e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nagisten gisten: gestǝ (Posterholt), giǝstǝ (Wellen), lageren: lā.gǝrǝ (Panningen), lāgǝrǝ (Alken, ... ), lāgǝrǝn (Schinnen), liggen: leqǝ (Achel, ... ), ligǝ (Alken), nagisten: nøgīstǝ (Alken), nǭgestǝ (Horn, ... ), nǭgęstǝ (Stramproy), nastoten: (het bier) štø̄t nǭ (Sittard), %%deze opgave duidt op het resultaat van de nagisting: helder zijn%%  hęldǝr zīǝn (Neer), rijpen: rijpen (Arcen), ręjpǝ (Kerkom), rīpǝ (Maastricht), rusten: rø̜stǝ (Horn), werken: werken (Maastricht) Gezegd van bier. De nagisting ondergaan in legervaten, legerkuipen of legertanks. Het woordtype "lageren" (L 290, L 325, P 120, Q 32, Q 95, Q 101) kan zowel overgankelijk als onovergankelijk worden gebruikt. Gezien de formulering van vraag N 35, 80: "Hoe noemt u het eigenlijke nagisten? Het bier moet ..." zijn bovengenoemde opgaven in dit lemma opgenomen. Zie ook het lemma ''legeren''. Het woordtype "nastoten" (Q 20) wordt gebruikt wanneer het bier tijdens de nagisting nog tamelijk hevig gist (Claessen, pag. 2. 45). Volgens de invuller uit P 180 bleef het bier tot zes maanden liggen. [N 35, 80; monogr.] II-2
nagras, tweede hooioogst achterhooi: axtǝrhø̜i̯ (Sint-Truiden), achtermaad: a.xtǝrmøǝt (Hasselt), a.xtǝrmōǝt (Boekhout, ... ), atǝrmǭt (Kortessem, ... ), axtǝrmot (Genk), axtǝrmōt (Gelieren Bret, ... ), axtǝrmōǝt (Aalst, ... ), axtǝrmǫǝt (Veulen), axtǝrmǭt (As, ... ), ā.tǝmōt (Riemst), ā.tǝrmoø̜t (Diets-Heur, ... ), ā.tǝrmoǝt (Borgloon, ... ), ā.tǝrmoǫt (Hopmaal, ... ), ā.tǝrmuǝt (Berg, ... ), ā.tǝrmuǫt ('S-Herenelderen, ... ), ā.tǝrmu̯ot (Grote-Spouwen), ā.tǝrmu̯ø̜t (Mal, ... ), ā.tǝrmōt (Mopertingen, ... ), ā.tǝrmōǝ.t (Bilzen, ... ), ā.tǝrmǭt (Gellik, ... ), ā.xtǝrmo.ǝt (Jesseren), ā.xtǝrmuǝt (Alken, ... ), ā.xtǝrmōǝt (Beverst, ... ), ātǝrmōǝt (Beverst, ... ), ē̜.tǝrmu̯ø̜t (Membruggen), ē̜.tǝrmu̯ǫt (Lauw), ē̜.tǝrmø̜t (Millen), ē̜xtǝrmǫǝt (Gelinden), groe(n)maad: gramǝt (Schaesberg), gromø̜ntj (Maxet, ... ), gromętj (Stramproy, ... ), gromǝnt (Helden, ... ), gromǝt (Amby, ... ), grumǝnt (Lozen, ... ), grumǝt (Oost-Maarland, ... ), gru̯ū.m (Eupen), grōmęntj (Boeket, ... ), grōmǝl (Margraten), grōmǝnt (Amby, ... ), grōmǝrt (Gulpen, ... ), grōmǝt (Banholt, ... ), grōǝmǝt (Eys, ... ), grǫmǝrt (Blerick, ... ), grǫmǝs (Mechelen), grǫmǝt (Arcen, ... ), grǫmǝts (Sint Odilienberg), grǫu̯mǝnt (Bingelrade, ... ), grǫu̯mǝt (Einighausen, ... ), grǫu̯mǝtj (Gruitrode), gr˙ōmǝt (s-Gravenvoeren, ... ), jgrumǝt (Gemmenich), jrǫmǝt (Bleijerheide, ... ), groe(n)maad hooi: gromǝnt hø̜i̯ (Helden), grǫmǝs hōi̯ (Weert), nagras: nāgrās (Peer), nāgrōi̯s (Veldwezelt), nōgrās (Eupen), nōgrǫu̯s (Zichen-Zussen-Bolder), nōǝgras (Baelen), nǫgrãs (Venlo), nǫgrās (Amby, ... ), nǫgrǫs (Steyl), nǫi̯grǭs (Bilzen), nǭgras (Beringen, ... ), nǭgrās (Beek, ... ), nǭgrǭs (Eijsden, ... ), nǭǝgrās (Sevenum), nahooi: nāhø̜i̯ (Leunen), nǫhȳǝi̯ (Horst, ... ), nǫhø̜i̯ (Amby, ... ), nǭhø̜i̯ (Afferden, ... ), namaad: nǫmōǝt (Buvingen, ... ), nǭmat (Gennep, ... ), nǭmit (Gennep, ... ), naschaar: nǭšǭr (Kanne, ... ), nasnit: nǭsnet (Sevenum), nawei: nāwęi̯ (Putbroek), nǫwēi̯ (Simpelveld), nǭwē̜i̯ (Roosteren), toemaad: tomǝrt (Beringen, ... ), tomǝt (Eksel, ... ), tomǭt (Zonhoven), tumu̯ǫt ('S-Herenelderen), tumōǝt (Halen, ... ), tumūǝt (Donk), tumǝrt (Berverlo, ... ), tumǝt (Achel, ... ), tumǭt (Melveren), tø̜mǭt (Hasselt), tūmǭt (Bree), tǝmǭǝt (Niel-Bij-Sint-Truiden), tǫmǝnt (Lommel), tǫmǝrt (Beringen, ... ), tǫmǝt (Linde), tǫu̯mǝt (Peer), tǫu̯mǭt (Guigoven, ... ), tweede gras: tweede gras (Riemst), tweede hooi: twiǝdǝ hø̜i̯ (Schinveld), tweede schaar: twedǝ šǭr (Reijmerstok), twēdǝ šu̯ǭr (Val-Meer), twēdǝ šōr (Riemst, ... ), twēdǝ šōǝr (Berg, ... ), twęi̯dǝ šōǝr (Henis), twęi̯dǝ šǭǝr (Bilzen), twīdǝ šōǝr (Hees), twīdǝ šǭr (Heek, ... ), tweede snede: twedǝ snēi̯ (Boekhout, ... ), tweede snede (Munstergeleen, ... ), twidǝ snēi̯ (Buvingen, ... ), twēdǝ snēi̯ (Aalst, ... ), twędǝ snēi̯ (Meijel), twęi̯dǝ sni (Henis), twī.dǝ snē (Guigoven, ... ), twīdjǝ snēi̯ (Tungelroy), twīdǝ snęi̯ (Bommershoven, ... ), twīǝdǝ snēi̯ (Haelen, ... ), tweede snid: twiǝdǝ šnēt (Jabeek, ... ), twē.dǝ šnē.t (Boukoul, ... ), twēdǝ snēt (Buchten), twēdǝ šnēt (Doenrade, ... ), twēdǝ šnī.t (Val-Meer), twēǝdǝ šnēǝt (Merkelbeek), twīǝdǝ šnīt (Oirsbeek), tweede snit: twidǝ šnet (Waubach), twędǝ snet (Milsbeek, ... ) De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3
nagraven van klemmen turf het klemmen naschieten: t klem nǭsxētǝ (Meterik) Lagen turf die zijn blijven zitten, moet men nagraven. [II, add.] II-4
nagraver nagraver: nāgrāvǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ravaleur: ravǝlø̜̄r (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]) Mijnwerker die de opgepofte vloer van de galerij opruimt. In voorkomende gevallen is de nagraver tevens spoorlegger. [Vwo 542; Vwo 651] II-5
nahekelen nazien: nōzin (Loksbergen) De punten van al gehekelde hennepbundels nahekelen. [N 48, 21b] II-7
najaarsdracht dracht op de hei: drax op dǝ hęj (Beek), heidedracht: hęjdǝdrax (Herkenbosch), heidracht: hęjdrǫxt (Diepenbeek), herfstdracht: hɛrfsdrax (Herten), najaarsdracht: najaarsdracht (Asenray / Maalbroek, ... ), nǭjǭrsdrax (Geulle, ... ), nǭjǭrsdraxt (Tessenderlo, ... ) De periode van het najaar waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50c is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in het najaar honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. Bomen komen nu nauwelijks aan bod. In het najaar vliegen de bijen op vooral de heide. Tegenwoordig is die haalbron veel minder geworden door de achteruitgang van de heide. Verder wordt gevlogen op klimop, zonnepitten, sierplanten, borage, herik en tuinbloemen. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50c] II-6
