e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naafprofiel lijst: līst (Neer), navenlijst: nāvǝlīst (Stein), spekenbaan: spęjkǝbān (Echt) De holle en bolle groeven die met behulp van draaibeitels en -gutsen op de naaf worden aangebracht. [N G, 43a] II-12
naafspaakpen ang: (Eygelshoven, ... ), chape: sap (Stein), naafpin: nāfpen (Neer), pen: pɛn (Buchten, ... ), pin: pen (Tessenderlo), schoen: šōn (Klimmen), speekpen: spęjkpęn (Montfort), tap: tap (Oirsbeek), voet: vōt (Eygelshoven, ... ), voetpen: vōtpɛn (Echt) Het rechthoekige en plat uitgesneden uiteinde van de spaak dat in het spaakgat van de naaf wordt gedreven. Zie ook afb. 185 en het lemma ɛvelgspaakpenɛ in deze paragraaf en het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44b] II-12
naaidraad draad: drǭt (Eijsden, ... ), driegdraad: drixdrāt (Genk), fijne draad: fęjnǝ drǭt (Venlo), korte draad: kortǝn drǭt (Lanaken), korte vaam: kǫrtǝ vām (Stein), naaidraad: nęjdrǭt (Schinnen), nɛ̄jdrǫ (Meijel), trochelsvaam: trǭxǝlsvǭm (Ransdaal), vaam: vām (Bleijerheide, ... ), vē̜m (Herten), vǭm (Bilzen, ... ), vaampje: vē̜mkǝ (Geleen), vadem: vājǝm (s-Gravenvoeren) Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 √† 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW] II-7
naaien lappen: lappen (Munsterbilzen), lapǝ (Aalst, ... ), lapǝn (Diepenbeek, ... ), lā.pǝ (Kermt), lāpǝ (Hasselt), naaien: najǝ (As, ... ), najǝn (Lommel), naǝn (Oostham), nãjǝ (Ottersum), ni-jnǝ (Mechelen, ... ), ni-jǝ (Gronsveld, ... ), ni-jǝjǝ (Maasmechelen), ni-jǝn (Sint-Martens-Voeren), ni-jǝnǝ (Eys, ... ), niēǝ (Munstergeleen), nię (Klimmen, ... ), nięjǝ (Eckelrade, ... ), niǝ (Bemelen, ... ), niǝjǝ (Eisden, ... ), niǝnǝ (Baelen, ... ), niɛjǝ (Berg, ... ), nji-jǝ (Boorsem), nuǝ (Loksbergen), nø̜jǝn (Beringen), (Hasselt), nājǝ (Beringen, ... ), nān (Hasselt), nāwǝn (Tessenderlo), nāǝ (Rutten), nāǝjǝ (Gennep), (Einighausen, ... ), nējǝ (Amby, ... ), nēn (Guttecoven), nēǝ (Amstenrade, ... ), nēǝn (Peer), nē̜ (Munsterbilzen, ... ), nē̜.n (Eksel, ... ), nē̜a (Schimmert), nē̜jǝ (Amby, ... ), nē̜jǝn (Hamont, ... ), nē̜n (Hoeselt, ... ), nē̜ǝ (Berg, ... ), nē̜ǝjǝ (Geysteren, ... ), nē̜ǝjǝn (Urmond), nē̜ǝn (Helchteren, ... ), (Riemst, ... ), nęa (Lutterade), nęjǝ (Afferden, ... ), nęjǝn (Bocholt, ... ), nęn (Paal), nęǝ (Born, ... ), (Brunssum, ... ), nījǝ (Eijsden, ... ), nīnǝ (Heerlen, ... ), nīęjǝ (Grevenbicht / Papenhoven), nīǝ (Amstenrade, ... ), nīǝjǝ (Born, ... ), nīǝjǝn (Neeroeteren), nīǝn (Moelingen, ... ), nīǝnǝ (Aubel, ... ), nōjǝ (Paal), nǫwǝn (Tessenderlo), nǭjǝ (Griendtsveen, ... ), nǭwǝ (Loksbergen), nǭǝ (Herk-de-Stad), nǭǝn (Kwaadmechelen), nǭǝwjǝ (Landen), nǭɛn (Oostham), nɛjǝ (Afferden, ... ), nɛjǝn (Kaulille, ... ), nɛǝ (Herkenbosch, ... ), nɛǝjǝn (Neerpelt), nɛǝn (Bree), nɛ̃n (Zonhoven), nɛ̜̃n (Wijchmaal), nɛ̄ (Diepenbeek, ... ), nɛ̄jǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), nɛ̄jǝn (Achel, ... ), nɛ̄n (Kuringen, ... ), nɛ̄ǝ (Alken, ... ), stoppelen: støpǝlǝ (Grevenbicht / Papenhoven) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naaien met te lange draad klossen: klosǝ (Tessenderlo), lang troggelen: lāŋk trogǝlǝ (Noorbeek) Naaien met een te lange draad. Wanneer men te lange draden neemt, kan men niet vlug genoeg werken. [N 59, 72; N 62, 1g] II-7
naaigaren klosgaren met paardje: klosgaren met paardje (Opglabbeek), naaigaren: naaigaren (Genk), ni-jgārǝ (Noorbeek), niē̜jgārǝ (Grevenbicht / Papenhoven), niǝjgārǝ (Eisden, ... ), nęjgārǝ (Echt, ... ), nīgārǝ (Doenrade), nǭgōrǝ (Loksbergen), nɛ̄gǭn (Tongeren), nɛ̄jgārǝ (Bocholt) Garen waarmee men naait. [N 59, 6a; N 62, 57] II-7
