e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molenkar kar: kar (Alt-Hoeselt, ... ), molders-/mollerskar: mǫldǝrskār (Hoeselt), mǫldǝrskę̄r (Gutschoven, ... ), mǫlǝrskár (Lauw), molenkar: [molen]kar (As, ... ), [molen]kár (Rutten), [molen]kā.r (Kanne, ... ), [molen]kār (Mechelen, ... ), [molen]kē̜r (Alken, ... ), [molen]kɛr (Aldeneik, ... ), [molen]kɛ̜̄r (Lummen), molenkar (Beverst, ... ), molǝkár (Lauw), mø̄lǝkɛr (Kaulille), molenwagel: mø̄.lǝwa.gǝl (Maastricht), mulderkar: mø̜ldǝrkęr (Kessenich), mullerenkar: myø̄.lę̄rǝkā.r (Mal) De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265] II-3
molenkast kas: kas (Baexem, ... ), kast: kast (Beesel, ... ), kāst (Meijel), molenhuis: mø̄lǝhūs (Einighausen), molenkast: myǝlǝkast (Weert) De gehele, draaibare, vierhoekige romp van de standerdmolen. Zie ook afb. 6 en 14. [N O, 43a; A 42A, 93; Sche 9; monogr.; N O, 44a] II-3
molenkot, paraplu huisje: hȳskǝ (Ell, ... ), onder de molen: ǫŋǝr dǝ myǝlǝ (Weert), paraplu: p(ǝ)rplȳ (Beegden), parplyj (Beek), parǝply (Herten), parǝplyj (Sint Huibrechts Lille), parǝplȳ (Tessenderlo), parǝpløj (Rotem, ... ), pęrpløj (Ell), pǝrpløj (Stramproy) De bergruimte die bij een standerdmolen ontstaat wanneer men de steekbanden en teerlingen overdekt met planken of ander materiaal; men kan ook in plaats van de teerlingen een soort bergruimte onder de standerdmolen opmetselen. Zie ook afb. 13. In l 313, l 318, l 327, l 420, l 423 en Q 19 wordt met paraplu de asfalten overdekking van het gebint onder de standerdmolen bedoeld; in l 320a verstaat men onder paraplu de hele ruimte onder de kast van de standerdmolen. In l 318 en l 321 wordt het molenkot gebruikt als berghok voor gereedschap. [N O, 42l; Sche 15; A 42A, add.] II-3
molenmaker molenbouwer: molenbouwer (Beesel, ... ), mȳǝlǝbǫwǝr (Gronsveld), molenmaker: [molen]mākǝr (Arcen, ... ), [molen]mē.kǝr (Maastricht), [molen]mēkǝr (Gutschoven, ... ), [molen]mēǝkǝr (Alken, ... ), [molen]mękǝr (Rutten), [molen]mę̄.kǝr (As, ... ), [molen]mę̄kǝr (Beesel, ... ), [molen]mǭ.kǝr (Sluizen), [molen]mǭkǝr (Berlingen, ... ), [molen]mɛkǝr (Hoeselt), [molen]mɛ̄.kǝr (Kanne, ... ), mjø.lǝmā.kǝr (Tongeren), molenmaker (Eksel, ... ), mȳǝ.lǝmākǝr (Tongerlo), mø̄jlǝmę̄kǝr (Horst), mø̄lǝmę̄kǝr (Beegden, ... ), mø̄lǝnmākǝr (Kinrooi, ... ), mēǝlǝmākǝr (Peer), mōlǝmākǝr (Hamont, ... ), molenmeester: [molen]męj.stǝr (Aldeneik, ... ), [molen]męjstǝr (Maasbracht, ... ), [molen]mę̄jstǝr (Beek, ... ), molenmeester (Hoensbroek, ... ), mø̄(ǝ)lǝmę̄jstǝr (Molenbeersel), mø̄lǝnmęjstǝr (Munstergeleen), mø̜̄ǝlǝmę̄jstǝr (Baexem, ... ) Vakman die grote herstelwerkzaamheden aan de molen uitvoert en nieuwe stenen inzet. In l 289 wordt het woordtype molenmeester ook gebruikt voor een ɛmolenbouwerɛ. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [A 42 A, 50; Sche 8; Jan 288; Coe 242; Grof 273; A 42 A, 50 add.; monogr.] II-3
