e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niet losgeschoten gesteente brug: brøk (Zie mijnen  [(Domaniale)]  [Maurits]) Gewelfvormig stuk steen dat bij het schieten is blijven staan. [monogr.] II-5
niet lusten niet moeten: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  moet (Gelinden, ... ), mot (Beringen, ... ), moͅt (Zolder), mut (Koersel, ... ) lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] III-2-3
niet meer aankomen na de wedstrijd achter (bn.): aatter (Jesseren), achterblijven: achter blieve (Echt/Gebroek), achter blievə (Guttecoven), achterblieeve (Weert), achterblieve (Geleen), achterbliĕven (Eisden), achterblijven (Jeuk), achtergebleeve (Vlodrop), achtergebleve (Swalmen), achtergebliève (As), achtərblievə (Beesel), agter bleeve (Kortessem), aterbléve (Rijkhoven), āxtərblīvə (Meijel), hingerbliever (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  aoterbliëve (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  áchterblèè.ve (Zolder), afgeven: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  aofgaeve (Bilzen), blijven: blieve (Doenrade), hinderblijven: heŋərblī.və (Eys), niet meer terugkomen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ni mei trègkoëme (Bilzen), opgeven: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  opgaeve (Bilzen), verspelen: verspult (Venray), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  verspeule (Maasbree) niet meer aankomen na de wedstrijd? [N 93 (1983)] III-3-2
niet meteen leegbloeden binnenbloeder: benǝblōjǝr (Swalmen), bloed inhouden: blōt enhaldǝ (Venlo), de hartader niet hebben: dǝ hartowǝr ni hɛmǝn (Neerpelt), doorgestoken: dørx gǝštōkǝ (Mechelen), er langs zitten: (men zegt) gi zit ǝr lɛŋs (Neerpelt), genabbeld: gǝnabǝlt (Ottersum), geraakt zijn: (het hart) es gǝrakt (Beringen), gesteken varken: gǝstɛ̄kǝ vɛrkǝ (Riemst), hem sanguineren: (het varken heeft) hǝm gǝšaŋǝniǝrt (Mal), het bloed ophouden: ǝt blōt ǫphǭjǝ (Tungelroy), het hart afgestoken: ǝt hart āfxǝštǭkǝ (Schinveld), in zijn bloed stikken: (het varken) stekt ew zǝ blut (Helchteren), kapotgestoken: kǝpot gǝstōkǝ (Meijel), mis(ge)stoken: mes gǝstø̜ǝkǝ (Bilzen), mesgǝštōkǝ (Rothem), mesgǝštǭkǝ (Horn), mesxǝstǭkǝ (Boekend), mistǫǝkǝ (Rummen), missteek: messtēk (Ell), mesštiǝk (Gulpen), missteken: mistɛ̄kǝ (Mal), naar binnen fietsen: (het varken is) noar binnǝn gǝfitst (Nuth), naar binnenlopen: (het bloed) lø̜p [hem] nō bɛnǝ (Susteren), naar binnenschieten: (het bloed) šōt nǭ benǝ (Meijel), naar het hart schieten: (het bloed) sxit no that (Wellen), niet goed genoeg bloeden: (het varken heeft) nēt gōt gǝnōx gǝblōwt (Heerlen), niet goed uitgebloed: nit jot ūsgǝblǫwt (Kerkrade), niet goed willen bloeden: (het varken) welt nēt gōt blōjǝ (Tegelen), niet leegbloeden: (het varken is) nēt lē̜x gǝblōjt (Opglabbeek), niet schieten: (het bloed) šet nī (Beverst), niet te goed uitgebloed: ni tǝ guj ǫtxǝblujt (Lommel), niet uitbloeden: (het varken is) nēt ǫusgǝblǭwt (Kerkrade), niet uitgebloed: nēt ūtgǝblō.jt (Blerick), nēt ūtgǝblōt (Rothem), nog bloed inhebben: (het varken) hęi nox blut ęn (Nieuwerkerken), nog get inhebben: (het varken) hēt nox gęt īn (Veldwezelt), nog niet heel kapot: nǫx ni hēl kǝpǫt (Riksingen), onder de rib(ben) steken: (het varken is) ǫnǝr dǝ røp gǝstōkǝ (Helchteren), onder de ribben steken (Diepenbeek), ophouden: (het bloed) hɛltj ǫp (Heythuysen), portefeuille: pǫrtǝfǫl (Herk-de-Stad), rot