e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nawort aftreksel: āftręksǝl (Sittard), eerste naloop: irstǝ nø̄lø̜jp (Schinnen), naloop: nø̄lø̜p (Horn, ... ), nǭlǫwp (Maastricht), natrek: nǭtrɛk (Neer), nawort: nawort (Arcen), overschwänzel: ø̄vǝržwęnsǝl (Horn), tweede aftrek: twēdǝ āftręk (Schinnen), tweede aftreksel: tweede aftreksel (Venray), twidǝ ø̄ftrɛksǝl (Maastricht), twijǝdǝ ātręksǝl (Valkenburg), twiǝdǝ āftręǝksǝl (Panningen), tweede beslag: twiǝdjǝ bǝslāx (Weert), twiǝdǝ bǝšlāx (Schinnen), tweede maische: twiǝdjǝ męjšǝ (Stramproy), tweede treksel: twiǝdǝ tręksǝl (Meerssen), wort: w ̇ort (Opitter), wǫrt (Alken) De vloeistof die de tweede keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 47; N 35, 40] II-2
nazaaien, bijzaaien bijzaaien: bē̜.zɛ̄ǝ (Diepenbeek, ... ), bęi̯.zɛ̄ǝ (Genk, ... ), bī.zɛi̯ǝ (Niel-bij-As), herzaaien: hɛrzēǝ (Beverst), hɛrzɛi̯ǝ (Opglabbeek), hɛrzɛ̄i̯ǝ (Zutendaal), nazaaien: nǭzɛi̯ǝ (As), opnieuw zaaien: ǫpnǫu̯ zɛ̄ǝ (Houthalen) Als het gewas slecht opkomt -dit gebeurt met zaad van slechte kwaliteit of bij grote vochtigheid-, moet er worden nagezaaid. [JG 1a; monogr.] I-4
nazaat afstammeling: aafstammelinge (Noorbeek, ... ), aafstàmmelinge (Sevenum), aof stammeling (Maastricht), aofstammelinge (Kanne), aofstamməlingə (Maastricht), oa.fstammelinge (Tessenderlo), ááfstàmməling (Opglabbeek), loot: de jongste loot aan de stam  loeët (Castenray, ... ), nakomeling: naokomelinge (Wijlre), naokómmeling (Maastricht), nookoomeling (Beverlo), nwokomelénge (Hoeselt), de ö van Köln gebruik ondervraagde niet, maar wel de doffe ë b.v.gëlëkich  naoikaumelenge (Vorsen), nazaat: naozaat (Altweert, ... ), naoziaet (Echt/Gebroek), stammeling: stammeling (Maastricht) afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] || afstammelingen || de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] || inzake nageslacht || nakomeling || nakomeling, afstammeling || telg III-2-2
necrobacillosis, rotkreupel hoefworm: hōfwǫrm (Thorn), kankerpoot: kāŋkǝrpōǝt (Rijkel), klauwkreupel: klauwkreupel (Heerlen), kreupel: krø̄pǝl (Ell), pootziekte: puǝtzēktǝ (Leut), pȳtzēkdǝ (Bree), rot: rot (Echt, ... ), rotgans: rotgans (Thorn), rothoef: rothoef (Ottersum), rotkreupel: rotkreupel (Baarlo, ... ), rotkrȳpǝl (Weert), rotkrø̄pǝl (Maasbree, ... ), rotpoot: rotpou̯ǝt (Maasbracht), rotpuǝt (Baexem, ... ), rotpǭt (Montfort), (mv)  rotpø̄ǝt (Herten, ... ), rotschoen: rotšōn (Swalmen), rotstraal: rotstrāl (Maasbree), rotstrǭl (Geulle, ... ), rotštrǭl (Baexem, ... ), slechte poot: slɛ̄xtǝ pōǝt (Rijkel), slek: slɛk (Maasmechelen), slekkepootje hebben: slekkepootje hebben (Helden), stinkpoot: šteŋkpuǝt (Echt) Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.] I-12
neef broerskind: broorskeend (Maastricht), cousin (fr./du.): keuzien (Meeuwen), kŏĕzéng (Welkenraedt), kužeŋ (s-Gravenvoeren), kəzêên (Borgloon), cf. VD F-N s.v. "cousin, - ine"(neef, nicht; zoon, dochter van oom of tante)  couzin (Montzen), cf. VD s.v. "I kozijn"(neef cf. VD F-N s.v. "cousin, -ine"(neef, nicht cf. VD D-N s.v. "Cousin"; dit woord wordt ook gebruikt voor achterneef  cousing (Valkenburg), cf. WNT s.v. kozijn (II) - koezijn, kozen enz."; cf. VD F.-N. s.v. "cousin, -ine"; cf. VD D-N s.v. "Cousin"; dit woord wordt ook gebruikt voor achterneef  koazieng (Heerlen), cousin en neveu  koze (Maastricht), wordt wel gebruikt om verdere graad van verwantschap aan te duiden; cf. VD F.