naailes naailes: nięlęs (Valkenburg) Onderricht in naaien. Men kan privé naailes nemen of in cursus- of schoolverband. [N 62, 1f] II-7
naaimachine kleermakersmachine: kleermakersmachine (Opglabbeek), lapmachine: lāpmǝšīn (Bilzen), machine: mǝšin (Maastricht), naaimachine: ni-jmašiŋ (Noorbeek, ... ), nimǝšin (Lanaken), niǝmǝšin (Eisden, ... ), niǝnmašiŋ (Bleijerheide, ... ), njęjmǝšin (Stein), nējmǝšīn (Voerendaal), nējǝmǝšin (Geleen), nēmęšīn (Sittard), nēmǝšin (Nieuwstadt), nēǝmǝšin (Born), nē̜jmašīn (Horst), nē̜jmǝšin (Doenrade, ... ), nē̜mǝšīn (Bilzen), nęjmǝšin (As, ... ), nęjmǝšīn (Meeuwen), nęǝmǝšin (Diepenbeek), nɛjmǝšīn (Reuver), nɛmašin (Zolder), nɛ̄mǝšin (Meijel, ... ), singer: singer (Houthalen) Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.] II-7
naairing borduurring: borduurring (Eigenbilzen), bordȳrreŋk (Boorsem), bǫrdȳrreŋk (Achel), kleermakersvingerhoed: klērmē̜kǝrsveŋǝrhūt (Bilzen), klērmē̜kǝsveŋǝrūt (Bilzen), naairing: nięjǝręŋk (Grevenbicht / Papenhoven), niǝjręŋk (Eisden, ... ), niǝreŋk (Gulpen, ... ), niɛreŋk (Rothem), nējreŋk (Voerendaal), nēreŋk (Nieuwstadt), nēǝreŋk (Born), nē̜jreŋk (Venlo), nē̜reŋk (Lutterade), nęjre.ŋk (Tungelroy), nęjreŋk (Blitterswijck, ... ), nęjrēŋk (Altweert, ... ), nęjǝręŋk (Echt), nęǝreŋk (Lutterade), nīreŋk (Doenrade), nɛjreŋk (Achel, ... ), nɛ̄jreŋ (Meijel, ... ), nɛ̄jreŋk (Bocholt, ... ), nɛ̄jrēŋk (Neerpelt), nɛ̄reŋk (Doenrade), nɛ̄ręŋk (Herderen), ring: reŋk (Maasmechelen), ręjnk (Maasmechelen), speldenring: spɛlǝreŋk (Houthalen), vingerbeschermer: veŋǝrbǝšęrmǝr (Schinnen), vingerring: veŋǝrreŋk (Bleijerheide) Kleermakersduimring, ook door vrouwen wel gebruikt bij haken en festonneren. De kleermakersnaairing is, in tegenstelling tot de vingerhoed die de naaisters veel gebruiken, een van boven open vingerbeschermer. De naairing is een hard metalen ring gevoerd met tin of zink en aan de buitenzijde voorzien van kleine of diepe putten tegen het afglijden van de naald (Gerritse, pag. 26; Papenhuyzen III, pag. 8). Men duwt met de naairing de draad door de stof en draagt deze aan de middelste vinger van de rechterhand. De informant van K 361 merkt op dat de naairing aan de duim gedragen wordt. Zie afb. 12. [N 59, 14; N 62, 67a; N 62, 67b; Gi 1.IV, 61; monogr.] II-7
naaispaan klem: klɛm (Dilsen), leerklem: lę̄rklɛm (Susteren), naailat: nīlat (Heerlerheide), naaispaan: niǝnšpān (Bleijerheide), nęjspon (Horst), pits: petš (Montzen), spanner: spanǝr (Meijel), stiklat: steklat (Maasbree), stiklat (Lommel), stikspaan: stekspān (Geulle), stekspǭn (Milsbeek), štekšpān (Bleijerheide), stikspanner: stekspanǝr (Meijel) Het instrument waarmee men bij het naaien de stukken leer bij elkaar houdt. Twee gebogen latten, b.v. twee duigen, zijn van de ene kant met een stukje leer aan elkaar vastgemaakt, zodat ze daar kunnen scharnieren. Men klemt het te naaien leer tussen de gebogen latten door ze met de knie√´n tegen elkaar te drukken (Liedmeier, pag. 25). Volgens de informant van L 163a is een stikspaan een eiken plank van 60 cm lengte en 10 cm breedte. Zie afb. 30. [N 60, 56] || Houten klem bestaande uit een lang been en een met een scharnier daarop gezet kort been. De zadelmaker houdt de spaan zittend tussen zijn knie√´n en klemt de stukken leer ertussen (Linssen 1967, pag. 76). Zie afb. 69. [N 36, 32] II-10