zijn: (het vlees) es rut (Sint-Truiden), slecht afgesteken: slɛxt avgǝstēǝkǝ (Grazen), slecht gebloed: šlɛx gǝblōjt (Mesch), slecht gestoken/gesteken: slē̜xǝstē̜kǝ (Berg), slęx gǝstēkǝ (Waasmont), slęx gǝstūǝkǝ (Bilzen), slęxt gǝstukǝn (Oud-Waterschei), slɛx gǝstēkǝ (Sint-Truiden), slɛxt gǝstōkǝ (Maasmechelen), slɛxt gǝstōkǝn (Kotem), šlēx gǝstēkǝ (Panningen), šlɛx gǝštōkǝ (Buchten), te diep gekeeld: tǝ dep gǝkiǝlt (Zepperen), te diep gestoken: tǝ dēp gǝstȳkǝ (Opitter), tǝ dēp gǝstōkǝ (Tungelroy), te wijd doorgestoken: tǝwīt dørgǝstōkǝ (Leunen), valse steek: valsǝ stęǝk (Borgloon), verkeerd gestoken: vǝrkīrt gǝstōǝkǝ (Hoensbroek), ǝrkīrt gǝstōkǝ (Maastricht), verkeerde steek: vǝrkirdǝ stēk (Hoensbroek), verklotten: (het bloed) vǝrklǫt (Berverlo), versmachten: (het varken is) vǝrsmaxt (Helchteren), verstokken: (het bloed) vǝrstǫkt (Berverlo), verstopt zijn: (de ader) ǝs vǝrstǫpt (Kuringen), zich niet uitbloeden: (het varken heeft) zex nēt utgǝblōt (Oirsbeek), zich schrikken: (het varken) sxrɛk zex (Blerick) Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.] II-1
niet of niet goed voren (de ploeg) gaat der niet in: gęi̯t ˲dǝr nēt˱ en (Heythuysen), (de ploeg) gaat niet: gø̜t ni (Merselo), (de ploeg) heeft geen voet: (h)et ˲genǝ vut (Overpelt), (de ploeg) heeft niet grond genoeg: hęt nē.t ˲grǫ.nt ˲gǝnox (Niel-bij-As), (de ploeg) pakt niet: pakt ni (Mook, ... ), pę ̞kt nēt (Lottum), pękt ne (Horst), (de ploeg) staat niet goed: stęt ni ˲gūt (Mook), štęi̯t nēt ˲gōt (Heythuysen), (de ploeg) staat te eng: stęt tǝ eŋ (Siebengewald), (de ploeg) staat te gier: stęt tǝ gīr (Siebengewald  [(te breed)]  ), (de ploeg) vat niet: vet ni (Aijen), (de ploeg) wil niet grijpen: wel ni ˲gripǝ (Ottersum), (de ploeg) wilt niet pakken: welt nēt pakǝ (Rijckholt), boken: bǭkǝ (Peij  [(grof voren)]  ), bonken: bo ̝ŋkǝ (Peij  [(synoniem met boken)]  ), de mest stropt zich: dǝ męs štrø̜p(t) ˲zex (Gronsveld), het mest stroopt: hǝt męst strei̯.pt (Beverst), hǝt męst strē.pt (Heesveld-Eik, ... ), hǝt męst stręi̯.pt (As, ... ), hǝt męst strɛi̯.pt (Zutendaal), het mest stropt: hǝt mø̜.st strǫpt (Zonhoven), hǝt mę.st strǫpt (Godschei), het mest stropt op: hǝt męi̯st strǫpt˱ ǫp (Diepenbeek), het mest zet hem vast: hǝt mø̜st ˲zęt ǝm vast (Houthalen), het mest zet zich omhoog: hǝt męst ˲zet ˲zex˱ ǝmūx (Genk), het schaar(d) is bot: ǝt sxārt˱ es˱ bot (Lottum), ǝt sxǭr es bot (Mook), ǝt šā.r es˱ bo.t (Simpelveld), het stropt: hǝt strǫpt (Oostham, ... ), niet gronden: ni grǫnjǝ (Zonhoven), ni grǫnǝ (Houthalen), ni grǫn̂ (Zonhoven), op zijn kop gaan staan: ǫp ˲zǝnǝ kǫp ˲gǫ štuǝ (Cadier), paren: pārǝ (Margraten  [(de ene voor hoger opploegen dan de andere)]  ), ruggen bouwen: røgǝ bǫu̯ǝ (Mook  [(te hoog)]  ), strepen: strē.pǝ (Diepenbeek), stropen: strei̯pǝ (Beverst), strīpǝ (Godschei), strē.pǝ (Genk, ... ), stręi̯pǝ (As, ... ), strɛi̯pǝ (Zutendaal), stropen maken: štrø̄ ̞pǝ mãkǝ (Margraten  [(vooral bij het keren - de ploeg werkt de voor niet volledig om maar laat een strookje daarvan "hard" liggen)]  ), tweevoren: twiǝvōrǝ (Ell  [(voren van ongelijke hoogte maken)]  ) Aan het begin van een nieuwe voor kan het gebeuren - vooral als men de ploegstaart niet stevig vasthoudt - dat de ploeg niet of moeilijk de grond in wil: het ploeglichaam trekt een streep over de harde voor of pakt deze slechts ten dele. Een ploeg voort niet goed, als hij - niet goed afgesteld zijnde - te veel of te weinig grond grijpt of de losgeploegde aarde te hoog opwerpt. Er ontstaan evenmin mooie voren, als er kweekgras, onverteerde mest e.d. in het om te ploegen land zitten en als er zich mest vastzet aan de ploegschei. [JG 1a; N 11A, 124c; monogr.] I-1
