e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muntgeld baar geld: baargeld (Hoensbroek), Opm. is groter.  baar geld (Oirlo), ps. omgespeld volgens Frings.  bargeͅlt (Peer), ba͂rgeͅlt (Peer), bōͅr geͅlt (Val-Meer), biljetten: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  biljĕtte (Schimmert), enkel: ps. omgespeld volgens Frings.  ēͅŋkəl (Hasselt), eͅŋkəl (Sint-Truiden), enkel geld: ps. omgespeld volgens Frings.  eŋkəl geͅlt (Halen), ēͅŋkəl geͅlt (Hasselt), eͅngʔəlgɛlt (Lommel), eͅŋkəlgeͅlt (Niel-bij-St.-Truiden), geldstukken: ps. omgespeld volgens Frings.  geͅldstøkə (Lummen), gereppels: gereppels (Mechelen), hel geld: hel geldj (Sittard, ... ), hêl geld (Tegelen), Opm. hél = hard.  hél geldj (Born), ps. niet omgespeld!  hĕl gĕldj (Heythuysen), helle munt: helle muntj (Limbricht), klatergeld: klooter geldj (Beegden), klootergeldjt (Herten (bij Roermond)), klotergeldj (Kinrooi), ps. omgespeld volgens Frings.  klotərgeͅlš (Maaseik), klōtərgeͅltʔ (Kinrooi), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de @ omgespeld.  klōtərgeͅ^lš (Maaseik), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje aan het eind heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag".  klatərgeͅltʔ (Waterloos), ps. omgespeld volgens IPA.  kla͂tərgeͅlʔtʔ (Rotem), kleingeld: klee geld (Eksel, ... ), klei geldj (Neer), kleigeldj (Ell), kleigeljd (Sittard), kleigeljt (Susteren), kleigelt (Geulle), kleigèldj (Guttecoven), kleingeld (Sevenum), kleingeldj (Roosteren), kleingeldsj (Bree), kleingeljd (Sittard), ps. omgespeld volgens Frings.  klegeͅlt (Oud-Waterschei), klēgēͅi̯lt (Spalbeek), klēgeͅilt (Diepenbeek), klēgeͅlt (Hasselt), klēͅgēͅlt (Teuven), klēͅigeͅlt (Rummen), klēͅi̯geͅlš (Bocholt), klēͅi̯geͅlt (Wellen), klēͅi̯n geͅlt (Wintershoven), kleͅigeͅlt (Wellen), kleͅi̯gēͅlt (Borgloon), ⁄klēgēͅlt (Boekt/Heikant), ⁄klēgəlt (Boekt/Heikant), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje aan het eind heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag".  klēͅi̯geͅltʔ (Waterloos), ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  kleͅi’gɛld (Gelinden, ... ), ps. omgespeld, deels volgens Frings en deels volgens IPA.  kleͅi̯gɛlt (Smeermaas), klingelgeld: klingelgeljt (Susteren), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje aan het eind heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag".  kloŋəlgeͅltʔ (Waterloos), klinkend geld: kleenkindj geldj (Tungelroy), klinkend geld (Venlo), klinkend geldj (Haelen, ... ), klinkend geljd (Neeritter), klinkendj geldj (Neer, ... ), Note: oorspronkelijk stond er in de vragenlijst "geltjd", maar heb het op grond van vraag 34a en 52b veranderd in: "geljd"(dus zonder t).  klinkend geljd (Egchel), ps. omgespeld volgens Frings.  kleŋkeͅnt geͅlš (Bocholt), kleŋkəntxeͅlt (Zelem), klinkende munt: klinkende munt (Baarlo, ... ), klinkende muntj (Maasniel, ... ), klinkent munt (Meijel), ps. omgespeld volgens Frings.  klenkəndə mønt (Halen), kleŋkədə mønt (Rotem), kleŋkəndə mønt (Rotem), kleŋəndə mønt (Lommel), klēnkəndə m"nt (Teuven), los geld: los gaeld (Oirlo), los geldj (Weert), los géldj (Puth), ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  losgeld (Kinrooi), ps. omgespeld volgens Frings.  