e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mortel bereiden aanmaken: ǭnmākǝ (Maastricht), bouwen: bǫwǝ (Weert), in de molen draaien: en dǝ mő̜̄wlǝ drē̜n (Sint-Truiden), kalk maken: kalǝk mākǝ (Tegelen), mengelen: mɛŋǝlǝ (Sint-Truiden), moos maken: mǫws mǭkǝ (Bevingen), mortel maken: (mortel) makǝ (Koersel, ... ), (mortel) moakǝ (Zonhoven), (mortel) mākǝ (Boorsem, ... ), (mortel) mākǝn (Achel, ... ), (mortel) māʔǝn (Lommel), (mortel) mǭkǝ (Berverlo, ... ), (mortel) mǭʔǝ (Tessenderlo), mortie maken: (mortie) moakǝ (Diepenbeek), (mortie) mākǝ (Beverst, ... ), (mortie) mǭkǝ (Beverst, ... ), (mortie) mǭǝkǝ (Eijsden), muurspijs maken: mūršpēs mākǝ (Sittard), ondereendoen: ǫŋǝręjndōn (Tungelroy), ondereenmaken: oŋǝręjnmākǝ (Sittard), ǫŋǝręjnmākǝ (Tungelroy, ... ), ondereenmischen: oŋǝrēmišǝ (Kerkrade), ondereenzetten: ǫndǝręjzętǝ (Limmel), opperen: [opperen] (Panningen, ... ), upǝrǝ (Eupen), specie maken: spēsi mākǝ (Leuken, ... ), specie ondereenzetten: spēsi ōndǝrɛnzętǝ (Venray), spijs aanmaken: špīs˱ āmāxǝ (Kerkrade), spijs klaarmaken: špęjs klǭrmǭkǝ (Gronsveld), spijs maken: (spijs) mākǝ (Beek, ... ), (spijs) mārǝ (Vaals), (spijs) māxǝ (Bleijerheide, ... ), spijs mengen: špīs meŋǝ (Heythuysen), spijs omzetten: špīs˱ omzɛtǝ (Ulestraten), špīs˱ ōmzętǝ (Beek), spijs ondereenmaken: špīs˱ oŋǝręjnmākǝ (Klimmen), spijs ondereenzetten: špīs˱ ōndǝręjnzɛtǝ (Schimmert) De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.] II-9
mortelbak bot: bǫt (Sint-Truiden, ... ), cementbak: sǝmābak (Bevingen), chamottebak: šamǫt˱bak (Rothem  [(met tweede handvat)]  ), draagbak: drāx˱bak (Achel, ... ), kalkbak: kal(ǝ)k˱bak (Sint-Truiden), kalǝk˱bak (Belfeld, ... ), kālk˱bak (Mesch), kalkbot: kalǝk˱bǫt (Sint-Truiden), kalkmouw: kalǝkmuw (Stein), kalksbak: kalǝk˱s˱bak (Eys, ... ), mortelbak: [mortel]bak (Achel, ... ), mortiebak: [mortie]bak (Alken, ... ), murerstrog: mȳrǝrstrǭx (Kerkrade  [(meervoud: mȳrǝrstrø̜̄x)]  ), murertrog: mȳrǝrtrǭx (Kerkrade), pleisterbak: plī.stǝrbak (Klimmen), sijsje: ziǝsjǝ (Kerkrade), speciebak: [specie]bak (Maastricht, ... ), spijsbak: [spijs]˱bak (Beek, ... ), spijsvogel: špīs˲vuǝjǝl (Bleijerheide, ... ), trog: trǭx (Kerkrade), vogel: vuǝgǝl (Eijsden), vuǝjǝl (Kerkrade), vōgǝl (Mal) Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.] II-9