niet passen aangetuield: WNT: tuieren (II) - tudderen. Het Limb. kent als wisselvorm tuielen. 1) Ineendraaien, een knoedel, onordelijken bos of bundel maken van; - 2) (veroud.) Uitdossen, opsieren; - 4) Slordig zijn, slordig omgaan met  aangetujjeld (Kinrooi), nergens heer passen: pas nörgəs héér (Beesel), pastj nörgəs héér (Kelpen), niet gaan: t jet niet (Lontzen), niet goed passen: t paast né good (Zutendaal), niet goed staan: steet nit god (Eys), niet goed zitten: neet good zitte (Amby), nit goot zittə (Ubachsberg), niet mikken: da mik ni (Jeuk), dat mik mich nie (Eigenbilzen), dat mik tech nie (Eigenbilzen), het mik nei (Zichen-Zussen-Bolder), mik nej (Vliermaal), mik nie (Munsterbilzen), nej mikke (Vlijtingen), ni mikke (Alken), nie mikke (Bilzen, ... ), niet mikken (Eigenbilzen, ... ), t mik mich nie (Bilzen), niet passen: da passt nie (Genk), dat paest nie (Oirlo), deh past nie (Eksel), det kleit past neet (Neeroeteren), dèt pàs néét (Reuver), het klied past nie (Beringen), het past nie (Kwaadmechelen), neet passe (Amby, ... ), neet passen (Gulpen), neet passu (Brunssum), neet passə (Doenrade, ... ), neet passən (Urmond), neet pàsse (Geleen), neet pàssə (Amstenrade, ... ), neet páásə (Epen), nē:t pásə (Kinrooi), nie passe (Tienray), nie passen (Eksel), nie pāsse (Meerlo), niet passen (Leopoldsburg), nit passe (Caberg, ... ), n‧ēt pa.sə (Ingber), pas neet (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), past neet (Ingber), past nie (Achel), past niet (Zonhoven), pastj neet (Montfort), pastj nēēt (Thorn), t⁄ pèst nie (Venray), ⁄t pas neet (Lutterade), (bijv. dén jas péést nie).  nie pàsse (Gennep), niet schoon passen: [sjojen?, rk]  ⁄t past nie sjojer (Meijel), niet staan: deh stut òch nie (Eksel), doo stödde nie mee (Eksel), neet sjtaon (Nunhem, ... ), neet staon (Venlo), nĭĕ stao (Meijel), néét sjtaon (Wijlre), n‧ēt štoͅ.a (Ingber), sjeet diech nit (Kerkrade), steid neet (Beesel), steit neet (Ell), t steet dich nie (Bilzen), niet vallen: het valt nie (Eksel), niet zitten: dat zit nit (Kunrade), neet zitte (Kanne), t sitt niet (Lontzen), omhangen: umhange (Itteren), ômhanger (Melick), ömhange (Kanne), pronselen: WNT: prons, Afl. pronselen verkreukelen van kleeding of haartooi. Vgl. pronselen.  prònsələ (Loksbergen), pronsen: WNT: prons, Afl. pronsen niet passen, niet goed sluiten, van kleedingstukken. Vgl. pronselen.  prósjə (Heerlen), slecht passen: sjlech passe (Gulpen, ... ), slecht passe (Caberg), t paast slaech (Zutendaal), slecht zitten: slech zitte (Geleen), sloddervos (zn.): sloddervos (Lommel), slonzig (bn.): slonzig (Thorn), van geen kanten passen: van gen kânte pâsse (Venray), vloeken: [dit heeft betrekking op kledingstukken die niet bij elkaar passen, RK]  vlookə (Hulsberg) Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] || Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)] || niet passen, gezegd van kledingstukken (pronsen, bolderen) [N 86 (1981)] || niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)] III-1-3