loͅsgeͅlt (Hasselt), macherang: vgl. Heerlen Wb. (pag. 358): mazjerang, melange.  masjeran~g (Heerlen), money (eng.): monnie (Houthem), munten: munte (Hoensbroek), munten (Wijk), muntj (Echt/Gebroek), muntjə (Holtum), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  mŭnte (Schimmert), muntgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  møntgeͅld (Lanklaar), paardsogen: ps. omgespeld volgens Frings.  pjeͅsōxə (Lommel), pasgeld: pasgeljd (Sittard), pasmunt: pasmunt (Heerlen), platen: plate (Maastricht), ps. omgespeld volgens Frings.  ploət (Rosmeer), rammelsgeld: rammels-geld (Eygelshoven), spanen: spöön (Middelaar), specie: sjpecie (Sittard), sjpesie (Heerlen), specie (Grathem, ... ), speesie (Leuken, ... ), (= specie).  sjpeessie (Tegelen), (geld-).  schpeese (Heerlen), species: ps. omgespeld volgens Frings.  spēsəs (Hasselt), ps. omgespeld volgens IPA.  spēͅsis (Achel), spie: Van Dale: II. spie, 5. (Barg., volkst.) cent; -(coll.) geld, duiten.  sjpie (Sittard), spijs: vgl. Herten-bij-Roermond Wb. (pag. 233): sjpíes, 1. kalk- of cementspecie.  sjpīēs (Roermond), stukken: ps. omgespeld volgens Frings.  st"kə (Mechelen-aan-de-Maas), stēͅkə (Bree), støkə (Borgloon, ... ), støkən van 2, 5, 1 fraŋ (Hamont), støͅkər van ... (Kaulille), ə støͅk van ... (Kaulille), ə stəkə (Velm), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "@"(omgespeld: @) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "@"omgespeld.  steͅ~kə (Kermt), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "met een punt eronder staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!  st"kə (Ketsingen), ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  støk’kə (Gelinden, ... ), wisselgeld: wesselgeld (Mechelen), wisselgeldj (Roosteren), wisselgeljt (Susteren) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] III-3-1
muntig schaap brak: brak (Montfort), breg: bregǝ (Rapertingen, ... ), brex (Grathem), brigǝ (Opheers), brēex (Maasmechelen), brē̜i̯g (Bree), bręgǝ (Lanklaar), breker (mv.): brē̜kǝr (Swalmen), gust: gøst (Meijel), gø̜st (Horn, ... ), gust schaap: gø̜s sxǭp (Blerick), (mv)  gø̜stǝ šø̜̄p (Baexem), gusteling: gø̜stǝleŋ (Melick, ... ), kwee: kwęi̯ (Opheers), kween: kwei̯n (Aldeneik), kwēnj (Maaseik), kwīǝn (Kinrooi), leeg: lē̜x (Klimmen), leeg schaap: (mv)  leǝx šø̜p (Gronsveld), losse germ: lǫsǝ gø̜rm (Gelieren Bret), mans: mau̯s (Waubach), muntig schaap: møntǝx šōp (Zichen-Zussen-Bolder), mønʔex sxǫp (Kwaadmechelen), (mv)  mø̜ntǝgǝ šu̯ø̄p (Hoeselt), niet vol te krijgen (werkw. uitdr.): (zo'n schaap is) ni võ̜l tǝ krē̜i̯gǝ (Kermt), vuil schaap: (mv)  vø̜l sxǭpǝ (Halen) Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66] I-12
