e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niet gehalveerde poortvleugel deeldeur: dē̜ ̞ldø̄r (Middelaar), deurslag: dȳršlāx (Eygelshoven), deurvleugel: dø̄rvleǝgǝl (Tongeren), doorslagpoort: doǝrslaxpoǝt (Velm), grote deur: grűtǝ dīr (Opglabbeek), halve deur: hau̯f˱ dīǝr (Bree), halve poort: halǝf [poort] (Maasniel), hau̯f [poort] (Maasmechelen), hǭf [poort] (Ingber), halve schuurpoort: halǝf šø̄rpǫrt (Haelen), kant: kānt (Borlo, ... ), kleine poort: klē̜ ̞n pu̯ót (Millen), linkse/rechtse poort: leŋksǝ/rexsǝ pǭǝt (Hoensbroek), poort: [poort] (Bemelen, ... ), pǭts (Eygelshoven), poortdeur: pǭrtdø̄r (Nuth), poortvleugel: puǝt˲vløǝgǝl (Zepperen), schuurdeur: sxyrdør (Hamont), sxȳrdø̄r (Gennep, ... ), sxø̄rdø̄r (Boekend, ... ), sxø̜i̯ǝrdø̜r (Linkhout), šø̄rdø̄r (Helden), šīrdīǝr (Genk), schuurdeurslag: sxȳrdø̄rslax (Beringen), schuurpoort: sxyi̯ǝrpōrt (Zelem), šyrpot (Diepenbeek), šȳrpǭrt (Welten), šȳrpǭt (Mechelen, ... ), šø̄rpōrt (Cadier), šø̄rpūrt (Oost-Maarland), šø̄rpǫrt (Grathem), slag: slax (Beringen, ... ), slāx (Bocholt, ... ), slāǝx (Kermt), slǭ.x (Haren), slǭx (Eigenbilzen, ... ), slǭǝx (Opheers), šlāx (Einighausen, ... ), šlǭx (Mesch), šlǭǝx (Eijsden), slagdeur: slaxdø̜u̯r (Halen), slax˱dør (Herk-de-Stad), slāxdȳr (Maaseik), slāxdīr (Bree, ... ), slāx˱dør (Lummen), šlāx˱dø̄r (Moorveld), trekdeur: tręk˱dø̄ ̞r (Neerpelt), vleugel: vli̯øgǝl (Tongeren), vli̯ø̜gǝl (Nederstraat), vløgǝl (Boekt Heikant, ... ), vlø̄.gǝl (Haren), vlø̜i̯gǝr (Borlo, ... ), vleugel van de schuurpoort: vl‚ēgǝl van ǝ sxīrpōrt (Hasselt), volle slag: vǫlǝ slāx (Maaseik) Een scharnierende poort bestaat meestal uit twee vertikaal verdeelde planken helften of vleugels. Bedoeld wordt een poortvleugel die niet zelf nog eens gehalveerd is. Zie voor dit laatste het lemma "gehalveerde poortvleugel" (4.1.7). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18.c bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42a; monogr.] I-6
niet glad bol: bǫ.l (Zolder), met builen: męt bȳlǝ (Lutterade), met bulten: met bøltǝ (Hopmaal), niet glad: nēt glāt (Reuver), niet plat: ni plat (Bilzen), niet rechttoe: net ręxtow (Lanaken), slecht gemaakt: slē̜x gǝmǫk (Bilzen) Niet glad, gezegd van een zak of soms van een colbert, onder in de ronding. [N 59, 96; N 59, 104] II-7
niet glad hangen blazen: men zegt van een colbert: diǝn bluǫst (Zolder), bolderen: bøldǝrǝ (Herten), flodderen: flodǝrǝ (Echt), lemmelen: lęmǝlǝ (Ransdaal), lobberen: løbǝrǝ (Born, ... ), omkrullen: emkrǫlǝ (Bilzen), optrekken: optrɛkǝ (Zolder), rimpelen: rempǝlǝ (Zolder), slobberen: šlobǝrǝ (Geleen), stijpen: štipǝ (Bleijerheide), te fel optrekken: tǝ fęl ǫptrękǝ (Bilzen), te klein staan: men zegt van de voering: ǝt vūr stēt tǝ klēn (Bilzen), trekken: trękǝ (Zolder), van onder slingeren: van onder slingeren (Venlo) Het niet glad afhangen van het colbert onder in de ronding. [N 59, 96; N 59, 104] II-7