niet zindelijk beddenzeiker: bedde-zeiker (Haler), boksenschijter: boksə-(schaeter) (Gennep), boksenzeiker: boksə-zeiker (Gennep), in de boks doen: deut enne boks in bed (Weert), in de broek doen: in de brook done (Stein), in zijn broekje doen: in ze briekske duue (Vlijtingen), malproper: malproper (Maastricht, ... ), mottig: moͅttig (Lozen), nat: naat (Merkelbeek), naat zien (Maastricht), niet droog: neet dreug zin (Beek), neet dru.eg (Hulsberg), neet drueg (Echt/Gebroek), neet druug (Maastricht, ... ), neet druëg (Gulpen, ... ), neet drūūg (Maasbree), neet drûuch (Susteren), neet drûuch zeen (Kelpen), nēēt drêûg zin (Schimmert), nie dreug (Gennep), nie druuëg zien (Meerlo), nie drūūg (Venray), niet droog zijn (Gennep), nit druüg (Sevenum), nit drŭŭg (Sevenum), nit drûug (Ubachsberg), idem, ontkennend (schrijft de invuller, maar ik weet niet of hij dit bedoelt (niet = neet)?!  neet dreuëg (Geleen), niet meer in de broek doen: nie mee èn de broek doen (Hoeselt), niet proper: neet praoper (Haelen, ... ), neet praopər (Amstenrade, ... ), neet proeəpər (Heel), neet proopəl (Maastricht, ... ), neet propel (Maastricht), neet proper (Caberg, ... ), neet propəl (Maastricht), neet proŭper (Brunssum), neet pròper (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), neet prôper (Hoensbroek), ni pròuper (Jeuk), nie-proper (Zonhoven), niet praoper (Klimmen), niet proper (Leopoldsburg), nit prāōpər (Nieuwenhagen), néét proper (Wijlre), niet zindelijk: neet zindəlik (Hulsberg, ... ), neet zindələk (Venlo), neet zinnəlik (Montfort), niet zuiver: neet zuuver (Geleen, ... ), neet zuver (Stein), neet zuvər (Wijnandsrade), neet zūūver (Guttecoven), niet züver (Eys), nĭĕ zūūvər (Meijel), Geen woord met on-.  ni zøivər (Beverlo), idem, ontkennend (schrijft de invuller, maar ik weet niet of hij dit bedoelt (niet = neet)?!  neet zuuver (Geleen), nog in de boks doen: den dut ⁄t nog ien de bôks (Venray), duit noch in də bóks (Kapel-in-t-Zand), nog in de broek doen: nog èn de broek doen (Hoeselt), nog nat: nog naat (Sevenum), nog niet droog: hai is nog neet druuëg (Ell), is nog neet droag (Schinnen), is nog neet druug (Weert), is nog nie drueg (Venray), nag neet druug (Maasbree), noch neet dreug (Posterholt), nog neei dreug (Heythuysen), nog neet dreug (Doenrade, ... ), nog neet dreuəg zeen (Thorn), nog neet driêg (Bree), nog neet drueug (Schinnen), nog neet druieg (Valkenburg), nog neet druug (Gronsveld), nog neet druuëg (Herten (bij Roermond)), nog neet drùùg (Noorbeek, ... ), nog neet drûug (Oirsbeek), nog nie druuëg (Venray), nog niet drieg (Meeuwen), nog nit druëg (Waubach), noͅ.x ne.t˃ dr‧yəx (Eys), ⁄t is nog neet drēūg (Kunrade), nog niet proper: he is nog neet proaper (Lutterade), nog neet praoper (Blerick, ... ), nog neet praopər zeen (Roermond), nog neet proopər (Maastricht), nog neet proper (Ittervoort, ... ), nog neet proëper (Ten-Esschen/Weustenrade), nog neet proͅāpər (Ingber), nog neet pruper (Bree), nog neet pròper (Geleen), nog neeët prooëper (Mheer), nog nie proeëper (Tienray), nog nie proëper (Venray), nòch neet praoəpər (Heerlen), ⁄t is nag neet prôper (Melick), nog niet schoon: is nog neet schaon (Montfort), nog niet zuiver: is nog neet zuuver (Schimmert), noch neet zuuvər (Kapel-in-t-Zand), nog neet zi-jver (As), nog neet zuuver (Beesel, ... ), nog neet zuuver zin (Geulle), nog nie zuver (Meijel), onnet: onnèt (Stein), ‧oͅnnø.t (Ingber), onproper: onpraoəpər (Heerlen), onproper (Maastricht), onpropper (Vaals), onprōpər (Vaals), onzindelijk: onzindelijk (Born), onzindelik (Reuver), onzindeluk (Maastricht), oonzindəlik (Maastricht), cf. VD s.v. "zindelijk"2. (in een bijz. toep.) de aandrang der natuurlijke behoeften beheersen; cf. VD s.v. "onzindelijk"= niet in de betekenis van de "natuurlijke behoeften niet beheersen". Ook niet te vinden bij het WNT in deze betekenis bij "onzindelijk  onzindelijk (Gennep), pisser: pisser (Nieuwstadt), schijtbeest: sjietbees (Sittard), schijtzak: sjietzak (Meijel), slaat op "(--): onnøt (Neerpelt, ... ), onnùttig (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), onøtix (Lanklaar, ... ), onøtəx (Beringen, ... ), onətix (Rekem, ... ), ŏnət (Eksel, ... ), oͅneͅteg (Hasselt, ... ), unøtəx (Tongeren, ... ), smerig: smerig (Heers), smērəx (Beringen), smirex (Lozen), smɛ:rəx (Tongeren), De informant is in zijn dialect geen woord met -on gevormd in deze betekenis bekend.  smērəx (Houthalen), vies: vies (Maastricht), vuil: vu.l (Lozen), vul (Lozen), vūl (Eksel), De informant is geen woord met on- bekend.  vaəl (Sint-Truiden), voəl (Kortessem), De informant is in zijn dialect geen woord met -on gevormd in deze betekenis bekend.  voͅwəl (Houthalen), Er bestaat geen woord met on-.  vūl (Overpelt) onzindelijk || onzindelijk (bestaat er een woord met on- gevormd ?) [ZND B1 (1940sq)] || onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)] || zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2
nietsnut batjakker: batjakker (Venlo), beekveger: béék⁄véégər (Brunssum), buidel: buidel  buuel (Sittard), deugeniet: deugenéét (Wijlre), däögeneet (Maastricht), dögəneet (Maastricht), die voor niks instaat: dee is veur niks instaot (Maastricht), dogeniks: dōgǝneks (Kelmis), domgraaf: doëmgroaf (Vaals), duimendraaier: doemendrejjer (Geulle), duimendraaierd: doemedreeërt (Sittard), een die geen gouden haren op hat: ‧eͅŋə d‧ɛa g‧eͅŋ g‧oͅu̯ h‧oͅarə o.p ha.t (Eys), falikant, een -: Dae vent? Eine richtige falekantj  falekantj (Echt/Gebroek), fat: fât (Schimmert), faulenzer (du.): voelenser (Gulpen), voelĕnzer (Uikhoven), m.  vū.leͅ.nzər (Eys), hondsjong: hontsjoŋ (Eupen), hondsklotenman: ônskloeteman (Stokkem), hondsvot: hóndsvot (Nuth/Aalbeek), hónsvot (Maaseik), kerel van niks: ene kéél va niks (Oirsbeek), klootvink: kloeëtvink (Venlo), klootzak: kloo:tzak (Roermond), klotenmarchant: kloeëtemarsjang (Sint-Truiden), knungel: cf. WNT VII-2 s.v. "knungel - knongel = klungel - klongel  knungel (Blitterswijck, ... ), labbes: m.  l‧abəs (Eys), lamzak: enne lamzak (Oirlo), lamzak (Leopoldsburg, ... ), làmzàk (Sevenum), lanterfanter: lānterfānter (Venray), laplander: láplender (Castenray, ... ), lapzwans: lapsjwans (Geleen, ... ), lapswans (Uikhoven), lapzjwans (Kapel-in-t-Zand), lapzwans (Maasbree, ... ), lapzwāns (Blitterswijck, ... ), lap’zjwáns (Tegelen), làpzjwáns (Swalmen), lápswâns (Castenray, ... ), Dèn lapzwa.ns is nie vöruut te bra.nde  lapzwa.ns (Gennep, ... ), Waat veurtj dae lapzwans toch de goadsgansen daag oet  lapzwans (Echt/Gebroek), leegloper: ene laegluiper (Geleen), laegluiper (Beek, ... ), laĕgluiper (Geleen), leagleuper (Heerlerbaan/Kaumer), leegleuper (Maastricht, ... ), leegloeper (Jeuk), leegloerper (Meijel), leegluiper (Ittervoort), leegluipər (Maastricht), leegléúpər (Maastricht), leeglöpər (Maastricht), leigluiper (Amby), lijglōēwəpər (Loksbergen), lèglueper (Gronsveld), lègluiper (Heythuysen), lèègleuper (Doenrade), lèèglooper (Gennep), lèègluiper (Geulle), lèèglöper (Noorbeek, ... ), lééchluipər (Kapel-in-t-Zand), léégleupər (Epen), léégloopər (Roermond), lééglèùper (Swalmen), lééglòwper (As), lëgluiper (Kesseleik), m.  l‧ēͅəxlø̄.pər (Eys), leures: m.  lø̄.rəs (Eys), louwman: louwman (Roermond), lui-man: löan (Bleijerheide, ... ), Akens Wb 357: Loemann: Faulpelz (Lau-mann)  löan (Kerkrade), luiaard: luijaard (Maastricht), luie, een -: luije (Vlodrop), luierik: ene luierik (Gulpen), leijerik (Bree), leiërik (Eigenbilzen), leu-e-rek (Eksel), leuerik (Jeuk), luierik (Herten (bij Roermond), ... ), luierrik (Posterholt), luiërik (Stein), luiərik (Montfort), ləərik (Loksbergen), luilak: luilak (Geulle, ... ), luiwammes: luiwames (Reuver), luizak: luizak (Born), luizenkloot: Ich verstoan neet, detter zich möt zuu eine lûzekluut wiltsj ophauwe  lûzekluut (As, ... ), luizenkramer: Letterlijk  lûzekriêmer (As, ... ), lummel: lummel (Sittard, ... ), mens van mijn kloten: ne mins vá m’n kloete (Zonhoven), niemes: nîêməs (Heerlen), nietsnut: nietsnut (Eys, ... ), nietsnutter: nietsnutter (Ittervoort, ... ), niewaard: nieweerd (Uikhoven), niks in zitten: niks in zittə (Reuver), niksnut: neksnut (Hamont), nēͅtsnut (Meeuwen), nieksneut (Vlodrop), nieksnut (Haelen, ... ), niks(j)nut (Zonhoven), niksnut (Epen, ... ), niksnūt (Schimmert), niksnöt (Echt/Gebroek, ... ), nĭĕksnut (Nieuwenhagen), ⁄ne nieksnöt (Klimmen), ps. woord deels weggelakt! (niksnutter?).  niksnut? (Gulpen), niksnuts: nieks nôts (Swalmen), nieksnuts (Mheer), nieks’nóts (Bleijerheide, ... ), niksnuts (As), niksnutser: nieks’nutser (Bleijerheide, ... ), niks(j)nötser (Zonhoven), niks-nutser (Sevenum), niksnutser (As, ... ), niksnötser (Gronsveld, ... ), niksnötsər (Maastricht), niks’nôtser (Tegelen), nïksnùtsër (Tongeren), niksnutserd: niksnötsert (Sittard), niksnutter: ei niksnutter (Neer), eine niksnutter (Neer), eine niksnütter (Schimmert), neksnuttər (Hamont), nieksnutter (Mheer, ... ), nieksnuttər (Kapel-in-t-Zand), nieksnètter (Hasselt), niks(j)nutter (Zonhoven), niksnutter (Blitterswijck, ... ), niksnuttər (Urmond), niksnötter (Amby, ... ), niksnöttər (Maastricht), niksnùtter (Sint-Truiden), nĭĕksnöttər (Heerlen), Dae niksnötter veurtj niks oet  niksnötter (Echt/Gebroek), niksnutterd: nieksnöttert (Nuth/Aalbeek), niksnutterik: niksnutterik (Gulpen), nikswaard: nikswaerd (Weert), nikswaert (Altweert, ... ), nutterd: nöttert (Susteren), nutterik: nutterik (Born), nutterrik (Posterholt), nuttərik (Montfort), onnut: (lələkə) ónut (Hamont), onnŭt (Nieuwenhagen), onnùt (Kortessem), ónnut (Venlo), ónnöt (Uikhoven), onnutterd: ónnöttərt (Heerlen), onnutterik: onnutterik (Eksel), paljas: paljas (Beverlo), peljas (Beverlo), pilot (fr.): plod (Meeuwen), prullenman: prullema.n (Zonhoven), prullenpee: prullepīē (Zonhoven), pungel: cf. WNt XII-2, kol. 4824 s.v. "pungel"4. "persoon van geringe waarde  pungel (Sittard), rekel: rĕkel (Merkelbeek), rentenier: renteneer (As), rietloper: reetluiper (Maasbree), schei-kerel (< du.): schijskel (Blitterswijck, ... ), schijtkerel: sjietkael (Sittard), slaphanger: slaphanger (Kortessem), slechtriem: sjleëtreem (Kerkrade), snertkerel: snertkèrel (Bree), sokkenzomer: zökkezumer (Kerkrade), strontkerel: stroontkél (Castenray, ... ), tot niks in staat: tot nieks i sjtaot (Schaesberg), voddenman: voddeman (Stokkem), voddenmarchand: vóddeme(r)sjáng (Zonhoven), voddenvent: voddevent (Bree), voor niks deugen: veur niks dôge (Hoeselt), vot van een kerel: ’n vot van ’nne