muntige koe aangehouden koe: āngǝhōi̯ǝ [koe] (Tegelen), brulkoe: brølkō (Eisden), doorgehouden koe: dōǝrgǝhā [koe] (Borgloon), doorloper: dørløpǝr (Hoeselt), dōrlypǝr (Lummen), dōrlǫu̯pǝr (Smeermaas), dūrlǫu̯pǝr (Waterloos), gust (bijvgl. nmw.): gøst (Maasniel), gust gehouden koe: gøst gǝhōi̯ǝ [koe] (Baarlo), guste: gø̄stǝ (Sevenum), gø̜stǝ (Boekend, ... ), guste koe: gøstǝ [koe] (Blerick, ... ), gø̄stǝ [koe] (Baarlo), gø̜stǝ [koe] (Nunhem, ... ), leeg (bijvgl. nmw.): lēx (Boekt Heikant, ... ), lē̜x (Ulestraten), leeg beest: leǝx bei̯s (Beverst), lēx bīs (Montfort), leeg vee: lēx vī (Ospel), lege: lēx (Overpelt), lē̜x (Maaseik), lege koe: li̯ēx [koe] (Mal), lēgǝ [koe] (Halen, ... ), lēx [koe] (Achel, ... ), lē̜i̯x [koe] (Bocholt), lē̜x [koe] (Grathem, ... ), lęi̯x [koe] (Borgloon, ... ), losse koe: lǫsǝ [koe] (Opglabbeek), mans (bijvgl. nmw.): mau̯s (Maaseik, ... ), mǫu̯s (Heerlerheide), manse koe: mai̯s [koe] (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), mau̯s [koe] (Boorsem, ... ), mānsǝ [koe] (Gennep, ... ), mās [koe] (Oost-Maarland), māu̯s [koe] (Oost-Maarland), mōs [koe] (Waubach), mǫs [koe] (Eygelshoven), mǭs [koe] (Mechelen), muntig (bijvgl. nmw.): møntex (Tongeren), møntǝx (Hoeselt, ... ), muntige: mentǝgǝ (Hasselt), mȳntǝgǝ (Diepenbeek), møntǝgǝ (Donk, ... ), muntige koe: mentegǝ [koe] (Gelieren Bret), myntegǝ [koe] (Halen), myntexǝ [koe] (Oud-Waterschei), myntǝgǝ [koe] (Wellen), mȳntegǝ [koe] (Zepperen), møi̯ntǝgǝ [koe] (Wellen), mønjtegǝ [koe] (Roosteren), møntegǝ [koe] (Helchteren, ... ), møntexǝ [koe] (Neerpelt), møntǝgǝ [koe] (Beringen, ... ), møntǝxǝ [koe] (Borlo), mønšegǝ [koe] (Bocholt), mø̄ntǝgǝ [koe] (Opheers), mø̄u̯ntǝgǝ [koe] (Hoepertingen), mø̜nsegǝ [koe] (Kaulille), overloper: ȳvǝrløi̯pǝr (Gronsveld), tochtig (bijvgl. nmw.): tø̜xtex (Maaseik), verlopen koe: vǝrlǫu̯pǝ [koe] (Vlodrop) Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11
murw, gezegd van grauwe turf voos: vuǝs (Ospel) [II, 110] II-4
muskusplantje apebloem: WLD  ape bloom (Montfort), âpe-blōōm (Schimmert), muiltje: muulke (Schimmert), idiosyncr.  muulke (Thorn), WLD  mulke (Beesel), muulke (Swalmen), muskus: muskes (Jeuk), [Mimulus moschatus]  müskës (Tongeren), eigen spelling  muskus (Montfort), eigen spellingsysteem  muskus (Maasbree), WLD  muskus (Stein), muskusplantje: zelfde benaming  muskusplantje (Echt/Gebroek) maskerkruid || muskusplantje [DC 60a (1985)] || Muskusplantje (mimulus moschatus). De bloempjes zijn klein en bleekgeel. De plant is kleverig behaard, soms naar muskus ruikend. De stengels worden niet hoger dan 20 cm. De bladeren zijn klein en spits ovaal (muskus, maskerbloem, apebloem, muilke). [N 92 (1982)] III-4-3
mussebek mussebek: møjšǝbęk (Montzen), (mv)  møšǝbɛkǝ (Bleijerheide), mussebekje: mussebekje (Posterholt) Bepaald soort spijker die slijtage van de hak moet tegen gaan. Volgens de informant van Q 253 is de mussebek een vierkante, korte, dikke spijker zonder kop, enigszins in de vorm van een omgekeerde pyramide met twee mm basiszijkant en acht tot tien mm hoog. [N 60, 201d1; N 60, 201d2; N 60, 201d3] II-10
mussenstaart flotsenstaart: flǫtsǝstɛrt (Venlo), mussenstaart: møsǝštɛrt (Herten), møšǝštɛrt (Posterholt) Haakse hoekverbinding waarbij de pennen en gaten recht zijn in plaats van zwaluwstaartvormig. [N 54, 55i] II-12