mortelbed bed: bē̜t (Kaulille, ... ), bęt (Maastricht, ... ), bɛ ̝t (Achel), bed mortel: bęt mǫrtǝl (Kleine-Brogel), bed specie: bęt spēsi (Leuken, ... ), bot: bǫt (Sint-Truiden), hoop: hōp (Lommel), hǫwp (Beverst, ... ), hoop mortie: oǝp mǫrtī (Sint-Truiden), kalkbed: kalǝk˱bęt (Sint-Truiden), kruiwagel: krǫwwǭgǝl (Hoeselt), kuip: kūp (Klimmen), malooi: mǝlǫj (Bevingen), mengeling: mɛŋǝleŋ (Sint-Truiden, ... ), mengsel: męŋsǝl (Eys), mɛŋsǝl (Genk), mischung: mišuŋ (Bleijerheide), moolder: mø̄ldǝr (Sittard  [(hoeveelheid mortel die op de kalkbaan wordt klaargemaakt)]  , ... ), mortel: mortǝl (Heugem), mørtǝl (Geulle), mø̜rtǝl (Mesch), mǫrtǝl (Dieteren, ... ), mortelhoop: mortǝlhup (Zonhoven), partij/parti: pǝrti (Zepperen), portie: pōršǝ (Rothem), spijs: špīs (Jabeek, ... ), tijn: tin (Klimmen), tob: tǫp (Klimmen), treugel: trø̄gǝl (Munstergeleen), voorraad: vø̄rrǭt (Neeritter), vracht spijs: vrax špīs (Sittard), zak: zak (Kuringen), zak mortel: zak mǫrtǝl (Lummen), één bed: ęjn bęt (Tungelroy), ęn bęt (Venray), ǝn ˱bęt (Merselo, ... ), één bed mortel: ǝn˱ bęt mǫrtǝl (Lommel), één bed spijs: ęjn˱ bęt špīs (Heythuysen), ǝ bęt špīs (Kerkrade), ǝn˱ bęt spēš (Meijel), ǝn˱ bęt špīs (Helden, ... ), één brei: nǝ brāj (Tessenderlo), nǝ brē̜ (Koersel), één hoop: ęjnǝ hǫwp (Herten  [(genoeg voor vijf schurgkarren: vīf šørkɛrǝ)]  ), ęŋǝ hōf (Vaals), ǝnǝ hǫap (Eys), één hoop spijs: ęjnǝn hǫwp špijs (Tegelen), één kiebel: enǝ kibǝl (Kerkrade), één molen: ēn mø̄lǝ (Koersel), ǝn mīǝlǝ (Bilzen), één molen spijs: ęjn mø̜̄lǝ špīs (Sittard), één moolder: ǝnǝ mø̄ldǝr, mø̜ldǝr (Beek), één mortel: nǝ mortǝl (Meeuwen), nǝ mø̜rtǝl (Klimmen), nǝ mǫrtǝl (Rijckholt), nǝ mǫtǝl (Bilzen  [(ongeveer 4 kruiwagens)]  ), ęjnǝ mǫrtǝl (Ell, ... ), ǝn mø̜rtǝl (Gronsveld), ǝn mǫrtǝl (Weert), ɛnǝ mǫrtǝl (Opglabbeek, ... ), één schubkar: ǝn šupkar (Klimmen), één volle schurgkar: ęjn vǫl šø̜rkar (Sittard), één zak: īnǝ zak (Koersel, ... ), één zak cement: īnǝ zak sǝmɛnt (Kaulille), één zak mortel: ęjnǝ zak mortǝl (Bree) De hoeveelheid mortel die in één keer wordt klaargemaakt. In Q 198 werd een hoeveelheid mortel bereid die voldoende was om 'vier stootskarren' ('vīr štutskarǝ') te vullen. De woordtypen 'één molen spijs' (Q 20) en 'één molen' (K 359, Q 83) wijzen op het gebruik van een cementmolen bij het maken van de mortel. Zie voor het woordtype 'malooi' (P 176b) ook het lemma 'Malooi' in wld ii.3, pag. 157. [N 30, 42; monogr.] II-9