-N. s.v. "cousin, -ine"; cf. VD D-N s.v. "Cousin  koesieng (Schaesberg), geneven: genaeve (Castenray, ... ), geneeve (Beverlo), genèève (Genk), gənêêvə (Niel-bij-St.-Truiden), jong: jong (Bocholt), kozijn: kozijn (Hechtel, ... ), kozén (Tessenderlo), kozê"n (Beverlo), kozöjn (Beverlo), kuzen (Brunssum), kòzein (Sint-Truiden), kóózééjn (Tessenderlo), közê"n (Beverlo), cf. VD s.v. "kozijn  cozijn (Lommel), kozze (Lommel), verre neef  kosīn (Nuth/Aalbeek), neef: nae:f (Roermond, ... ), naef (Altweert, ... ), naif (Baarlo, ... ), naëf (Maasbree), neef (Alken, ... ), neejef (Diepenbeek), neejf (Jeuk, ... ), neeëf (Heerlen, ... ), nef (Beverlo, ... ), nei-jf (Herk-de-Stad), neif (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), neiuf (Achel), nejef (Montenaken), neuf (Horpmaal), neëf (Kortessem, ... ), nēf (Brunssum, ... ), nēͅf (Amstenrade, ... ), nēͅfə (Stein), nĕf (Bree), neͅi̯f (Schinnen), nief (Hasselt, ... ), nijf (Lanaken, ... ), niëf (Hasselt, ... ), nīēf (Wellen), nĭĕjəf (Gutshoven, ... ), njeef (Kerniel), njèèf (Vliermaal), nuif (Zolder), näf (Blerick, ... ), nèef (Meerssen), nèf (Amby, ... ), nèv (Peer), nèèf (As, ... ), nèëf (Heerlen), nèəf (Wijlre), néf (Overpelt, ... ), nééf (Bilzen, ... ), néév (Opglabbeek), nééəf (Linkhout, ... ), néəf (Bilzen), nêef (Heers, ... ), nêf (Achel, ... ), nêêf (Diepenbeek, ... ), nîef (Gelinden, ... ), nîêf (Diepenbeek, ... ), nɛ̄f (s-Gravenvoeren, ... ), #NAME?  naef (Vijlen), neef (America), nèf (Venlo, ... ), ae = è  naef (Tungelroy), ai als in franse maitre; onbekend  naif (Roermond), als in wäre; neen  naêf (Blerick), cf. WNT s.v. "neeF"- in oudere vorm neve  nève (Houthem), ee klinkt als Genève; neen  neef (Sevenum), ee van père (fr.)  neef (Afferden), enkel gebr. voor kinderen van ooms en tantes  nēͅf (Merkelbeek), fr.: père  nēf (Grubbenvorst), mar.: ??  neeëf (Kerkrade), neen  naef (Hunsel, ... ), naif (Haelen, ... ), naëf (Venlo), neef (Berg-en-Terblijt, ... ), neeëf (Heerlen, ... ), neif (Amby, ... ), neêf (Bergen), nēēf (Tienray, ... ), nēf (Venray, ... ), nēͅf (Urmond), nīēəf (Oirlo), näf (Born), nèef (Horst), nèf (Berg-en-Terblijt, ... ), nèèf (Beegden, ... ), nééf (Leunen, ... ), nêf (Beegden, ... ), neen; "ee = engels have  neef (America), neen; wel achterneef  naef (Heel), Nefke  nèf (Blerick), nen  nèf (Heel), zie achterneef  nêf (Weert), neefje: nefke (Kortessem), nĕfkə (Tongeren), nèfke (Hechtel), néfkə (Riksingen), nonkenjong: nón’kejong (Bleijerheide, ... ), nonkenjongetje: nón’kejöngs-je (Bleijerheide, ... ), vetter (du.): fetter (Bocholtz, ... ), féttər (Welkenraedt), vetter (Heerlen, ... ), #NAME?  vetter (Vijlen), cf. VD D-N s.v. "Vetter  fetter (Schaesberg), cf. VD D-N s.v. "Vetter"(neef wordt door oudere mensen gezegd  fettər (Koningsbosch), cf. VD D-N s.v. "Vetter"(neef; zoon van oom of tante)  fèter (Montzen), cf. VD D.-N. s.v. "Vetter  fetter (Nieuwenhagen), cf. VD D.-N. s.v. "Vetter"; dit woord wordt ook voor achterneef gebruikt  fetter (Heerlen), kind van oom of tante  fet’ter (Bleijerheide, ... ), neen  fetter (Kerkrade), vetter (Kerkrade) aangehuwde neef || broerskind || de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] || gezamenlijke neven || het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)] || kleinzoon [DC 05 (1937)] || kozijn || kozijn, neef || neef [ZND 11 (1925)] || neef, kozijn || neef, oomzegger || neef, zoon van oom of tante || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] || neefje || neven || neven (familie) || neven coll. || nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neep, klemhout kikker: kikker (Weert), klemhout: klemhout (Weert), klosje: klǫskǝ (Tessenderlo), knevel bet bolletjes aan: knēvǝl bɛ bǫlǝkǝs ǭn (Lummen), schuifje: šȳfkǝ (Thorn), werrel: wȳrǝl (Paal), windeblokje: wenblǫkskǝ (Lummen) Een stukje hout dat op de molenwand is aangebracht om de gaffelreep vast te zetten. In l 265 gebruikte men hiervoor een v-vormig uitgesneden plankje, waar men het touw onder klemde. [N O, 25q] II-3