muts kap: kap (Kelmis) Muts die de arbeider droeg tegen de koude wind in de schacht. [monogr.] II-4
muts met pompon alpenmuts: aləpəmøts (Kwaadmechelen), alpenmuts met kwispel: alpəmuts met ploͅm of kwespəl (Riksingen), flochemuts (<fr.): floesmutsch (Valkenburg), floezemutsch (Brunssum), flōēësmutsj (Hoensbroek), hoge muts: hoag mötsj (Munstergeleen), ijsmuts: iesmötsj (Sittard), kaboutermuts: kaboutermoets (Horst), kaboutermuts (Ittervoort), kaboutèrmöts (Meerssen), kaboutərmuwəts (Velm), kaboͅutərmöts (Eisden), kaboͅutərmøts (Lommel), kaboͅwtərmøͅts (Stokkem), kabøͅytərmots (Kermt), kaboutermutsje: kaboͅutəmøͅtskə (Beverlo), kap: kap (Herten (bij Roermond)), kapoets: kaboets (Kerkrade), kindermuts: [sic 027a]  keͅngərmŭts (Herk-de-Stad), kwastmuts: kwasmets (Grote-Spouwen), kwispelmuts: kweͅ`psəlmuts (Vliermaal), muts: moats (Rummen (WBD)), moets (Eijsden, ... ), moͅts (Hasselt), muts (Blerick, ... ), mutsj (Hoensbroek, ... ), mótsj (Einighausen), möts (Baarlo, ... ), mötsj (Mechelen, ... ), møts (Achel, ... ), mutsje: møͅtskə (Rotem), perenmuts: pērəmuts (Borlo), poesmuts: pōēësmutsj (Hoensbroek), poezenmuts: poezemöts (Swalmen), pomponmuts (<fr.): pompommyts (Zelem), pompomməts (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), pomponmöts (Maastricht), pots: pots (Lummen), poͅts (Eigenbilzen, ... ), pots met poes: puts mət pus (Bree), puntmuts met floche (fr.): puntmutschj met flōes (Bocholtz), slaapmuts: sjlaopmótsj (Oirsbeek), sloͅpmyts (Halen), turkmuts: tu̯rkmu̯ts (Hechtel) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || wollen muts met pompon III-1-3
muts: algemeen bef: beͅf (Beringen), bonnet (<fr.): bu`nɛ (Sint-Pieters-Voeren), capeline (fr.): Kapeline. [vgl. N 25,040: Kapmuts]  kaplin (Tessenderlo), gestrikte muts: Gebreide muts: slaapmuts, kinderen.  gəštregdə møtš (Sint-Pieters-Voeren), kalot (<fr.): kalot (Aubel, ... ), kalut (s-Gravenvoeren, ... ), kəlot (Montzen), [sic]  kalut (Moelingen), Klak, calotte?  klut (Lauw), kalotje (<fr.): kalotsje (Mal), klotje (Amstenrade, ... ), kap: kap (Baelen, ... ), kâp (Bocholtz, ... ), i.e. met klep.  kap (Mechelen), Zelden.  kap (Eupen), kips: Met klep. WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kips (Merselo), WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  ki.ps (Meerlo), kieps (Boekend), kips (America, ... ), kɛ.ps (Bergen), kips met klep: WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kieps mit klep (Oirlo), klak: klak (Beringen, ... ), klets: [Van Dale: klets4, &lt;gew.&gt; vrouwenmuts die met een brede strook over de schouder hangt]  klatsj (Wijk), klots: klôts (Gronsveld), [sic]  kloetsch (Schimmert), Van Dale: I. klots, 1) (houthandel) stuk vierkant beslagen hout; - 2) (gew.) lichaam van een houten tol; - 3) zeker glasblazersgereedschap waarin de glasklont tot een kogel wordt gedraaid. -&gt; overdrachtelijk/metaf.? (vooral &lt; bet. 2)  klots (Ulestraten), klōts (Stein), klóts (Maastricht, ... ), knipmuts: Witte muts van boerenvrouwen.  knipmøts (Middelaar), koets: koets (Ulestraten), koetsch (Kerkrade), koetsj (Kerkrade, ... ), kuts (Mechelen-aan-de-Maas), marinmuts (<fr.): marɛ͂muits (Tongeren), met: met (Kermt), Ouderwets vrouwenkapsel.  