kël (Gronsveld), votlok: votloëk (Gronsveld), vót’laoch (Bleijerheide, ... ), vottes: vottes (Gronsveld), vuil varken: vōēël vērrəkə (Nieuwenhagen), vuilak: voelak (Montfort, ... ), vuile beer: m.  v‧ulə b‧eͅər (Eys), vuile klootzak: voele klootzak (Vaals), vuile, een -: voele (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), voelle (Eys), voûjle (Gronsveld), vuilerd: voelerd (Castenray, ... ), vuilerik: vŏĕlərik (Nieuwenhagen), vuilig: voelisj (Vaals), vuilik: voelik (Nunhem), vōēlik (Susteren), vuilwammes: e voelwammes (Caberg), (voel = duits faul). (zie 294).  e vòèlwammes (Caberg), werkeloos: werrekeloos (Maastricht), zak: zàk (Loksbergen), zonder werk: zoonder werrek (Maastricht), zwijnjak: zweinjak (Sevenum), zwijnniekkel: zjweiniekkel (Herten (bij Roermond)) (marktkramer) van niks || een man van niets || een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || flauwe vervelende vent, niksnut || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)] || iemand die voor niets deugt || iemand die voor niets deugt; iemand die helemaal niet deugt || laag sujet; vent van niks || luiaard, nietsnut || nieksnut || nietsnut || nietsnut (scheldwoord) || nietsnut, iemand die voor niets deugt || nietsnut, lammeling || nietsnut, luilak || nietsnutter || nietsnutter, onbehouwen vent || nietswaardig persoon || nietswaardige kerel || nietswaardige kerel, nietsnut || nietswaardige vent || nietswaardige vent, nul, sul || niksnut || niksnutter; iemand die voor niets deugt || prullenvent, nietswaardige kerel || prulvent || Spottende benaming. [monogr.] || vent van niks || vent van niks, zonder inhoud || waardeloos iemand II-4, III-1-4
nieuwe kleiput jour: šūr (Maastricht) Bepaald nieuw stuk bij de afgraving waar de baggermachine juist de bovenlaag verwijderd heeft. Zie ook RhWb (VII) kol. 1912 s.v. Schur VI: ø̄̄Tour, Gang beim Fangsteinspielø̄̄. [monogr.] II-8
nieuwe maan afgaande maan: aafgaonde maon (Sittard), donker: dónkər (Horn), donkere maan: d... moan (Bingelrade), donke maon (Mheer), donkel maon∂ (Horn), donkel moan (Beegden, ... ), donkele moan (Weert), donkelmoan (Obbicht), donker moan (Baarlo, ... ), donkere maon (Echt/Gebroek, ... ), donkere moan (Amby, ... ), doonkere moan (Sint-Odiliënberg), dōnker mōān (Meerlo), dŏĕnkere moan (Schimmert), dŏnkel maon (Reuver), dŏŏnkere moan (Afferden), duistere moan (Meerssen), dunkoro moan (Swalmen), dŭnkel moan (Herten (bij Roermond)), dònkel moan (Hunsel), dônkel moan (Weert), (o bijna oo).  donkere moan (Venlo), donkere mond (du.): donkere mond (Simpelveld), (half lange klinker).  donkele moand (Schaesberg), duister: duster (Venray), duistere maan: duuestere moan (Valkenburg), duuster maon (Montfort), duuster moan (Dieteren, ... ), duustere maon (Montfort), duustere moan (Berg-en-Terblijt, ... ), dŭŭstere moan (Arcen, ... ), düstere moan (Oirlo), duistere mond (du.): duustere mond (Epen), duustere mŏnd (Gulpen), geen maanlicht: gei maonleecht (Horn), jong licht: joenk leech (Einighausen), jonk leech (Limmel, ... ), jonk leecht (Doenrade), jonk leeg (Buchten, ... ), jonk lich (Eys, ... ), jonk lieët (Vijlen), jonkleejt (Mheer), jonŋk leeg (Doenrade), joonk leech (Bunde, ... ), joonk lig (Wijlre), joonke leeg (Vijlen), jooɛ̄nk leech (Klimmen), joŏnk leech (Grevenbicht/Papenhoven), jounk leech (Schimmert), jònk leeg (Heer), jónk leech (Heerlen, ... ), jónk leeg (Susteren), jónk leich (Sittard), jónk