najaarshoning heihonig: hęjhø̜nex (Tessenderlo), heihoning: heihoning (Asenray / Maalbroek, ... ), hēhø̄ǝneŋ (Hasselt), hę.jǝhōneŋ (Diepenbeek), hęhuǝneŋ (Genk), hęjhoneŋ (Ysselsteyn), hęjhōneŋ (Peij, ... ), herfsthoning: hęrfshōneŋ (Herten), hęrfsthōneŋ (Geistingen), hɛrfsthoneŋ (Venray), hɛrfsthuneŋ (Wellerlooi), najaarshoning: najaarshoning (Lommel, ... ), nǭjǭrshoneŋ (Meijel), nǭjǭrshu.neŋ (Weert), nǭjǭrshōneŋ (Asenray / Maalbroek, ... ), nazomerhoning: no.zo.mǝrho.neŋ (Dilsen) Soort honing die uit de nectar van najaarsbloesem, vooral heidebloesem, is bereid. [N 63, 112a; monogr.] II-6
najaarskatje buiten-seizoen-kat: boeten seizoen-kat (Wijlre), foemelkat: foemelkat (Pey), foemelkatje: foemel kètsje (Schimmert), ideosyncr.  foemel katje (Thorn), herfstkat: herfs-kat (Hoensbroek), herfskat (Blerick, ... ), \'kaejelik altie‰ed aanne sjieet\'  hêrfskat (Herten (bij Roermond)), ideosyncr.  herfskat (Velden), Veldeke (aangepast)  herfstkat (Tienray), WBD/WLD  hèrfskàt (Nieuwenhagen), hèrfskàts (Nieuwenhagen), herfstkatje: cassettebandje  herfs ketje (Meijel), eigen spellingsysteem  herfsketje (Geleen), huiverkat: hoever katte (Wessem), katje: ideosyncr.  kätsje (Kerkrade), kraggel: WBD/WLD  kràGGəl (Kapel in \'t Zand), laat jong: laot joenk (Bilzen), laat katje: Veldeke  laat-’ketje (Nunhem), late kat: late kat (Swalmen), ideosyncr.  laate kat (Vlodrop), WBD  laotə kat (Meijel), late zomerkat: late zomerkat (Montfort), moerkat: WBD/WLD  moorkat (As), najaarskat: ideosyncr.  naojaorskat (Susteren), nakomer: WBD/WLD  naokōēmer (As), toemaatkatje: IPA  tumətkajʔə (Kwaadmechelen), Veldeke 1979 nr. 1  toementkatje (Venray), toemelkatje: toemelketje (Tungelroy), vuurmuizer: vuur-muzer (Vlodrop), eigen spellingsysteem  vuurmuuzer (Schinnen), winterjong: wenterjonk (Jeuk), winterkat: wingkterkat (Heerlerbaan / Kaumer / Bauts / Rukker), winterkat (Houthalen), winterkats (Eys), Gronsveld Wb  weenterkat (Gronsveld), WBD/WLD  winjtərkat (Beesel), wèntjər kat (Urmond), winterprij: winterprie (Gulpen), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones \'ie = lang uitgesproken\' (?)  winterprie (Gulpen) Hoe noemt u een in het najaar geboren katje (assiedelleke, toementkatje, tommerkat) [N 83 (1981)] III-2-1
naoogstrijf aarreek: ǭrrē̜ǝk (Helchteren), arenreek: ōrǝrīǝk (Sint-Truiden), ǭrǝrɛ̄k (Hamont, ... ), bladerengristel: blǭrgretsǝl (Rummen), blinde meer: blindǝ mēr (Middelaar, ... ), bosduivel: bǫsdȳvǝl (Middelaar, ... ), bǫu̯sdyvǝl (Gelinden, ... ), duivel: dȳvǝl (Ospel), graangritsel: grē̜ngretsǝl (Herk-de-Stad), gritsel: gretsǝl (Aalst, ... ), gri.tsǝl (Borgloon, ... ), grote gritsel: gruǝtǝ gretsǝl (Donk, ... ), grǫu̯tǝ gretsǝl (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), grote hooireek: grutǝ hui̯rɛ̄k (Achel), grōtǝ hōi̯rē̜k (Hamont, ... ), grōtǝ~ hø̜i̯rē̜k (Maasmechelen, ... ), grűǝtǝ hűi̯rē̜.k (Neerglabbeek), grote kemreek: grūtǝ kø̜mrē.k (Boorsem, ... ), grote