maet (Hasselt), Slaapmuts.  mɛt (Lummen), metje: Ouderwets vrouwenkapsel.  maetšə (Hasselt), muts: mets (Genk), mits (Veldwezelt), moats (Rummen (WBD)), moets (Sint-Truiden, ... ), moits (Kuringen, ... ), motš (Sint-Truiden), mo͂ͅts (Lanklaar), moͅts (Diepenbeek), moͅəts (Kermt), mu.ts (Sevenum), mu:ts (Wintershoven), muits (Berg, ... ), muitṣ (Gingelom), muts (Boekend, ... ), mutsch (Brunssum, ... ), mutschj (Heerlerheide), mutsj (Bleijerheide, ... ), mutz (Opheers), muwəts (Velm), muəts (Brustem), mŭts (Herk-de-Stad, ... ), mu̯ts (Hechtel), myts (Lummen, ... ), móets (Sint-Truiden), móts (Diepenbeek), mótsj (Oirsbeek, ... ), möts (Aldeneik, ... ), möts (met klep) (Reuver), mötsch (Nuth/Aalbeek), mötsj (Einighausen, ... ), mø.ts (Hamont, ... ), møts (Achel, ... ), møtš (Aubel, ... ), møͅts (Meeswijk, ... ), møͅts(kə) (Rotem), múts (Haelen, ... ), mə.tš (Wijlre), məts (Beek, ... ), mətš (Amby, ... ), mɛts (Meeuwen), #NAME?  møts (Overpelt), (nu)  muts (Blerick), 1. Ouderwets vrouwenkapsel, 2. Béret.  muits (Lauw), = [klak] op de buitengemeenten.  mø.ts (Maastricht), [m[ts]: oude vrouwen.  muits (Sint-Lambrechts-Herk), [sic] i.e. alpin; vroeger klak (met klep).  mputs (Houthalen), Algemener.  møtš (Eupen), Alpenmuts.  muits (Herk-de-Stad), myts (Halen), Alpin.  muits (Groot-Gelmen, ... ), muts (Berg), Archaïsch.  møtš (Henri-Chapelle), Berét: met een klep die overgetrokken wordt.  muits (Zepperen), Béret.  muits (Borgloon), Bérêt.  møtš (Welkenraedt), cfr. pots.  mèts (Genk), Dit hoedje werd ook cornet genoemd.  mùts (Kortessem), Hae haet de gouw mötsj op = hij is goed gemutst  mötsj (Sittard), Huifmuts v. oude vrouwen.  møts (Rukkelingen-Loon), i.e. moets.  muts (Val-Meer), idiosyncr. strakke muts, werd ± 50 jaar geleden door oudere mensen gedragen  mutsj (Bleijerheide), informant: gebreid  möts (Boeket/Heisterstraat), informant: in Meliek en zo: ein mötsj  möts (Roermond), Kinderen.  møts (Vroenhoven), Kindermuts of lintmuts voor vrouwen.  myts (Montenaken), Met of zonder klip.  muits (Hoeselt), Moets.  muts (Tongeren), Muts v. oude vrouwen.  møts (Opheers), Muts zonder klep, uitsluitend voor vrouwen.  mətš (Valkenburg), Muts, oude vrouwen.  møts (Lummen), Muts.  muits (Alken), Oude muts voor vrouwen.  myts (Zelem), Oude vrouwen.  mits (Eigenbilzen, ... ), møts (Hoepertingen, ... ), møtš (Kelmis), Oude vrouwenkapsel.  mits (Genk), myts (Genk), Ouderwets vrouwenkapsel.  møts (Eisden, ... ), Ouderwetse vrouwenmuts, béret.  muits (Rutten), Ouderwetse vrouwenmuts.  mits (Bilzen), Soldatenmuts; slaapmuts.  məts (Zonhoven), Verouderd te Muizen (zegsman 3 kent het niet).  muits (Muizen), Voor een oude vrouw.  mɛts (Opglabbeek), Voor kinderen.  muits (Duras), Voor oude vrouwen.  mɛts (Opoeteren), Voor vrouwen.  mɛts (Grote-Brogel), Vroeger door oude vrouwen gedragen.  mits (Munsterbilzen), Vrouw.  møts (Zolder), Vrouwel.  møts (Beringe), Vrouwen.  møts (s-Gravenvoeren), Vrouwenkapsel.  mits (As), møts (Mechelen-aan-de-Maas), Vrouwenmuts met linten.  