morteldrager dien(d)er: [dien(d)er] (Achel, ... ), handlanger: [handlanger] (Beek, ... ), kalkdrager: kalǝktrɛ̄jǝr (Vaals), kalkman: kalǝkman (Sint-Truiden), kalksdrager: kalǝks˱drɛ̄̄jǝr (Kerkrade), maneuver: [maneuver] (Bilzen, ... ), metserdien(d)er: [metserdien(d)er] (Berverlo, ... ), morteldiener: mortǝldīnǝr (Genk), morteldrager: mo(r)tǝldrāgǝr (Lummen), mortelman: mortǝlmán (Meeuwen), mortǝlmān (Bree), mǫrtǝlman (Maaseik), mortelsjouwer: mǫrtǝlšǫwǝr (Lommel), mortieman: mǫrtiman (Hoeselt), opper: [opper] (Rekem), opperder: [opperder] (Helden), opperjong: (opperjong) (Herten, ... ), opperknecht: [opperknecht] (Boorsem, ... ), opperman: [opperman] (Eijsden, ... ), oppersknecht: (oppersknecht) (Rijckholt), sjouwer: šǫwǝr (Weert), šǭwǝr (Montfort), speciedrager: špēsidrē̜gǝr (Herten), spijsdrager: [spijs]drāgǝr (Obbicht), [spijs]˱drēgǝr (Ell), [spijs]˱drē̜gǝr (Blerick, ... ), spijsman: špīsman (Munstergeleen) De handlanger die speciaal belast is met het vervoeren van de aangemaakte mortel van de mortelplaats naar de metselaar. Vroeger werd daarvoor gebruik gemaakt van de mortelbak, tegenwoordig transporteert men de mortel doorgaans met behulp van een kruiwagen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 45a; N 30, 2c; monogr.] II-9
mortelhak haak: hok (Genk), hak: hak (Bree, ... ), hakker: hakǝr (Tessenderlo), hep: hɛp (Gelieren Bret), kalkhaak: kalǝkhǫak (Bleijerheide, ... ), kalǝkhǭk (Blerick, ... ), kalǝkhǭǝk (Weert), kalkhak: kalǝkhak (Beek, ... ), kālǝkhak (Heugem), kalkmengelaar: kalǝkmɛŋǝldǝr (Berverlo), kalkshaak: kalǝkshǫak (Vaals), kalkshak: kalǝkshak (Eys), krebber: krɛbǝr (Bevingen, ... ), menghaak: męŋhǫak (Waubach), mɛŋhǭk (Beek), mortelhaak: [mortel]hāk (Lommel), [mortel]hǭk (Kleine-Brogel, ... ), [mortel]hǭǝk (Achel, ... ), mortelhak: [mortel](h)ak (Boorsem), [mortel]hak (Diepenbeek, ... ), mortiehak: mǫrtihak (Alken, ... ), mortiekrebber: mōrtijkrɛbǝr (Wellen), mortieshak: mǫrtishak (Eijsden), pletser: plɛtšǝr (Sittard), speciehak: [specie]hak (Belfeld, ... ), spijshaak: spīshǫak (Ell), spīshǭk (Haler), špīshǭk (Helden, ... ), spijshak: [spijs]hak (Heerlen, ... ) Hak waarmee de grondstoffen voor de verschillende mortels worden gemengd. Zie ook afb. 21. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 41c; monogr.] II-9
mortelkuip cementtijn: tsǝ`mɛnttsiŋ (Kerkrade), kalkkuip: kalǝkkȳp (Heythuysen, ... ), kalǝkkūp (Limmel), kalǝkkǫwp (Heugem), kalksbutte: kalǝks˱byt (Kerkrade), kalktijn: kalǝktseŋ (Vaals), kalǝktsiŋ (Bleijerheide, ... ), kalkton: kalǝktǫn (Sittard), kuip: ky.p (Tegelen), kȳp (Herten, ... ), kāp (Bevingen, ... ), kōp (Wellen), kūp (Geulle, ... ), kǫwp (Beverst, ... ), kǭp (Koersel), laadbak: lāt˱bak (Mesch), metselkuip: mętsǝlkȳp (Helden, ... ), mɛtsǝlkyp (Middelaar), mɛtsǝlkȳp (Dieteren), mɛtsǝlkūp (Eijsden), mɛtšǝlkūp (Boorsem), metselton: mętsǝltǫn (Tungelroy), metskuip: mɛtskø̜̄p (Paal), mɛtskǭp (Kuringen), metstob: mɛtstǫp (Kaulille), mortelbak: mortǝlbak (Bree, ... ), mǫrtǝlbak (Achel, ... ), mortelkuip: mortǝlkȳp (Meeuwen), mortǝlkǫwp (Genk), mortǝlkǭp (Zonhoven), motǝlkǭp (Stokrooie), møʔǝlkǭwǝp (Tessenderlo), mø̜ʔǝlkǫwǝp (Tessenderlo), mǫrtǝlkø̜̄jp (Lommel), mǫrtǝlkōap (Houthalen), mǫrtǝlkōp (Lummen), mǫrtǝlkūp (Uikhoven), mǫrtǝlkǫwp (Gelieren Bret), mǫrtǝlkǭǝp (Zonhoven), mǫrʔǝlkø̜jp (Lommel), morteltob: mǫrtǝltǫp (Opglabbeek), morteltonnetje: mǫrʔǝltønǝʔǝ (Lommel), mortiebak: mortībak (Diepenbeek), mǫrtebak (Zepperen), mǫrtibak (Mesch), mortiekuip: mǫrtekø̜̄p (Zepperen), mǫrtikowp (Mal), mǫrtikø̄p (Alken), mǫrtikūp (Eijsden), mǫrtikǫwp (Bilzen), speciebak: spēsibak (Leuken, ... ), speciekuip: spēsikyp (Merselo, ... ), spēsikūp (Maastricht), špēsikȳp (Heythuysen), specietob: spēsitǫp (Weert), spijsbak: špīs˱bak (Jabeek, ... ), spijsbutte: špīs˱byt (Kerkrade, ... ), spijskuip: spęjskyp (Ottersum), spīskȳp (Ell, ... ), spīskūp (Obbicht, ... ), špēskūp (Sittard), špī.skȳ.p (Tegelen), špī.skȳp (Brunssum), špī.skūp (Sittard), špīsku.p (Rothem, ... ), špīskȳp (Panningen), špīskūp (Beek, ... ), spijstijn: špīstin (Schinveld), špīstsiŋ (Kerkrade), spijston: špīstǫn (Heerlen), tijn: tiŋ (Eys), tsiŋ (Kerkrade), tīn (Beek, ... ), tob: tǫp (Helden, ... ), ton: tǫn (Herten) Bak of kuip waar de metselaar mortel uit neemt tijdens het metselen. Het bestaat gewoonlijk uit een doorgezaagd olie- of teervat. [N 30, 46a; monogr.] II-9
mortelmaker bouwer: bǫwǝr (Weert), dien(d)er: [dien(d)er] (Alken, ... ), handlanger: [handlanger] (Belfeld, ... ), kalkbouwer: kalǝk˱bǫwǝr (Weert), kalkmaker: kalǝkmē̜kǝr (Meijel, ... ), kalǝkmɛšǝr (Vaals), kalksmaker: kalǝksmē̜kǝr (Eys), kalǝksmɛxǝr (Kerkrade), kalǝksmɛšǝr (Vaals), maneuver: [maneuver] (Bilzen, ... ), metserdien(d)er: [metserdien(d)er] (Koersel, ... ), molenbaas: mø̄lǝbās (Venray  [(op grote werken)]  ), morteldiener: mortǝldinǝr (Zonhoven), morteljong: mǫrtǝljǫŋ (Houthalen), mǫtǝljoŋ (Diepenbeek), mortelkloot: mǫrtǝlklwat (Uikhoven), mortelmaker: mortǝlmoakǝr (Zonhoven), mø̜ʔǝlmǭʔǝr (Tessenderlo), mǫrtǝlmākǝr (Achel, ... ), mǫrtǝlmāʔǝr (Lommel), mortelman: [mortel]man (Bree, ... ), [mortel]mán (Meeuwen), mortelpiet: mǫrtelpi (Lummen), mortieman: [mortie]man (Hoeselt, ... ), omzetter: omzętǝr (Sittard), opper: [opper] (Rekem, ... ), opperder: [opperder] (Helden, ... ), opperknecht: [opperknecht] (Beek, ... ), opperman: [opperman] (Eijsden, ... ), oppersknecht: (oppersknecht) (Rijckholt), speciebouwer: spēsibǫwǝr (Weert), speciemaker: spēsimākǝr (Tungelroy), spēsimēkǝr (Limmel), špēsimē̜kǝr (Heythuysen), spijsbok: špī.s˱bok (Sittard), spijsmaker: [spijs)mākǝr (Jabeek, ... ), [spijs)māxǝr (Kerkrade), [spijs)mēkǝr (Brunssum), [spijs)mē̜kǝr (Ell, ... ), [spijs)mɛšǝr (Vaals), spijsman: špīsman (Munstergeleen) De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.] II-9
mortelmolen betonmachine: betonmachine (Sittard), betonmolen: [betonmolen] (Achel, ... ), bǝtǫnmyjǝlǝ (Rijckholt), bǝtǫnmø̄jlǝ (Wellen), bǝtǫnmø̄lǝ (Lummen, ... ), bǝtǫŋmøjlǝ (Alken), brayeur: brajø̄r (Mal), brijø̜̄r (Sint-Truiden  [(zeer groot model)]  ), briø̄r (Sint-Truiden), brɛjø̄r (Eijsden), bęjø̜̄r (Sint-Truiden), cementmolen: sǝmɛntmø̄lǝ (Sint-Truiden), tsǝ`mɛntmø̜lǝ (Kerkrade), kalkmolen: kalǝkmyǝlǝ (Heerlen), kalǝkmȳǝlǝ (Eys), kalǝkmø̄lǝ (Limmel, ... ), kalǝkmø̜lǝ (Bleijerheide), molen: miǝlǝ (Bilzen), mø̄lǝ (Neeritter, ... ), mø̜̄lǝ (Epen, ... ), mø̜jlǝ (Sint-Truiden), mø̜lǝ (Kerkrade), mēlǝ (Kuringen), mő̜wlǝ (Sint-Truiden), mortelmolen: [mortel]miǝlǝ (Meeuwen), [mortel]mȳlǝ (Maaseik), [mortel]mø̄lň (Lommel), [mortel]mø̄lǝ (Boorsem, ... ), [mortel]mø̄lǝn (Berverlo), [mortel]mø̜̄lǝ (Kaulille, ... ), [mortel]mēlǝ (Maaseik), [mortel]mīlǝ (Bree, ... ), [mortel]mīǝlǝ (Genk), [mortel]mōlǝ (Koersel), mortiemolen: mortīmēlǝ (Beverst), mǫrtimiǝlǝ (Bilzen), mǫrtimjø̜̄lǝ (Hoeselt), mǫrtimyǝlǝ (Eijsden), mǫrtīmę(j)lǝ (Beverst), speciemolen: spēsimø̄lǝ (Leuken, ... ), spēsimø̜̄lǝ (Mesch), špēsimø̄lǝ (Herten), spijsmolen: [spijs]myǝlǝ (Heerlen, ... ), [spijs]mȳlǝ (Jabeek, ... ), [spijs]mȳǝlǝ (Eys), [spijs]mø̄lǝ (Beek, ... ), [spijs]mø̜̄lǝ (Panningen), [spijs]mø̜lǝ (Kerkrade, ... ), spijsmolentje: šp ̇ęjsmyǝlǝkǝ (Gronsveld) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.] II-9
mortelplaats bed: bę ̞t (Klimmen), bɛ ̝t (Achel), hout: hǫwt (Sittard), ijzeren plaat: ęjzǝrǝ plǭt (Sint-Truiden), kalkbed: kalǝk˱bęt (Neeritter), kalǝk˱bɛt (Meijel, ... ), kalkplaats: kalǝkplātš (Vaals), kalǝkplǭts (Limmel), kalkvloer: kal(ǝ)k˲vlūr (Sint-Truiden), mortelbed: mortǝlbē̜t (Lommel), mǫrtǝlbęt (Houthalen, ... ), mǫrtǝlbɛt (Kleine-Brogel), mortelhoek: mǫrtǝlhōk (Lummen), mortelplaat: mortǝlploat (Zonhoven), mortelplaats: mortǝlploats (Zonhoven), mortǝlplāts (Bree, ... ), mortelplak: mortǝlplak (Kuringen), mǫrtǝlplak (Kaulille), mortelplein: møʔǝlplān (Tessenderlo), mortelplek: mǫrtǝlplɛk (Kaulille), mortelvloer: mortǝlvlȳr (Meeuwen), mortǝlvlūr (Paal), møtǝlvlūr (Berverlo), mø̜ʔǝlvlūr (Tessenderlo), mortiebed: mǫrtibɛ ̝t (Alken), mortieplaat: mǫrtiplǭwǝt (Hoeselt), plaat: plāt (Noorbeek, ... ), plāwǝt (Stokrooie), plǭt (Bevingen), plektafel: plɛktofǝl (Tongeren), speciebed: spēsibęt (Leuken, ... ), spēsibɛt (Tungelroy, ... ), specieplaats: spēsiplāts (Maastricht), spijsbaan: spęjs˱bǭn (Ottersum), spijsbed: [spijs]bę ̞t (Klimmen, ... ), [spijs]˱bē̜t (Schinveld), [spijs]˱bęt (Brunssum, ... ), [spijs]˱bɛt (Blerick, ... ), spijsplaat: špīsplāt (Bleijerheide, ... ), spijsplaats: špī.splāts (Tegelen), spijsvloer: špīs˲vlūr (Heerlen, ... ), werkvloer: werǝk˲vlū.r (Munstergeleen) De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.] II-9
mortelschop bats: bats (Venray), betonschup: bǝtonsxøp (Koersel), groffelschup: grofǝlšø̜p (Munstergeleen), kalkschoep: kalǝkšop (Neeritter), kalkschup: kalǝkšøp (Meijel), kalǝkšø̜p (Heythuysen, ... ), mortelschoep: mortǝlsxop (Zonhoven), mortǝlšōp (Meeuwen), mortelschup: mǫrtǝlsxøp (Lummen), mǫrtǝlšøp (Boorsem), mǫrtǝlšɛp (Opglabbeek), mortieschoep: mortīšop (Diepenbeek), mōrtijsxup (Wellen), mǫrtesxup (Zepperen), panschup: panšø̜p (Rothem), platschup: platšøp (Heerlen, ... ), platte schup: platǝ šøp (Kerkrade, ... ), platǝ šø̜p (Eys, ... ), roffelschup: rufǝlšøp (Eijsden), rufǝlšø̜p (Klimmen, ... ), rǫafǝlšø̜p (Rijckholt), rǫfǝlšø̜p (Gronsveld), schoep: sxup (Alken, ... ), sxō.p (Weert), sxōp (Houthalen, ... ), šup (Mal), šō.p (Meeuwen), šōp (Dieteren, ... ), šǭp (Bree), schopje: šøpkǝ (Helden), schuit: šū.t (Herten), šūt (Heythuysen), schuitje: šytjǝ (Panningen), šȳtjǝ (Helden), schup: sxøp (Bevingen, ... ), šøp (Eys, ... ), šø̜p (Jabeek), specieschoep: spēsisxōp (Weert), specieschup: spēsisxøp (Merselo), spēsisxø̜p (Middelaar), spēsišøp (Maastricht), spēsišø̜p (Tungelroy), spijsschup: spęjssxøp (Ottersum), spīsšø̜p (Sittard, ... ), špīsšøp (Bleijerheide, ... ), špīsšø̜p (Klimmen, ... ), troffel: trofǝl (Gelieren Bret, ... ), trufǝl (Achel, ... ), trøfǝl (Koersel), trōfǝl (Maastricht, ... ), trǫfǝl (Geulle), troffelschoep: trofǝlšop (Heugem), troffelschup: trofǝlšø̜p (Beek, ... ), trufǝlšø̜p (Noorbeek, ... ), trofschup: trufšø̜p (Mesch), vierkantige schoep: vīrkɛntegǝ šōp (Blerick) Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.] II-9