molennagels gesmede nagelen: gǝsmēdjǝ niǝgǝl (Thorn), gǝsmēdǝ nēgǝl (Leunen), gǝsmēdǝ nɛ̄gǝl (Kaulille), gǝsmęjdǝ nę̄gǝl (Meijel), gǝsmīdjǝ niǝgǝl (Weert), gesmede nagels: gǝsmēdǝ nāgǝls (Gennep, ... ), molennagels: mø̄lǝnēgǝls (Neeritter  [(handgesmede nagels met zeskante koppen - anderhalve cm breed ook wel kęjl genoemd)]  , ... ), slapers: slǭpǝrs (Tessenderlo), smeednagelen: smējnę̄gǝl (Maxet), smētniǝgǝl (Weert), smētnę̄gǝl (Molenbeersel), taaie nagelen: tɛjǝ nę̄gǝl (Herten  [(enkelvoud: nāgǝl)]  ) Speciaal in molens gebruikte nagels of spijkers. Zie ook het lemma ɛheknagelsɛ.' [N O, 35h] II-3
molenpaard molenaarspaard: mø̄lǝnērspja.t (Groot-Gelmen, ... ), mø̄lǝnērspjē̜t (Lummen), mø̄lǝnērspērt (Maastricht), molenpaard: [molen]pērt (Maastricht, ... ), [molen]pē̜ǝrt (Eijsden), [molen]pęrt (Gennep, ... ), [molen]pęǝt (Kerkrade), [molen]pę̄rt (Blitterswijck, ... ), [molen]pę̄ǝt (Mechelen), [molen]pɛjǝt (Tessenderlo), paard: pja.t (Alken, ... ) Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.] II-3
molenrad alpenrad: alpǝrǭǝt (Hoeselt), bovenslagrad: bȳ.ǝvǝslā.xrā.t (As), molenrad: [molen]rat (Schaesberg, ... ), [molen]rawǝt (Groot-Gelmen), [molen]roǝt (Vliermaalroot), [molen]rát (Lauw), [molen]rā.t (As, ... ), [molen]rāt (Baarlo, ... ), [molen]rǫǝt (Berlingen, ... ), [molen]rǭ.t (Kanne, ... ), [molen]rǭt (Mechelen-Bovelingen), [molen]rǭǝt (Beverst, ... ), onderslagrad: ǫnǝrslaxrǭǝt (Kuringen), overslagrad: evǝrslāxrāt (Peer), rad: rat (Tessenderlo, ... ), rā.t (As, ... ), rāt (Ell, ... ), rǫǝt (Wellen), rǭ.t (Kanne, ... ), scheprad: scheprad (Broekhuizevorst), šø̜prat (Mechelen), šø̜prāt (Beesel, ... ), schoepenrad: sxupǝrāt (Venlo  [(meervoud: sxupǝrājǝr)]  ), šupǝra (Meijel  [(meervoud: šuprājǝr)]  ), šupǝrat (Waubach), schoeprad: šuprat (Gulpen), šuprāt (Beesel, ... ), tobrad: tobrǭǝt (Stevoort), tǫbrāt (Peer), tǫbrǭǝt (Alt-Hoeselt, ... ), tǫprā.t (Bree, ... ), tǫprǫǝt (Groot-Gelmen), turbine: tørben (Herk-de-Stad), tørbin (Beverst, ... ), tø̜rben (Alken), tø̜rbin (As, ... ), tǝrbin (Kermt, ... ), waterrad: wātǝrrat (Bergen), wātǝrrā.t (Aldeneik, ... ), wātǝrrāt (Helden, ... ), wātǝrrǫǝt (Sint-Truiden), wętǝrrǭǝt (Lummen, ... ), wǫtǝrrǭ.t (Lauw, ... ), wǫǝtǝrrǭǝt (Alt-Hoeselt, ... ), wɛtǝrrǫǝt (Berlingen, ... ), wɛtǝrrǭǝt (Berbroek, ... ), waterrad met schupjes: wātǝrrāt męt sxø̜pkǝs (Arcen), waterturbine: wātǝrtø̜rbin (Neeroeteren), wātǝrtǝrbynj (Ittervoort), wiel: wil (Venlo) Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.] II-3
