e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lenen borgen: Van Dale: borgen, 1. op krediet geven; -2. te leen geven; -3. zonder gerede betaling kopen; -4. ontlenen aan, van, bij iem. of iets; -5. waarborgen;  bøͅrəgə (Eupen), geven: g[i}ɛjvə (Vechmaal), gɛ̄və (Overpelt), lenen: lee[i}ne (Neerharen), leene (Heers), leenen (Beverst, ... ), leinen (Vechmaal), leinə (Bilzen, ... ), leɛnə (Mechelen-aan-de-Maas), lē[ə}nə (Sint-Huibrechts-Hern), lējənə (Lommel), lēnə (Koninksem, ... ), lēnən (Hoeselt), leͅ.nən (Eksel), li[ə}nə (Hamont, ... ), liejne (Eisden), liene (Amby, ... ), lienen (Beringen, ... ), lienə (Kuringen), lieənen (Peer), linnen (Hechtel), linə (Lanaken), liènen (Geistingen), liëne(n) (As), liənə (Linkhout, ... ), lī.nə (Hasselt), lī[e}nən (Opglabbeek), lī[ä}nə (Molenbeersel), lī[ə}nə (As, ... ), lī[ə}nən (Bocholt, ... ), līenə (Maastricht), līnə (Hasselt, ... ), līnən (Leut, ... ), li‧[ə}nə (Donk (bij Herk-de-Stad)), li‧nə (Rotem, ... ), li‧ə.nə (Montzen), li‧ənə (Bree, ... ), lä:ne (Sint-Lambrechts-Herk), lè-ne (Wellen), lèinen (Roosteren), lènen (Heers), lɛ[i}nə (Gelinden), lɛ̄jnə (Veulen), lɛ̄nə (Hoepertingen, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  linə (Hasselt), lenen (ww.): lieëne (Wijlre) de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] || leenen [ZND 14 (1926)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
leng bederf: bǝdęrǝf (Hasselt), bedorven: bǝdørvǝ (Zepperen), bǝdǫrvǝ (Houthalen), bedorven brood: bǝdørvǝ brǭwǝt (Munsterbilzen), brood met leng: brōwt met lɛŋk (Beverst), heefsel: ęjsǝl (Sint-Truiden), knets: knɛtš (Maastricht, ... ), lang brood: laŋk brūǝt (Helden), leng: leŋ (Bocholt, ... ), leŋk (Herten), lęŋ (Rekem, ... ), lɛŋ (Arcen, ... ), lens: lęns (Stokrooie), lijmen: (het brood) lęjmt (Houthalen), lijp: lɛjǝp (Stokrooie), muf: myf (Blerick), onvast brood: onvast brūt (Cadier), rot brood: rot brūwǝt (Neerpelt), rǫt brǭwt (Bilzen), rot worden: rǫt wø̜jdǝ (Melveren), schimmelen: (het brood) šymǝlt (Amstenrade), slak: šlɛk (Wittem), slijmen: (het brood) slimpt (Leuken), slijmerig: slīmǝrǝx (Heythuysen), vemen: (het brood) vęmt (Helden), vē̜mt (Amstenrade), vē̜mtj (Tungelroy), zuur: zur (Sint-Truiden), zōr (Heythuysen), zuur brood: zur brūt (Bevingen) Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.] II-1
lenggaren lenggaren: lɛŋgārǝ (Eupen), lenggarenspoeltje: lɛŋgārǝšpø̜lǝkǝ (Eupen) Een bosje garen op een klosje waaruit men draden neemt voor reparatie van kettinggaren. [N 39, 77f; monogr.] II-7
lengte lengte: leŋdǝ (Meeuwen, ... ), leŋtǝ (Reuver, ... ), lē̜ŋtǝ (Meijel), lęŋdjǝ (Weert), lęŋdǝ (As, ... ), lęŋtǝ (Born, ... ), lęǝŋtǝ (Horst), lɛŋdǝ (Bleijerheide, ... ), lɛŋtǝ (Bilzen, ... ) Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b] II-7
