e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muzikant musicus: musicus (Oirlo, ... ), musikus (Reuver), muzikus (Meijel, ... ), myzikøs (Venlo), musiker (du.): `muzikər (Gemmenich), moezieker (Kerkrade), moeziker (Waubach), muzikər (Eys, ... ), muziekmaker: moeziekmeëker (Heerlen), muziekman: muziekman (Tungelroy), muzikant: (ne) muzekant (Lommel), a. dë muzzëkaant (Tongeren), mezekà.nt (Hasselt), moezekant (Sittard), moeziekant (Bocholtz, ... ), moezziekant (Kerkrade), musikant (Geleen, ... ), muuz`kant (Bocholt), muuzeka.nt (Zolder), muuzekant (Swalmen), muzekant (As, ... ), muzi`ka.nt (Gemmenich), muziekant (Doenrade, ... ), muzikaant (Achel, ... ), muzikaant, muzekaant (Kanne), muzikant (Alken, ... ), muzikAnt (Thorn), muzikant (Thorn, ... ), muzikant, muzzekant (Maastricht), muzzekant (Klimmen, ... ), muzzëkaant (Hoeselt), muzəkant (Nieuwenhagen), muûz`ka:nt (Kaulille), myzekant (Loksbergen, ... ), myzikanjt (Susteren), myzikant (As, ... ), myzikānt (Hamont, ... ), myzəka.nt (Borgloon, ... ), mYzəka:nt (Kanne), myzəkant (Diepenbeek, ... ), myzəkānt (Gennep, ... ), møzəka͂e͂:nt (Tongeren), məzikant (Sevenum), ne mizzeka.nt (Hasselt), ne muuzeka.nt (Zolder), ne muzekant (Bilzen), 76, 123d  muuzzəkant (Roermond), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  muzikant (Heers), Afl. sub muziek.  mizzeka.nt (Hasselt), muzzeka.nt (Zonhoven), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  muzikant (Diepenbeek), Fr. musicien > Nl. muzikant (suffixsubstitutie).  müzzëkàant (Tongeren), Gg. praktisch beoefenaar van de muziek.  mYzikant (Gingelom), speelder: spèèlder (Stokkem), speelman: sjpeelman (Brunssum), speulman (Meerlo, ... ), speulmân (Tungelroy), spilman (Beverlo), spéelman (Tongeren), In ilke kaffei van n hand grout zoùt vrugger bè de kèrmis ne speelman: In ieder dorpscafé zat vroeger bij gelegenheid van kermis n muzikant.  speelman (Kortessem), speler: spēlər (Urmond), spiëler (Bilzen) (Begaafde) muzikant. || I. Speelman: muzikant. || iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] || Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] || Musicant (ofr.), musicien. || Musicant (ofr.), musicien: muzikant. || Musicien: 1. Muzikant (in orkesten 2. Muzicus. || Musicus. || Musikant: Musikant. || Musiker: Musiker. || Muzikant (in orkesten musicus. || Muzikant (kermis-, straat-). || Muzikant met trekharmonika, die muziek maakt op bruiloften. || Muzikant. [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Muzikant: b) beroepsspeler. || Muzikant: Bespeler van muziekinstrument. || Speelman, muzikant. || Speelman. || Speler; muzikant. III-3-2
muzikant add. jazzer: Dat is enen jazzer; hij speelt in een orkest.  dzḁəzər (Niel-bij-St.-Truiden), lier: lier (Brunssum), speelgaarne: sjpeelgeer (Brunssum) Jazzer: Muzikant in een orkest. || Speelman. || Speelman; iemand die graag muziek maakt. III-3-2
muzikant: componist componist: b. de kòmpónis (Tongeren), componist (Genk), komponis (Bilzen), kompënis (Hoeselt) iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] III-3-2
n verwachting zijn in gezegende omstandigheden: gezègende umstandighede (Blitterswijck, ... ) zwanger III-2-2
naad naad: noǝt (Eupen, ... ), nuǝt (Borgloon), nwat (Bilzen), nwǫt (Val-Meer), nōt (Stevoort), nōǝt (Diepenbeek), nūojt (Tongeren), nǫt (Genk), nǭjt (Peer), nǭt (Afferden, ... ), naadje: nø̜tjǝ (Heerlen) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7