leïch (Sittard), jôonk leeg (Guttecoven), jong lichtmond (du.): jonk littmond (Rimburg), licht: leech (Beesel), maan: maon (Borgharen), moan (Brunssum, ... ), nieuw licht: (⁄t) nuij leech (Maastricht), neejleech (Lottum), nei leecht (Blitterswijck), neuij leegh (Heerlen), neuj leeg (Heerlen), noew leecht (Nunhem), noew leegt (Buggenum, ... ), noûw leech (Gronsveld), nuej lith (Simpelveld), nui lit (Kerkrade), nui lug (Maastricht), nuj leech (Hoensbroek), nuj leeg (Noorbeek, ... ), nuu-jt leech (Klimmen), nuu.j lee.ch (Montfort), nuuj leech (Echt/Gebroek, ... ), nuuj lich (Posterholt), nuujt leeg (Geleen), nuut leech (Geleen, ... ), nuut leeg (Geleen), nuut leich (Sittard), nuuwléégt (Opglabbeek), nuw leecht (Gruitrode, ... ), nūū leech (Susteren), nów leecht (Altweert, ... ), nùùj leecht (Pey), nûuj leeg (Montfort), nüüwə leecht (Meeuwen), eerste of laatste kwartier van de maan  nij licht (Gennep), nieuwe maan: N.M. (Haler), naej məon (Meijel), naw mwon (Hoeselt), neej maon (Oirlo), neej moan (Venray), neeje maon (Velden, ... ), neu maon (Itteren), neuij moan (Buchten), neuj maon (Heer), ney(3)̄ maon (Meijel), nēūə maon (Maastricht), nĕĕi moan (Venray), ni-j maon (Tienray), ni-jə maon (Gennep), niej maon (Maasbree, ... ), niej māōn (Sevenum), niej moan (Steyl), nieje maon (Blerick, ... ), niejə maon (Venlo), nieuw maan (Meeuwen), nieuwe maan (Roermond, ... ), nieve mown (Jeuk), nif màn (Kwaadmechelen), nisse moan (Meerlo), niêw moan (Bree), nië moan (Beesel), nīē maon (Reuver), nĭĕj maon (Beesel, ... ), nĭĕja maon (Venlo), noe maon (Thorn), noew maon (Haelen, ... ), noeë maon (Oirsbeek), nouw maon (Ophoven), now maon (Ospel), now moan (Weert), nōēw maon (Haelen, ... ), nu maon (Lutterade, ... ), nuie maon (Eys, ... ), nuij maon (Maastricht), nuij mòan (Born), nuije maon (Maastricht, ... ), nuije moan (Kunrade), nuijə maon (Nieuwenhagen), nuj maen (Sint-Odiliënberg), nuj maon (Vlodrop), nuje maon (Nieuwstadt), nuje moan (Geulle, ... ), nujje maon (Amby), nujje moan (Heerlen), nujə maon (Nieuwenhagen), nujə moan (Wijnandsrade), nuu maon (Stevensweert), nuuiə maon (Schimmert), nuuj maon (Doenrade, ... ), nuuj moan (Doenrade, ... ), nuuje maon (Schimmert), nuujə maon (Heythuysen), nuw maon (Gruitrode), nuw moan (Neeroeteren), nūe máŏn (Schimmert), nūūjə maon (Brunssum), nŭŭ maon (Sittard), nŭŭj maon (Horn, ... ), nŭŭje maon (Roermond), nŭŭjə moan (Nieuwstadt), nééj maon (Meijel), nìj maon (Venray), nów maon (As, ... ), nówe maon (Neerharen), nöjjə maon (Maastricht), nöjə maon (Maastricht, ... ), Opm. dit is een zijw. uitdrukking (zijw. = zijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "zij").  neej maon (Castenray, ... ), nieuwe mond (du.): nauwe munt (Eigenbilzen), neue maond (Eys), neue mond (Rimburg), neuje mond (Waubach), neujə mónt (Vaals), nueje mond (Simpelveld), nui-ə mònt (Simpelveld), nuiə mónd (Simpelveld), nuj-je mont (Waubach), nuje mond (Gulpen), nuje mont (Ingber), nujjə mònd (Epen), nué mond (Gulpen), nŭŭjə mónt (Ubachsberg), nyjə moͅnt (Teuven), m.  nyi̯ə moͅnt (Ingber), nøͅi̯ə moͅnt (Eys), oud licht: aad leech (Herten (bij Roermond)), aat leeg (Steyl), auwt leech(t) (Schinveld), oat leeg (Heerlen), reine maan: rein maon (Stein), toe: too (Diepenbeek), verandering van het licht: verànnering van ⁄t leecht (Gruitrode) maan [donkere ~] [SGV (1914)] || nieuwe maan [SGV (1914)] || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4