lengtedoorsnede doorsnede: dø̜rsnej (Ottersum), dōršnēj (Reuver), hoogtedoorsnede: hȳǝxtǝdōrsnēj (Venlo), langsdoorsnede: laŋs˱dūršnet (Posterholt), opstand: opštant (Mechelen), ǫpstant (Bilzen), verticale doorsnede: vęrtekǭlǝ dørsnē (Tessenderlo), vɛrtikālǝ dōršnet (Tegelen), vɛrtikālǝ dōršnēt (Heel) Een getekende, verticale doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205e] II-12
lenig adroit (fr.): adret (Vliermaalroot), syn. lienig, lips, louch.  adrèt (Diepenbeek), WNT: &lt; fr. adroit  adreͅt (Gingelom), alert: alaed (Kerkrade), ?  al-laëd (Kerkrade), behendig: behendig (Broekhuizen), fit: fit (Mechelen-aan-de-Maas), fluks: floeks (Vliermaalroot), gelenig: geliënig (Mheer), gelenkig (du.): gelenkig (Eygelshoven, ... ), geleukig (Nieuwenhagen), jelankig (Kerkrade), jeleenkich (Kerkrade), jelenkig (Bocholtz, ... ), gem: gém (Klimmen), gemij: Heel buigzaam  gemeuj (Mheer), gesmij: gesjmöj (Kelmis), gəṣmøj (Montzen), gewandt (du.): gewand (Nieuwenhagen, ... ), jewant (Bocholtz), gezwak: g`zwak (Kaulille), gezwaak (Bree, ... ), gezwak (Bree, ... ), gezwoak (Bokrijk), gəzwak (Achel, ... ), jəzwak (Hamont, ... ), B.v. ne mins moet er alles aan doen vehr gezwak te blijven.  gezwak (Peer), lenig  gezwak (Bree), Ook gezwek.  gəzwak (Opglabbeek), gezwank: geschwank (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), gesjwank (Brunssum, ... ), gezjwa.nk (Boukoul), gezjwaak (Beegden), gezjwank (Baexem, ... ), gezwang (Meeswijk), gezwangk (Susteren), gezwank (Baarlo, ... ), gezwanktj (Echt/Gebroek), gezwaŋk (Opglabbeek), gezwa͂nk (Tungelroy), gezwenk (Echt/Gebroek, ... ), gezwânk (Tungelroy), gəzjwaŋk (Heerlerheide), gəzwank (Kinrooi, ... ), gəzwaŋk (Lanklaar, ... ), [Paragraaf: fysische eigenschappen].  gezwank (Boorsem), B.v. gezwank wiej ein aol.  gezwank (Nunhem), i.e. buigzaam.  gesjwank (Sittard), lenig  gezwank (Heythuysen), handig: hendig (Broekhuizen, ... ), kevief (<fr.): kevief (Blerick), kevits: i.e. kevits.  kəvets (Bocholt), kevitsig: kəvetsex (Opglabbeek), kwiek: kwiek (Valkenburg, ... ), lenig: leenig (Panningen, ... ), lenig (Blerick, ... ), lenix (Gingelom), lenəch (Tessenderlo), lēēnig (Schimmert), lienig (Diepenbeek), B.v. ne mins moet er alles aan doen vehr lenig te blijven.  lenig (Peer), Tegenwoordig ook.  lenig (Tegelen), lips: leps (Sint-Truiden, ... ), lips (Diepenbeek, ... ), līps (Sint-Truiden), li̯ps (Opheers), lìps (Riemst), Zn.: ene lipse.  lips (Vorsen), lucht: louch (Diepenbeek), loͅx (Beverst, ... ), lucht (Alken), làu.ch (Gors-Opleeuw), nits: nietsj (Mechelen, ... ), nitsch (Bunde, ... ), rap: rap (Afferden, ... ), rap (?) (Middelaar), slap: schlap (Baexem), sjlap (Amstenrade, ... ), slap (Halen, ... ), slap ? (Rekem), slâp (Wolder/Oud-Vroenhoven), žlap (Vaals), [Paragraaf: fysische eigenschappen].  slap (Boorsem), sluw: [sic]  slouw (Heerlerheide), smal: sjmàel (Kerkrade), soepel: soepel (Maastricht, ... ), vief: fief (Venlo), vief (Klimmen), vitsig: fitzig (Gronsveld), zwak: schwach (Gemmenich), sjwaak (Sittard, ... ), zjwaak (Baarlo, ... ), zjwââk (Tegelen), zschwaak (Hulsberg), zwaak (Arcen, ... ), zwak (Beverlo, ... ), zwaōk (Vechmaal), zwaək (Gingelom), zwank: zjwank (Meerssen), zwank (Baarlo) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig || Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)], [N 10 (1961)] III-1-1