niet gladzittende zak gebogen maal: gǝbūgǝ māl (As), gebolderde tes: gǝbøldjǝrdǝ tęs (Herten), gefrunste tes: gǝfruŋstǝ tęs (Eijsden), gerimpelde tes: gǝrempǝldǝ tęš (Stein), knoei: knōj (Doenrade), meelzak: mē̜lzak (Echt), platte tes: platǝ tęš (Born), pofzak: pofzak (Opglabbeek), slecht gemaakte maal: slęx gǝmāktǝ māl (Eisden), tes met runselen: tęš męt rynšǝlǝ (Noorbeek) Zak die door verschillende oorzaken niet glad zit. [N 59, 104] II-7
niet goed gebroeid gekookt: gekōkt (Kotem), gǝkǭk (Berg / Terblijt), gɛkǫkt (Neerpelt), gekrimp: gǝkremp (Bilzen), geschouwd: gǝsxāt (Waasmont), ingebrand: ɛ̄gǝbjānt (Riemst), overbroeid: ø̜vǝrbrø̜jt (Terwinselen), overschroeid: ø̄vǝršrȳtj (Ell), schrompelen: (het vel) sxrømpǝlt (Horst), te fel geschouwd: tǝ fęl gǝsxā (Borgloon), tǝ fɛl gǝšāt (Vliermaal), te fel geweekt: tǝ fęl gǝwęk (Mal), te gaar: tǝ gār (Tegelen), te hard gebrand: tǝ hɛrt gǝbrant (Lommel), te hard geschroeid: tǝ hart gǝšrø̜jtj (Meijel), te heet gebroeid: tǝ hēt xebrø̄jt (Schinveld), tǝ hęjt gǝbrø̄jt (Hoensbroek), te heet geschouwen: tǝ hīǝt gǝsxāǝ (Grazen), te heet geworden: tǝ hęjt gǝwordǝn (Rotem), te hel gebrand: tǝ hē̜l gǝbrānt (Veldwezelt), te strang gebroeid: tǝ straŋ gǝbrø̜jǝt (Mesch), te veel geschrobd: tǝføl gǝšrǫpt (Opglabbeek), te veel heet water gebruikt: tǝvøl hiǝt wǫtǝr gǝbrøkt (Lommel), te veel opgegoten: tǝvø̄l ǫpgǝgǫwǝtǝ (Helchteren), veel te heet hebben: vatǝ hȳt høbǝ (Gruitrode), verbord: vǝrbort (Helden, ... ), vǝrbø̜rtj (Weert), vǝrbǫrt (Panningen), vǝrbǫrtj (Heythuysen), verbrand: vęrbrant (Grazen), vǝrbjant (Mal), vǝrbrant (Beringen, ... ), vǝrbraŋkt (Bleijerheide), vǝrbrent (Buchten, ... ), vǝrbrānt (Berg / Terblijt, ... ), vǝrbrǭnt (Kaulille), verbranden: vǝrbranjǝ (Neeritter), vǝrbręnǝ (Mechelen), verbroeid: vǝrbrø̄t (Heerlen, ... ), vǝrbrø̜jt (Bleijerheide, ... ), verschouwd: vǝrsxāt (Geleen, ... ), verschouwen: (het varken is) vǝrsxān (Sint-Truiden), vørsxaɛ (Zepperen), vǝrsxā (Alken, ... ), vǝrsxān (Sint-Truiden), verschrild: vǝršręlt (Opitter), verschroeid: vǝrsxrȳtj (Weert), vǝršrø̜jtj (Meijel), verzopen: vǝrzǫpǝ (Nieuwerkerken), zich niet meer kratsen: ǝt krats zex nēt mīr (Venlo) Als men bij het broeien te veel of te heet water gebruikt, is het effect averechts: de haren blijven dan erg vast op de huid zitten en laten zich niet gemakkelijk verwijderen. Opgaven als ''het varken is verbranden de huid is verbrand'' zijn versmolten tot één type "verbrand".' [N 28, 23; monogr.] II-1
niet gunnen <omschr.> iets niet hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  ər heͅtse nēͅi̯ (Zichen-Zussen-Bolder), aanhouden: aagehauwen (Mechelen), aangehaoje (Beegden), angehaawe (Meijel), de koup is aangehaute (Susteren), de koup is aangehauwte (Sittard), die höbbe et nag aa.ngehaa.je (Maasniel), is aangehaaje (Reuver), ze is aangehauwe (Schimmert), Opm. bij afmijnen.  ze wäed aagehŏwe (Heerlen), achterhouden: wördj achtergeloaje (Weert), afslaan: ps. omgespeld volgens Frings. Alleen de "-"heb ik letterlijk overgenomen.  zes afgəsl-gə (Wintershoven), afwijzen: ps. omgespeld volgens Frings.  