myits (Linkhout), Was vroeger het woord voor [klak]; nu nog voor kinderen.  muits (Tongeren), Wollen muts.  møts (Merselo), z.o. klak.  moets (Kortessem), Zonder klep.  moits (Diepenbeek), møts (Mook), Zonder klip, kindermuts.  moits (Vliermaalroot), Zonder klip, voor kinderen.  muits (Vechmaal), Zonder klip.  muits (Hoepertingen, ... ), møtš (Walhorn), muts met een klep: muits mid ən klap (Munsterbilzen), mutsje: mutschje (Bocholtz), mutskə (Tongeren), Voor oude vrouwen.  møtskə (Vorsen), pats: patjs (Neeritter), pats (Eksel, ... ), patsch (Heerlerheide, ... ), patschj (Bocholtz), patsj (Beek, ... ), patš (Amby, ... ), #NAME?  patš (Vreren), (vroeger)  pats (Blerick), [pots / pats: 2 aparte trefwd.]  pats (Beverlo), betekenis: damesmuts  patsj (Oirsbeek), Béret.  paitš (Vlijtingen), informant: vb van velours  pats (Boeket/Heisterstraat), meest gebruikt  patsj (Einighausen), met klep en zonder stijve rand  patsj (Geulle), Muts met klep.  patš (Valkenburg), pet met klep  patsj (Sittard), pots: poets (Bree), poits (Eksel), pots (Beverlo, ... ), potsj (Maastricht), poͅts (Achel, ... ), pu.ts (Neerpelt), puts (Bree, ... ), puuts (Bree), pūts(ə) (Bocholt), pótsj (Uikhoven), pøts (Meeuwen), ?Du. Kapuze.  pots (Hasselt), [pots / pats: 2 aparte trefwd.]  pots (Beverlo), Alpin.  pots (Opglabbeek, ... ), puts (Genk), Etym.: kapoets, znw. nog niet bij Kil. uit nhd. kapuze van "mantelkap"= It. capuccio, waaruit ook Fr. capuce. De eerste lettergreeep is waarschijnlijk weggevallen omdat ze niet hoofdtonig was.  pyts (Meeuwen), Soort baret.  puts (Venray), Studentenberét: rond, plat.  puts (Zepperen), Verkort uit kapoets, dit uit hgd. Kapuze, uit it. capuccio (= kap, monnikskap, capuchon). Zie verder J.L. Pauwels in Leuvense Bijdragen XXVII, 1935, p. 105.  pots (Achel, ... ), Verkort uit kaputs; dit uit hgd. kapuze, uit it. capaccio. Zie J.L.Pauwels in Leuvense Bijdragen XXVIII (1935), p. 105.  poͅts (Hamont), Verkorte vorm van kapots &lt; Du. Kapuze.  póts (Zonhoven), Voor kl. jongen (alpino).  po.ts (Koersel), Zonder klip.  puts (Hoeselt), potsje: potske (Diepenbeek), poͅtskə (Grote-Spouwen, ... ), putske (Bocholt), *Zonder klep.  putske (Bocholt), Béret.  pu.tskə (Bree), pulver: Duits w.  pulvər (Tongeren), ronde pats: ron patsj (Hoensbroek), wollen muts: Ouderwets vrouwenkapsel.  wølə muts (Bree) **pots: muts of pet zonder klep || baret, (matrozen)muts || bep. hoofddeksel, zonder rand || hoofddeksel [muts] || muts [N 23 (1964)] || muts zoals soldaten er een dragen || muts zonder klep || muts, hoofddeksel zonder klep of rand || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || muts, inz. een vrouwenmuts || muts, klak || muts, strakke ~, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || muts: hoofddeksel voor mannen en vrouwen || muts: zwart hoofddeksel, al dan niet versierd met pareltjes en strikjes, met een lint onder de kin vastgebonden || pet, muts, klak [RND], [RND] || pots: rode muts zonder klep || ronde muts zonder klep || ronde muts zonder klep, alpenmuts || soort van ronde muts III-1-3