lenig persoon gezwankte kerel: (kerel)  gezwankte kēēl (Schaesberg), licht ding: Opm.: loch = licht.  een loch deng (Hasselt), slappe, een -: ənə slapə (Kanne), vieve, een -: ənə vīvə (Kanne), zo zwak als een vits: zo lenig als een twijg  zo zjwaak as ’n wits (Tegelen), zwakke kadee (<fr.): Van Dale: kadee.  zwakke kaddei (Mechelen-Bovelingen), zwakke tak: buigzame tak  ene zwaake tak (Helden/Everlo) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lens zijn af zijn: āf ˲zen (Schimmert), āf ˲zē.n (Sittard), āf ˲zēǝn (Houthalen), droog staan: drø̄x stǭn (Stokkem), droog zijn: dryǝx ˲ziǝ, ˲zen (Bleijerheide), drȳx˲zīǝ (Nieuwenhagen, ... ), geen water geven: gęj wātǝr g̜ē̜vǝ (Stokkem), lens zijn: lɛns ˲zēn (Roermond) Gezegd van een pomp die geen water meer geeft. Volgens het Sittards woordenboek (pag. 322) kon dit worden veroorzaakt doordat de klep in de pompzuiger niet goed functioneerde. Daardoor liep het water terug in de pompput en zoog men bij het pompen lucht. Door water in de pomp te gieten, dreef men de lucht onder de zuiger weg en ontstond er een gesloten waterkolom in het pomphuis. [N 64, 135c; N 66, 51c; monogr.] II-11
lente, voorjaar bloeitijd: (letterlijk: de bloeitijd meer bepaald de maanden april en mei  dər bl‧ø̄itī.t (s-Gravenvoeren, ... ), lente: de lengte (Sevenum), de lente (Mechelen, ... ), de lingkte (Boekend), de link-te (Baarlo), de linkte (Tegelen, ... ), de Linte (Arcen), de linte (Blerick, ... ), de lintje (Beesel, ... ), de līnjtje (Baexem), de lènte (Maastricht), də l‧ɛntə (s-Gravenvoeren), laente (Castenray, ... ), leengte (Velden), leente (Bergen, ... ), leentje (Ospel, ... ), leinte (Oirlo), lente (Amby, ... ), lenten (Beverst), lentë (Lanklaar), lentə (Beringen, ... ), lēnte (Rosmeer), lēntə (Meterik), lĕnte (Heer), lĕntje (Bingelrade), leͅntə (Lanaken), lijnkte (Sevenum), lingkte (Tegelen), lingte (Maasbree), linjte (Beesel, ... ), linkte (Baarlo, ... ), linte (Arcen, ... ), Linte (Meijel), linte (Venlo, ... ), lintje (Asselt, ... ), lintjə (Swalmen, ... ), liste (Maasbree), līngte (Belfeld), līnte (Afferden), līntje (Reuver), lĭntje (Horn), loent⁄n (Tessenderlo), lènte (Elen, ... ), léénte (Middelaar), lênte (Horst, ... ), ləntə (Zolder), lɛ̄nte (Meerlo), (lingte).  liŋte (Hout-Blerick), (meervoud: lîntjes).  lîntje (Altweert, ... ), Opm. als Fr. frais.  lente (Nieuwerkerken), Opm. doffe e.  lente (Genk), Opm. e zoals è in père.  lente (Lommel), Opm. lange e.  lente (Hees), Opm. v.d. invuller: ev. (ik denk dat hij eventueel bedoelt?).  