āfxəwēzə (Stokkem), blijven staan: ze blif sjtoan (Puth), ingehoogd (volt.deelw.): ingehog (Swalmen), inhouden: i-gehawwe (Klimmen), ingehaoje (Leuken), ingehauwe (Geulle), ingehawwe (Heugem), ingehéén (Eksel), wet ingehouwe (Mechelen), ze is i-gehaute (Oirsbeek), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  ingehawwe (Ulestraten), Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!  is iengehaawe (Eijsden), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  īēngehaowe (Oost-Maarland), ps. omgespeld volgens Frings.  engehōͅə (Halen), engəhoͅu̯wə (Neerharen), eͅngəhan (Herk-de-Stad), køͅi̯p es engəhōͅu̯wə (Opglabbeek), zə joͅnt ēngəha͂tə (Rosmeer), zə wøi̯ərt ingəhāu̯ən (Lommel), ps. omgespeld volgens Frings. Onder de a (van "ha?v\\") staat nog een rondje; dit heb ik niet meegenomen in de omspelling. Misschien bedoelt invuller een "a met een rondje erboven"(en dus omgespeld: a)?  engəhau̯(ə)və (Bocholt), intrekken: de koup is ingetrokke (Sittard), ingetroch (Vlodrop), ingetrog (Guttecoven), ingetrokke (Herten (bij Roermond), ... ), is ingetraoje (Weert), ze wäed igetrokke (Heerlen), ps. omgespeld volgens Frings.  engətroͅkə (Bocholt), neven de neus gaan: dat göt ⁄n nevvede neus (Oirlo), niet afgaan: ps. omgespeld volgens Frings.  də burdərēͅi̯ get nī āəf (Kermt), zə ge ni af (Lommel), zəs nə afgəgōən (Velm), niet afslaan: ze gout ni òòfgeslòògen (Diepenbeek), niet doorgaan: de kaup is neet door-gegange (Schimmert), de koup is neet doorgegaon (Tegelen), de verkōēp giet nit daor (Sevenum), gè nie dur (Meijel), gét nie dör (Milsbeek, ... ), ⁄t is nie dör gegaon (Middelaar), ps. letterlijk overgenomen.  ze góng nīt door (Panningen), ps. omgespeld volgens Frings.  tes neͅ dōrgəgoͅən (Hamont), zə get neͅ dōr (Kaulille), ps. omgespeld volgens IPA.  zə get ni dōr (Overpelt), niet gunnen: (ze is) neet gegund (Tegelen), neet gegund (Hoensbroek, ... ), neet gegundj (Ell, ... ), neet gegunt (Heerlerheide, ... ), neit gegund (Sittard), ze hebben ⁄t mej nie gegund (Oirlo), ze weurdj neet gegundj (Tungelroy), ze wurd neit gegund (Limbricht), ze wèrdj neet geguntj (Haelen), zie waerd neet gegund (Roermond), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  neet gegund (Welten), ps. omgespeld volgens Frings.  ne gəgøͅn (Diepenbeek), ni gəont (Ketsingen), ni ⁄gønə (Boekt/Heikant), zə eͅstəxnētxəgōnt (Teuven), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ni gə⁄gønt (Neerpelt), ps. zonder lengteteken op de u!  neet gegundj (Tungelroy), niet laten: ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  niet gelaten (Kinrooi), ps. omgespeld volgens Frings.  ne gəlōi̯tə (Borgloon), ne gəluətə (Wellen), nī gəlōͅətə (Wellen), sə jout neͅi gəlōətə (Borgloon), səwøi̯nigəlōətə (Niel-bij-St.-Truiden), zə wjat ni gəl"ətə (Spalbeek), niet laten gaan: ps. omgespeld volgens Frings.  zə heͅbə hət ni lōtə gun (Gelieren/Bret), niet overeenkomen: ze zeen neet ĕŭverein gekome (Nunhem), niet toeslaan: ze wört neet toegeslage (Obbicht), niet toestaan: ps. omgespeld volgens Frings.  ni touwgəst"i̯n (Opheers), niet toewijzen: neet tougeweze (Maastricht), ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  ze is niet toegewezen (Oud-Waterschei), ps. omgespeld volgens Frings.  