reek: grutǝ rē̜k (Kanne, ... ), gruǝtǝ reǝk (Rotem), gruǝtǝ rē̜i̯ǝk (Mechelen, ... ), gruǝtǝ rē̜k (Genk), grōǝtǝ rēk (Schimmert), hark: hęrǝk (Baarlo, ... ), hooihark: hø̜i̯hɛrǝk (America), houten gritsel: hōtǝ gretsǝl (Borlo, ... ), hǫu̯tǝ gretsǝl (Jeuk), houten reek: hǫu̯tǝ rē̜k (Sint Huibrechts Lille), houten rijf: hǫu̯tǝ ręi̯f (Sint Huibrechts Lille), ijzeren reek: izǝrǝ rēk (Ulestraten), kam: kamp (Maasmechelen), kamreek: kamreǝk (Rotem), kemmer: kø̜mǝr (Sittard), kemreek: kø̜mreǝk (Lanklaar), kø̜mrē.k (Maasmechelen, ... ), kø̜mrē̜k (Oirsbeek), kɛmrēk (Rothem), kɛmrɛ̄k (Klimmen, ... ), kleereek: klirēǝx (Bocholtz), korengritsel: kōrǝgretsǝl (Beringen, ... ), korenreek: kō.rǝrē̜.k (Neerpelt), kōrǝrɛ̄k (Kerkhoven, ... ), kōǝ.rǝrēǝ.k (Meeswijk), kūrǝrɛ̄k (Gelieren Bret), kǫu̯ǝrǝrɛ̄k (Lommel), korenwolf: kō.rǝwǫlǝf (Zelem, ... ), landhark: lanthɛrǝk (Velden), naaldenreek: nǫljǝrēk (Stokkem), nǭlǝrē̜k (Opglabbeek), oogstgritsel: ūǝstgretsǝl (Melveren), ǫstgretsǝl (Kwaadmechelen), oogstreek: au̯strɛ̄k (Grathem, ... ), ǫu̯xstrē̜.k (Opglabbeek), pitsenhark: pitsǝrhęrk (Baarlo), rauwdingreek: rǫu̯deŋrɛ̄k (Baexem), reek: rek (Geetbets), riǝk (Gingelom, ... ), rēk (Eisden, ... ), rēǝk (Eygelshoven, ... ), rēǝx (Bocholtz), rē̜.k (As, ... ), rē̜k (Achel, ... ), rīǝk (Maaseik), rɛǝk (Genk), rɛ̄k (Lommel, ... ), rijf: rē̜f (Zichen-Zussen-Bolder), ręi̯f (Achel), rīf (Grathem), schantgaffel: šɛntgafǝl (Sittard), schar: sxōǝr (Houthalen), sxǭr (Hechtel, ... ), sxɛ̄ǝr (Ulbeek), scharder: sxē̜rdǝr (Wijer), šardǝr (Opitter), šordǝr (Geistingen), scharhark: sxarhęrǝk (Velden), scharreek: sxɛ̄rrē̜.k (Achel), šarrīǝ.k (Maaseik), šarē̜.k (Beek, ... ), šārrē̜.k (Genk, ... ), šɛrē̜k (Tungelroy), scharrel: šarǝl (Rotem), schuurreek: šȳrrē̜k (Swalmen, ... ), sleepreek: slęi̯prēk (Maasmechelen), slęi̯prɛ̄k (Haler), šlęi̯prē̜k (Herten), sleper: slɛ̄pǝr (Loksbergen), spangenreek: spaŋǝrɛ̄k (Boukoul, ... ), speldenreek: spɛlręǝk (Lommel), spitsenhark: špitsǝrhęrk (Tegelen), stoppelenreek: stǫpǝlǝrē̜k (Bocholt), stoppelreek: stǫpǝlrē̜.k (Bocholt, ... ), stǫpǝlrē̜k (Helchteren, ... ), stǫpǝlrīǝk (Maaseik), strooiselreek: strui̯tsǝlrēk (Bree), štrau̯sǝlrē̜k (Panningen), štrø̜i̯sǝlrēk (Vlodrop), trekgritsel: trękgretsǝl (Hasselt), trekhark: trɛkhęrǝk (Gennep, ... ), trekreek: trɛkrēi̯ǝk (Mechelen), trɛ̄krē̜k (Kinrooi), wolf: wǫ.lǝf (Alken, ... ), wǫlǝf (Boekt Heikant, ... ), zeug: zō.x (Ell, ... ), zūo.x (Lanklaar) Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a] I-4
narcis narcis: narcis (Schimmert, ... ), narsis (Rothem, ... ), paasbloem: paosblŏĕm (Meijel), paosjblómme (Rothem), poasjblome (Ten-Esschen/Weustenrade), pósblum (Gennep), pinksterbloem: pinkstbloom (Tungelroy) narcis || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende knol- en bolgewassen: narcissus (narcis) [N 73 (1975)] || Welke dialectbenamingen van vervroegde planten kent u [N 73 (1975)] III-2-1