naadloze rug of middenrug aan een stuk: ǭn ɛ štøk (Eijsden), ganse rug: gānsǝ røk (s-Gravenvoeren), gladde rug: jlatǝ røk (Bleijerheide), losse rug: losǝ røq (Eisden), middenrug zonder naad: medǝręx zondǝr nuǝt (Bilzen), naadloze rug: nǭtluǝzǝ rø̜x (Neeroeteren), rechte rug: ręxtǝ rø̜k (Echt, ... ), rɛxtǝ rø̜q (Reuver), rug ane naad: røk onǝ nǭt (Montzen), rug van één stuk: rug van één stuk (Meeuwen), rug zonder naad: røx zōndǝr nǭt (Horst), rø̜k zoŋǝr nǭt (Doenrade), rø̜k zōndǝr nǭt (Noorbeek), rø̜q zoŋǝr nǭt (Geleen, ... ), rø̜x zoŋǝr nǭt (Stein), ręx zondǝr nuǝt (Bilzen), ręx zonǝr nǭt (Genk), rugpand zonder naad: rokpanjtj ˲soŋǝr nǭt (Herten), toeë rug: tūǝ røk (Tegelen, ... ) Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87] II-7
naaf aaf: āf (Blerick, ... ), as: ás (Maastricht, ... ), aslok: ā.slō.k (Maastricht), bonkel: buŋkǝl (Diepenbeek), buis: bȳš (Rekem), bus: bøs (Haelen, ... ), bø̜s (Echt), dam: dam (Lummen, ... ), dom: dom (Alken, ... ), domp (Blerick), dou̯m (Kinrooi), doŋ (Opglabbeek, ... ), dum (Berlingen, ... ), dø̜m (Haren), dō.m (Lauw, ... ), dōm (Gelieren Bret), dǫm (Aalst, ... ), domblok: dumblǫk (Nieuwerkerken), kader: kādǝr (Alt-Hoeselt), karaaf: karaf (Siebengewald), karbus: karbø̄s (Reijmerstok), kardom: kardom (Kaulille), kārdom (Hoeselt), kārdǫm (Rijkhoven), kęrdom (Peer), kęrdum (Sint-Lambrechts-Herk), kɛrdom (Helchteren, ... ), kɛrdum (Zelem), kɛ̄rdom (Hamont), kɛ̄rdǫu̯m (Boekt Heikant), karnaaf: karnaaf (Meeuwen, ... ), karrennaaf: karrennaaf (Geleen, ... ), kas: kas (Bilzen, ... ), mof: muf (Kanne), naaf: nā.f (Lanaken, ... ), nāf (Achel, ... ), nǭ.f (Kanne), nǭf (Eigenbilzen, ... ), (mv)  nɛ̄f (Rimburg), naafblok: naafblok (Lanaken, ... ), naas: nās (Aubel, ... ), nǭs (Hoeselt, ... ), ster: stɛr (Lanklaar, ... ), trommel: trumǝl (Hoepertingen) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84] I-13, II-3
naaf van het drijfwiel boom: bōm (Jeuk), bus: bø̜s (Weert), dom: dum (Alken, ... ), koon: kōn (Tungelroy), moyeu: moyeu (Jeuk), naaf: nāf (Ell, ... ), radnaaf: rātnāf (Montfort, ... ) Middenstuk van het drijfwiel, waardoor de as gaat en waarin de spaken zitten. [N 34, B8; N 34, B9] II-7
naafbank centerblok: sɛntǝrblǫk (Kinrooi), dombank: dumbaŋk (Tessenderlo), naafbank: nǭf˱baŋk (Maastricht), schraag: šrāx (Klimmen  [(niet gebruikt)]  ), vormblok: vǫrǝmblǫk (Montfort) Werkbank waarin het afgezaagde stuk boomstam met behulp van dissel, handbijl en snijmes de ruwe vorm van een naaf krijgt. Het bestaat uit twee evenwijdige balken waaronder vier pootjes zijn aangebracht. Tussen de twee balken waren een vaste en een verstelbare pin aangebracht waartussen het houtblok werd vastgeklemd. Zie ook afb. 180. In Echt (L 381) was de naafbank onbekend. Men gebruikt hier de wielstoel om het houtblok op rond te kappen. Zie ook dat lemma. [N G, 6] II-12
naafbus asbus: as˱bøs (Berbroek, ... ), assenbus: asǝbøs (Herkenbosch), bos: bos (Smeermaas), bǫš (Moelingen), bus: bes (Grote-Spouwen, ... ), be̜s (As, ... ), bys (Herk-de-Stad), bø ̝s (Zelem), bø.s (Achel, ... ), bøj.s (Lauw), bøjs (Diepenbeek, ... ), bøs (Achel, ... ), bø̜.s (Wintershoven), bø̜j.s (Bommershoven, ... ), bø̜s (Aalst, ... ), bø̜š (Boorsem, ... ), busgat: bø̜s˲gāt (Neer), buskoker: bø̜skǭkǝr (Echt), dombus: dumbøs (Tessenderlo), domhuis: domhūs (Hamont), het ijzer: hǝt˱ ęjzǝr (Lommel), huis: hū.s (Molenbeersel), karbus: karbes (Ellikom), karbe̜s (Gelieren Bret, ... ), karbø.s (Neerpelt), karbøs (Bree, ... ), karbø̜s (Reijmerstok), karbø̜š (Eisden, ... ), kārbe̜s (Mopertingen), kārbø ̝j.s (Rutten), kārbø.s (Rijkhoven), kārbøs (Herderen, ... ), kārbø̜s (Koninksem, ... ), kārbes (Peer, ... ), kē̜ǝrbøs (Wellen, ... ), kɛrbø̜s (Boukoul, ... ), kɛ̄rbø.s (Hamont), kɛ̄rbøs (Donk, ... ), naafbus: nāf˱bø̜s (Mechelen), nǫf˱bys (Rosmeer), navenbus: nāvǝbø̜s (Tegelen), navenhol: nāvǝhǭl (Limbricht), radbus: rāt˱bøs (Baarlo), spekkot: spɛkkūt (Bilzen) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11