nēt tugəwijzə (Waterloos), neͅ tāgəweͅi̯zə (Sint-Truiden), neͅ tøwēͅzə (Hasselt), təs nēt towgəwēzə (Mechelen-aan-de-Maas), zə wērt nēt tøi̯wgəwīəzə (Bree), zə wø͂ͅrt⁄ nēt tugəswēzə (Ophoven), ps. omgespeld volgens Frings. De w heb ik geïnterpreteerd als een gewone w en niet als een diftong (?) omdat die niet superscript staat.  nēt tuwgeͅwizə (Rotem), niet verblijven: is neet verbleve (Neeritter), niet vergunnen: neet vergundj (Kinrooi), niet verkopen: ze is neet verkocht (Oirsbeek), ze wordt neet verkoch (Roosteren), ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  niet verkocht (Kinrooi), ze wordt niet verkocht (Rotem), ps. omgespeld volgens Frings.  nī vərkoͅx (Hoeselt), sə w"t ne vərkoͅxt (Rummen), teͅs neͅ fərkoͅxt (Zelem), zə eͅs nēt fərkōwət (Teuven), zə w"rt nēt vərkoͅxt (Lanklaar), ophouden: de boerderij weurd opgehoujen (Grathem), opgehaaje (Maasniel, ... ), opgehaje (Roermond), opgehalde (Blerick, ... ), opgehawwe (Gronsveld), opgehooje (Baarlo), wordt opgehouden (Heythuysen), ze is opgehaje (Tegelen), ze is opgehaute (Sittard), òpgehöwe (Hoensbroek), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  is ōōpgehouwe (Heerlen), ps. omgespeld volgens Frings.  oͅpxa͂gə (Hoeselt), za es opgəhā~wə (Lommel), terugtrekken: ps. omgespeld volgens Frings.  zə weͅt tərøxgətroͅkə (Lummen), vast worden: wördj vast (Weert) ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)] III-3-1
niet haaks niet haaks: ni hǭks (Leopoldsburg), niet haaks (Dilsen), nēt hǭks (Venlo), niet juste: ni žøs (Bilzen), niet ten goede: ni tǝguj (Bilzen), schaloens: sxaluns (Gennep, ... ), schiks: sxeks (Blitterswijck, ... ), uit de haak: yt ˲dǝ hǭk (Ottersum), øʔ ǝn hǭk (Tessenderlo), ø̜jt ˲dǝ hǭk (Leopoldsburg), ūs˱ dǝr hǫak (Bleijerheide), ūt ˲dǝ hǭk (Heel, ... ), ūt ˲dǝn hǭk (Dilsen, ... ), ūt ˲dǝr hǭk (Mechelen), ǫwt ˲dǝn (h)uǝk (Bilzen), ǫwt ˲dǝn hok (Genk), ǫwt ˲dǝn huǝk (Bilzen), uit de winkel: ūs˱ dǝr weŋkǝl (Bleijerheide), ūt ˲dǝ weŋkǝl (Geulle), ūt˱ dǝ weŋkǝl (Stein), windscheef: wentšęjf (Valkenburg) Gezegd van een raam of deur. [N 55, 64a] || Niet zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. [N 53, 199b; monogr.] II-12, II-9
niet helder van geest achter: achter (Leopoldsburg), achterlijk: achterlik (Caberg, ... ), achtər lək (Epen), beetje gek: bitje gek (Stein), bewaaid: bewééjt (Zonhoven), dodentig: döjətig (Nieuwenhagen), dom: dom (Waubach), doof: doof (Vaals), duts: duts (Maastricht), döts (Venlo), dutsel: dodsel (Ittervoort), doetzel (Kesseleik), dotsel (Thorn, ... ), dotzel (Tungelroy), dòtsəl (Reuver), dötsel (Maasbree), dutselachtig: detsəlɛxtəx (Meeuwen), dotzelechtig (Reuver), dutsel-échtig (Sittard), dutselachtig (Meijel), dutselechtig (Meijel, ... ), dutselèchtig (Meerlo), dŭtzelèchtig (Schimmert), dòtzelechtig (Echt/Gebroek), dôtzelechtig (Ell), (o.).  dotselegtig (Neer), dutselig: dotsəlich (Beesel), dôetselig (Swalmen), dötselig (Posterholt), dötzelig (Swalmen), gedraaid: gədrééət (Niel-bij-St.