neerbraak afbraak: āfbrāk (Lutterade  [(Maurits)]   [Zwartberg, Eisden]), beurkê: børkę̃ (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Maurits]), gezenk: jǝzęŋk (Kelmis), neerbouw: nērbǫ.w (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), neerbraak: neerbraak (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Emma]  [Wilhelmina]  [Julia]  [Emma]  [Maurits]  [Maurits]), niǝrbrāk (Thorn  [(Maurits)]   [Emma, Maurits]), nērbrāk (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Maurits]), nęjrbrāk (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), nęrbrāk (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]), nę̄rbrāk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]), n˙ēǝrbrā.k (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), neerbrok: nērbrux (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]), schachtje: šēǝtjǝ (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Willem-Sophia]  [Domaniale]), zenkschacht: sęŋkšāt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zeŋkšāt (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), zęŋkšax (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), zɛŋkšāt (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]  [Julia]) Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544] || Soort schachtbouw van geringe diepte. [monogr.] II-4, II-5
neerlaten aflaten: aflātǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), āflǫsǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), afschikken: āfšekǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), heraf laten: ǝrāf Iǫsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]) Iets neerlaten in de ondergrond. [N 95, 611; Vwo 46; monogr.] II-5
neerslaan afleggen: āflɛqǝ (Sittard), afslaan: ā.fšlōǝ (Spekholzerheide), kippen: kipǝ (Bocholtz), neerslaan: nērslǭn (Milsbeek, ... ), nēršlǭn (Klimmen), omkippen: emkepǝ (Bilzen), ømkepǝ (Maastricht), ømkipǝ (Nunhem, ... ), ǫmkipǝ (Echt), omslaan: omšlǭn (Nunhem), ømslōn (Venray), ǭmšlǭn (Nunhem), optrekken: optrękǝ (Panningen), spitskop: špetskǫp (Spekholzerheide  [(meervoud: špetskø̜p)]  ), uit de vorm schoggelen: ǫwt ˲dǝ vø̜rm šǫgǝlǝ, žugǝlǝ (Bilzen) De gevulde kleivormen met behulp van de klapstoel op steenplankjes omkeren. Bij alle opgaven hoort stenen, brikken, etc. als object. [monogr.; N 98, 85 add.; N 98, 86 add.] || De vormbakken op de droogplaats omkeren, zodat de vormelingen met de afgestreken zijde op de bezande bodem komen te liggen. In L 381 noemde men een rij van een bepaalde lengte, ongeveer twaalf omgekeerde vormen, een slag (ēlāx) - Donkers, pag. 62. [N 98, 96; monogr.] II-8
neerslager afdrager: ā.f˱drāgǝr (Nunhem), āf˱drē̜.gǝr (Echt, ... ), ǭf˱drē̜gǝr (Bilzen, ... ), aflegger: ā.flɛqǝr (Sittard), afslager: ā.fšlē̜gǝr (Spekholzerheide), neerslager: nērslǭgǝr (Milsbeek), omslager: ømslē̜gǝr (Venray) Arbeider die de gevulde vormbakken omkeerde op de droogplaats. [N 98, 97; monogr.] II-8