de lingkte (Tegelen), Opm. v.d. invuller: lange i.  līntje (Beringe), Opm. v.d. invuller: zo wordt het ook genoemd.  de lente (Oirsbeek), Opm. v.d. invuller: zo wordt het ook wel genoemd.  leentje (Laar), ps. boven de \\ staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  leͅntə (Sint-Truiden), ps. letterlijk overgenomen; onder de n staat nog een rondje, deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  leͅi.ntə (Borgloon), ps. niet omgespeld!  liṇtje (Haelen), ps. of toch omspellen volgens Frings: [lent\\]?  lĕntə (Pey), ps. omgespeld volgens Frings.  leͅntə (Neerglabbeek), ps. omgespeld volgens Frings; of gewoon overnemen: länt\\?  lɛntə (Molenbeersel), ps. omgespeld volgens IPA.  lɛntə (Beringen, ... ), ps. omgespeld volgens IPA; of gewoon overnemen: lnt\\?.  leͅntə (Sint-Huibrechts-Lille), tijdsbepaling  eͅn də l‧ɛntə (s-Gravenvoeren), opgaande tijd: ps. de e staat wat hoger geschreven.  opgoandje tied (Opoeteren), opgang: opga-nk (Wellen), opgaangk (Gelinden), opgang (Beverst, ... ), opgangk (Hoepertingen), opgank (Berbroek, ... ), opgaəng (Ulbeek), opgānk (Zepperen), oͅpgang (Diepenbeek), oͅpgaŋ (Herk-de-Stad), òpgànk (Tongeren), ps. de tweede a staat wat hoger geschreven.  opgaank (Hoepertingen), ps. letterlijk overgenomen.  opga...ng (Ulbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  oͅpxaŋk (Martenslinde), ps. omgespeld volgens Frings. ps. de k staat wat hoger geschreven.  oͅbxaŋk (Diepenbeek), oͅpgaŋk (Mettekoven), ps. omgespeld volgens IPA.  oͅpxaŋk (Zonhoven), oͅpxeͅiŋk (Aalst-bij-St.-Truiden), ps. omgespeld volgens IPA; of gewoon overnemen: opga:nk?  opga͂nk (Hoepertingen, ... ), ps. omgespeld volgens IPA; of gewoon overnemen: opga:nk? Opm. zangerig gerekt, met name de ng.  opga͂nk (Heers), ps. omgespeld volgens IPA; of gewoon overnemen: opxa.]k?  opxa͂ŋk (Borgloon), z.o. outersjank, viertijd.  opgank (Genk), s lentes (in de lente): sjlink⁄tes (Tegelen), uitergaans: oetergaons (Sittard), oetergoans (Einighausen, ... ), ⁄t oetergoons (Obbicht), NB vdHeijden geeft outergaons óók als herfst!i En n Schelberg is oetergaans herfst!  oetergaans (Buchten), uitersgang: de ûtersjank (As, ... ), oetersjank (Opitter), oëterschank (Opoeteren), z.o. opgank.  outersjank (Genk), zie Con.Vervl uitgang van de winter  de ûtersjank (Bocholt), uitgaand: ps. invuller twijfelt over het antwoord.  utgōͅndə (?) (Opgrimbie), uithoud: oethaauwt (Heek), oethant (Sint-Martens-Voeren), oethaut (Oirsbeek, ... ), oethauwt (Schinveld), oethawt (Doenrade, ... ), oethoat (Mheer), oetôd (Remersdaal), ōēthout (Klimmen), (oud).  oethauwt (Schimmert), (s.f.), in: a gen oethaot  oethaot (Mheer), letterlijk: de uithoud  ⁄‧uthōͅ.t (s-Gravenvoeren, ... ), Opm. v.d. invuller: men gaf als voorbeeld: "met der oethoat kump der sjtal lèg", betekent: gaat het vee in de weide.  