molenrad, molenwiel drijfrad: drifrāt (Linne  [(meervoud: drifrājǝr)]  ), kammenrad: kampǝrāt (Geleen  [(meervoud: kampǝrār)]  ), kamrad: kampra (Meijel  [(meervoud: kamprājǝr)]  ), kamprat (Mechelen, ... ), kamprāt (Arcen, ... ), kamprǭat (Vechmaal  [(meervoud: kamprēr)]  ), kamprǭt (Mechelen-Bovelingen  [(meervoud: kamprǭr)]  ), kamrad (Helden), kamrat (Bergen  [(meervoud: kamraj)]  , ... ), kamrāt (Beesel, ... ), kāmprawǝt (Groot-Gelmen  [(meervoud: kāmpriǝr)]  ), kamwiel: kampwil (Meijel  [(meervoud: kampwilǝ)]  ), molenrad: molenrad (Helden), mø̄lǝrāt (Hout-Blerick  [(meervoud: mø̄lǝrār)]  , ... ), mø̄lǝrōt (Blerick  [(meervoud: mø̄lǝrōjǝr)]  ), mø̜̄lǝrāt (Heythuysen  [(meervoud: mø̜̄lǝrājǝr)]  ), molentandrad: mø̄ǝlǝntaŋkrāt (Sevenum  [(meervoud: mø̄ǝlǝntaŋkrājǝr)]  ), rad: rāt (Stramproy  [(meervoud: rājǝr)]  , ... ), tandrad: tantjrāt (Baexem  [(meervoud: tantjrājǝr)]  , ... ), tantrat (Bree  [(meervoud: tantrājǝr)]  , ... ), tantroǝt (Vliermaalroot), tantrāt (Blerick  [(meervoud: tantrār)]  , ... ), taŋkrāt (Panningen), tsaŋkrat (Vaals  [(meervoud: tsaŋkrēr)]  ), tá.ntrat (Tessenderlo), tandwiel: tantwil (Waubach  [(meervoud: tantwilǝ)]  ) Algemene benaming voor elk van de tandwielen in een molen. [A 43, 4] II-3
molenromp koffiepot: koffiepot (Paal), lijf: līf (Boorsem), lɛ̄f (Lummen), mantel: mantel (Gennep), molenromp: mø̄lǝrōmp (Molenbeersel), romp: romp (Gronsveld, ... ), rowmp (Stevensweert), rōmp (Hamont), toren: toren (Neeritter, ... ), torǝ (Meijel), tu.rǝ (Weert), tōrǝ (Herten, ... ), tōǝrǝ (Maasbracht, ... ), tū ̞ǝrǝ (Molenbeersel) Het stenen, torenachtige bouwwerk waarop de draaibare kap van de Hollandse molen rust; ook de met riet gedekte romp. [N O, 50a; N O, 50b; Sche 22] II-3
molenstenen kwernstenen: kwęrmstɛjn (Maasmechelen), maalstenen: mālstɛjn (Neeritter, ... ), mālštɛjn (Sittard, ... ), mǭlstin (Lummen), molenstenen: [molen]st ̇ęjn (Maastricht), [molen]stijǝnǝ (Tessenderlo), [molen]stinǝ (Lauw), [molen]stiǝn (Achel, ... ), [molen]stiǝnǝ (Paal), [molen]stēǝn (Beverst, ... ), [molen]stīn (Peer), [molen]stīǝn (Meijel, ... ), [molen]stɛjn (Alken, ... ), [molen]stɛjŋ (Epen, ... ), [molen]št ̇ęjn (Roermond, ... ), [molen]šteŋ (Kerkrade  [(enkelvoud: molenštē)]  ), [molen]štēn (Hoensbroek, ... ), [molen]štɛjn (Gronsveld, ... ), [molen]štɛŋ (Mechelen), [molen]štɛ̄n (Oost-Maarland), (enk)  [molen]stęj.ŋ (As, ... ), stenen: st ̇ē̜jn (Baexem  [(id)]  , ... ), st ̇ī ̞ǝn (Hamont  [(enkelvoud: stī ̞ǝn)]  , ... ), st ̇ɛjn (Dilsen  [(enkelvoud: stɛjn)']  , ... ), stejǝnǝ (Lommel), stiǝn (Leunen), stēnǝ (Gennep), stɛjn (Holtum, ... ), št ̇ē̜jn (Beegden  [(id)]  , ... ), šteŋ (Bocholtz), štɛjn (Maastricht), (enk)  stęj.n (Ittervoort, ... ) De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.] II-3