-Truiden), half gewoekst?: mar.: uit du. wachsen?  hallef gewoeksj (Weert), halfgaar: hallef gaar (Weert), halfwijs: halfwies (Castenray, ... ), hutsel: hutsel (Ospel), lok in de kop: lòch in d⁄r kop (Klimmen), niet gans bij: neet gans beej (Heerlerbaan/Kaumer), niet goed bij: neet good bei (Maastricht), neet good bie (Wijnandsrade), not got beij (Eys), niet goed snik: neet good snik (Venlo), niet heel fris: neet hieel fris (Weert), niet op een rij: heé haetj ze neet op n rie (Montfort), nozelachtig: neuzəlègtig (Montfort), onnozel: onneuzel (Doenrade, ... ), onnūūzel (Amby), onnüzel (Gulpen), ónnīēzel (As), ónnūūwzəl (Susteren), ônneuzel (Venlo), schwach (du.) van verstand: sjwaach va vərsjtank (Simpelveld), simpel: seempel (Noorbeek, ... ), simpel (As, ... ), sīmpəl (Maastricht), sumpel (Beek, ... ), sumpəl (Heerlen, ... ), sūmpəl (Maastricht), slaapmutsachtig: sjlaopmutsechtich (Beesel), suf: suf (Maastricht), suffetig: suffetig (Maastricht, ... ), verdutseld: den is verdutseld (Oirlo), verdaotseld (Maasniel), verdutzeld (Roermond), verdòtseld (Sevenum), verdòtselt (Sevenum), ziet ze vliegen: zuutj ze vleege (Herten (bij Roermond)), zwak: zwaak (Hoensbroek) een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)] || niet goed snik || niet goed snik, van zijn zinnen beroofd || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
niet in elkaar grijpen achterkammen: achterkammen (Leunen), axtǝrkamǝ (Maaseik), de kam is niet goed: dǝ kamp es nī gūt (Hoepertingen), diep werken: dēp węrǝkǝ (Weert), kraken: krǭ.kǝ (Kanne, ... ), niet kammen: ni. kamǝ (Rutten), ni. kemǝ (Tongeren), nē.t kamǝ (Maastricht), niet ten goede in het werk lopen: nēt tǝ gō.j en t wɛrk lø̜jpǝ (Opitter), opeen pakken: ǫpin pakǝ (Lauw), ǫpę̄.n pakǝ (Lanaken, ... ), overkammen: ø̄vǝrkɛmǝ (Herten), stoten: stu.tǝ (Lanaken, ... ), stō.tǝ (Lauw), te diep vatten: tǝ dip ˲vatǝ (Meijel  [(bij overkruien)]  ), vastkammen: vastkamǝ (Kessenich), verlopen: vǝrlø̜j.pǝ (Neeroeteren), vervonderen: vǝrvǫnjǝlǝ (Thorn), voorbijlopen: vø̄rbęjlōpǝ (Leunen), wringen: vriŋǝ (Kanne) Gezegd van kammen en staven, respectievelijk raderen die niet goed in elkaar grijpen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛin elkaar grijpenɛ.' [Jan 114; Coe 88; Grof 111] II-3
niet lekker vinden niet eten: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  ait (Riemst), eet (Berbroek, ... ), eit (Zichen-Zussen-Bolder), et (Sint-Truiden), ēt (Rijkhoven, ... ), ēͅt (Lanaken), ieət (Nieuwerkerken, ... ), ijt (Rosmeer), iət (Stevoort), jet (Mettekoven), uat (Vroenhoven), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)met lengtetekens op de ee  èèt (Vroenhoven), niet hoeven: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  hoef (Beverst), hoev (Hamont), hōf (Lanaken), hōv (Opoeteren), hŏĕb (Stevoort), niet willen: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  wēl (Hees), wĕl (Zichen-Zussen-Bolder), wil (Eisden, ... ) lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] III-2-3