oethoat (Noorbeek), ps. boven de n staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  ūthānt (Remersdaal), ps. boven de ò staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  uthòt (Montzen), tijdsbepaling  a gən ⁄‧uthōͅ.t (s-Gravenvoeren, ... ), uitkomen: ûtkòmme (As, ... ), uitloop: uutluip (Opglabbeek), voorjaar: het veurjaor (Oirsbeek), het viêrjoar (As, ... ), veurjaor (Asselt, ... ), veurjoar (Berg-en-Terblijt, ... ), veurjoor (Jeuk, ... ), veurjoər (Ophoven), vierjaor (Neeroeteren), vierjoar (Neeroeteren, ... ), vjerjôâr (Riemst), voerjaor (Rijkhoven), vuerjoar (Schinveld), vurjaor (Castenray, ... ), vuurjaor (Neeroeteren, ... ), vuurjor (Elen), vuuërjaor (Klimmen), vuûrjoar? (Thorn), vèùrjaor (Haelen), vörjaor (Siebengewald), vörjoar (Gennep, ... ), vø̄rjōͅr (Lanaken), vøͅa.rj‧ōͅr (Sint-Martens-Voeren, ... ), vürjoar (Heerlen), vərjaor (Beverlo), vərjoor (Beverlo), ⁄t veurjaor (Maasbracht, ... ), ⁄t vurjaor (Meijel), ⁄t vuurjoar (Waubach), ⁄t vuüèrjoar (Hoensbroek), ⁄vø̄ərjōͅr (Meeswijk), Opm. minder gebruikelijk.  vierjôâr (Opitter), Opm. v.d. invuller: zo wordt het ook wel genoemd.  veurjaor (Reuver), ps. letterlijk overgenomen.  vjəir (Vroenhoven), ps. omgespeld volgens Frings. Opm. zeldzamer.  vø͂ͅjror (Herk-de-Stad), ps. omgespeld volgens Grootaers.  vø͂ͅrjoͅr (Hamont), voortijd: de viêrti-jd (As, ... ), veertijd (Peer, ... ), veurtij (Hechtel), veurtijd (Helchteren, ... ), veurtijəd (Beverlo), veurtīed (Rotem), veurtèĕd (Heppen), vīrtijd (Genk), JK met ontronding?  de viêrti-jd (Bocholt), Opm. de e van de.  vetij (Kwaadmechelen), vetijd (Kwaadmechelen), Opm. lange ie.  viertijd (Genk), ps. de e staat wat hoger geschreven.  veurtyed (Houthalen), ps. de e staat wat hoger geschreven. ps. boven de eerste È staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  vīrtīet (Opglabbeek), ps. onder de e staat nog een soort trema; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  vø̄rtejət (Zonhoven), z.o. opgank, outersjank.  viertijd (Genk), vroegjaar: en vreug joar? (Asenray/Maalbroek), freugjaor (Heerlen), het vreegjoar (As, ... ), vreu(g)joar (Schinveld), vreu:chjao:r (Roermond), vreuchjaor (Vroenhoven), vreug-joar (Vijlen), vreugjaar (Ulestraten), vreugjaor (Borgharen, ... ), vreugjaor? (Amby), vreugjaur (Maaseik), vreugjoar (Amby, ... ), vreugjoar? (Geleen), vreugjôâr (Lanaken), vreugoar (Mechelen-aan-de-Maas), vreujoar (Eisden), vrigjaor (Eigenbilzen), vrigjaur (Rosmeer), vroeg-joar (Blitterswijck), vroegjaor (Gennep, ... ), vroegjoar (Gennep, ... ), vrōjōͅr (Opgrimbie), vrōōjjoar (Gulpen), vruegjoar (Steyl), vrugjaar (Zichen-Zussen-Bolder), vrugjoar (Wahlwiller), vrugjoor (Zichen-Zussen-Bolder), vrugkoar (Simpelveld), vrui:jao:r (Sittard), vruig-joar (Limbricht), vruijoar (Rimburg, ... ), vrujjoa⁄r (Waubach), vrujoar (Waubach), vruugjaar (Einighausen), vruugjaor (Venlo), vruùgjaor (Venlo), vréugjoar (Lanklaar), vrêûgjaor (Grathem), vröjoar (Kerkrade), vrø̄:jōͅ:r (Opgrimbie), vrø̄gjōͅr (Lanaken), vrø̄xjōͅr (Mechelen-aan-de-Maas), vrø͂ͅgjoar (Heek), vrüjoor (Lontzen), ət vrugjou̯ər (Eys), ət vr‧ø̄xj‧ōͅr (s-Gravenvoeren, ... ), ⁄t vreugjaor (Geleen, ... ), ⁄t vreugjoar (Maasbracht, ... ), ⁄t vreuxjòr (Margraten), ⁄t vrugjaor (Vijlen), ⁄vrø̄jōͅr (Meeswijk), (dit is een synoniem voor vurjaor - zie blz. 650).  vroegjaor (Castenray, ... ), (dit is synoniem voor laente en is oud Venrays).  vroegjaor (Castenray, ... ), (Fransche o; uit mon).  vreugjor (Epen), (in de lente: meestal op en oethoat).  vrø͂ͅgjoar (Mechelen), (vruijaore).  vruijaor (Sittard), Opm. ear netals bij woord Jean.  vreugjear (Rotem), Opm. v.d. invuller: "dn oetgoandj\\"is aan t verdwijnen.  vreuchjoar (Pey), Opm. v.d. invuller: met als lidwoord: \\t.  vreužjoor (Vaals), ps. bij benadering omgespeld volgens Grootaers; ps. boven de Ø staat nog een ´ en boven de (omgespelde) ‹ nog een `; deze combinatieletters zijn niet te maken/om te spellen.  frōxjōͅr (Rekem), ps. boven de u staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken.  ⁄t vreugjoar (Hoensbroek), ps. boven de ò staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  vröxjòr (Montzen), ps. niet omgespeld.  vro:xjoar (Amby), ps. omgespeld volgens Frings.  vrixjuoͅr (Martenslinde), vrø̄x jōͅr (Molenbeersel), ps. omgespeld volgens Grootaers.  froxjōͅr (Rekem), tijdsbepaling  oͅb ət vr‧ø̄xj‧ōͅr (s-Gravenvoeren, ... ), Zo wordt het ook genoemd.  vreujaor (Gronsveld), vroegtijd: vreugtie (Neeroeteren), vruchtè (Lommel), vrügteit (Leopoldsburg), Opm. korte uu, zonder overgang van i naar j.  vrugtij (Lommel), ps. niet omgespeld.  vrijxtɛjt (Leopoldsburg) in de lente || lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)], [ZND 30 (1939)] || lente, voorjaar || voorjaar, lente [DC 27 (1955)] || vroegjaar III-4-4
lepbig flesbagje: flɛsbɛkskǝ (Welten), flessenbag: flɛsǝbax (Achel), flɛsǝmbaq (Tegelen), flɛšǝbak (Montfort), lebberaar: lɛbǝrē̜r (Gelinden, ... ), lep: lɛp (Venlo), lepkeu: lępkø̄ (Lanklaar), lɛpkø̄ (Middelaar), lepkuusje: lɛpkuskǝ (Meijel), lepper: lɛpǝr (Blitterswijck, ... ), lepperd: lɛpǝrt (Gennep, ... ), leppertje: lɛpǝrkǝ (Maasmechelen), leppoggen (mv.): lɛppogǝ (Milsbeek, ... ), lepser: lɛpšǝr (Oost-Maarland), lepserd: lɛpšǝrt (Hoensbroek), lurker: lørkǝr (Grathem), melkbag: melkbax (Wellen), męlkbak (Maasmechelen), męlkbax (Beringen, ... ), męlǝkbak (Borgloon), męlǝkbax (Paal), melkkurre: męlkkørǝ (Sint-Truiden), męlǝkkyrǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), speetbag: spētbax (Hoeselt), tetbig: tętbex (Rapertingen), tetvarken: tętvęrǝkǝ (Halen), zoeteling: zø̄tǝleŋ (Swalmen), zuiker: zau̯kǝr (Tongeren), zūkǝr (Holtum) Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12