doorjager: doerjieger (Stein), een met een gezonde maag: èjne mét ne gezónne máág (As), een wat goed snaaien kan: enə wat goot sjnuijə kan (Meers), eter: ae‧tər (Montfort), feinschmecker (d.): fainsjmekker (Kerkrade), fiensjmekken (Kerkrade), fijnsjmèkkər (Simpelveld), fijnsmekker (Rimburg), fynsmekker (Eys), fijnbek: fijnbek (Schimmert), fīēnbék (Venlo), fijnmuil: fien mòl (Maastricht), fijnproever: feinpriever (Bilzen), feinsjmekker (Nieuwenhagen), fi-jnprēver (Opglabbeek), fieēnpreuver (Herten (bij Roermond)), fien-preuver (Buggenum), fienpreuver (Hoensbroek, ... ), fienpreuvər (Maastricht, ... ), fienpruiver (Nieuwstadt), fijnpreuver (Gulpen), fijnpruver (Zonhoven), fiènpreuver (Maasniel), fīēnpreuver (Buchten, ... ), fīēnpreuvər (Echt/Gebroek, ... ), fīēnpruivər (Nieuwstadt), wie van verfijnd voedsel houdt  fi-jnprēver (Gruitrode), gezonde eter: gezónje aeter (Posterholt), gezónje éter/kòsgèngər (Kapel-in-t-Zand), eeter  gezonnən aeter (Caberg), goed van innemen: goot van innummə (Hunsel), goede eter: goeie aeter (Oirlo), goeien aeter (Venray), goien ëter (Gronsveld), gooie aiter (Ospel), gooie éter (Kapel-in-t-Zand), gooije aeter (Nunhem), gooijə éétər (Meers), gooiə éétər (Heythuysen), goojə eetér (Heugem), goojə éétər (Horn), goojən eetər (Maastricht), goojən éétər (Haelen), gowwe aeter (Klimmen), gówwe⁄n aeter (Klimmen), gôowə îêtər (Schinnen), goede kostganger: gooie kòsgèngər (Kapel-in-t-Zand), lekkerbek: geuje prīēver (Vlijtingen), lekker bek (Blerick), lekkerbek (Amby, ... ), lekkərbək (Sittard), leͅʔərbeͅk (Kwaadmechelen), lèkkerbèk (Gennep, ... ), lèkkèrbèk (?) (Susteren), lèkkərbèk (Hulsberg, ... ), lékkurbék (Venlo), lékkərbék (Doenrade), lɛ̄kərbɛ̄k (Teuven), iemand die een verfijnde smaak heeft  lekkerbek (Tienray), wie van verfijnd voedsel houdt  lèkkerbèk (Gruitrode), lekkermuil: lekkermoêl (Hoensbroek), lekkertand: lekkertand (Maastricht, ... ), lèkkertantj (Oirsbeek), lèkkertànk (Nieuwenhagen), leknaas: léknáás (Asselt), liefhebber: leefhubber (Doenrade), leefhöbbər (Asselt), peuzelaar: ne peuzelèèr (Lutterade), peuzelaer (Hoensbroek), peuzelèèr (Schimmert), peuzəléér (Rekem), puuzelaer (Simpelveld), schmarotser: sjmórotsər (Heerlen), schranser: sjransər (Maastricht), schurendresser: sjŭŭredresjer (Ubachsberg), slokdarm: sjlôkderm (Reuver), slokker: sjlokkər (Beesel), slokker (Neeroeteren), slukker (Echt/Gebroek), slókkər (Rekem), sl‧okər (Neeroeteren), slokkerd: sloekərt (Venlo), meer gezegd van iemand die veel snoept  slŏkkerd (Tungelroy), slokkert  slókkərt (Meijel), slokmuil: sjloakmōēl (Sittard), sjloekmoel (Doenrade, ... ), sjlokmoel (Geleen, ... ), sjlŏĕkmōēl (Valkenburg), sjlókmoel (Beek, ... ), sjlôkmoeël (Herten (bij Roermond)), slókmoel (Urmond), sloknaas: schlóknáás (Horn), sloknaas (Maasbracht), sl‧oknā.s (Neeroeteren), slokprij: sjlŏĕk⁄prīē (Brunssum), smikkelaar: sjmikkeleer (Roermond, ... ), smikkeler (Meerlo), smuller: sjmöller (Guttecoven), smuller (Hamont, ... ), smöller (Maastricht), sjmöller  sjmuller (Nieuwenhagen), smullerd: sjmullərt (Horn), smulpaap: sjmulpaap (Roermond, ... ), sjmulpāāp (Nieuwenhagen), sjmölpaap (Moorveld (Waalsen), ... ), smulpaap (Bree, ... ), smulpààp (Maastricht), smòlpááp (Maastricht), smölpaap (Maastricht, ... ), smölpááp (Venlo), snuiker: snuiker (Tungelroy), wie van verfijnd voedsel houdt  snuiker (Gruitrode), snuikerd: snuikerd (Weert), snuikert (Ell, ... ), snuitnaas: snuitsnaas (Eys), spader: Aete as enne spaajer: zeer veel eten  spaajer (Castenray, ... ), veelvraat: veelvraat (Montfort), vlajan: vlajan (Sittard), vreetbeer: vraetbaer (Stramproy), vréétbéér (Horn), vreetbeest: vrètbees (Montfort), vreetjanus: vraetjáánəs (Tegelen), vreetprij: vrëətpriej (Schinnen), vreetwolf: vreitwolf (Vlodrop), vreetzak: vraetzak (Guttecoven, ... ), vreetzak (Eksel), vrèètsak (Wijlre), vrèètzak (Merkelbeek), vréétsak (Meijel), vréétzak (Maasbree, ... ), vréétzàk (Schimmert), vréətzàk (Kelpen), vrêêtzak (Wessem), veel eten  vreetzak (Maastricht), vreter: vreéter (Gulpen), zatvreter: zaatvraeter (Roermond) fijnproever || goed eter || goede eter || iemand die alleen maar leeft om te eten en te drinken || iemand die goed kan eten (lekkerbek) [N 80 (1980)] || lekkerbek || lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)] || peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3