e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moutmand baasten: bāstǝ (Kerkom), korven: kø̜rf (Horn), mand: manj (Swalmen), (mv.)  mānǝ (Alken), moutkorf: mājtkø̜rf (Maastricht), moutmand: mǫwtmanj (Maasbracht), mǫwtmaŋ (Weert), (mv.)  mǫwtmanjǝ (Stramproy), moutmangel: mawtmaŋǝl (Schinnen), witsen mand: wetsǝ manj (Maasbracht) De mand waarmee het mout in de mouterij wordt vervoerd. De mand is soms van wieltjes (L 318) en een lier (L 210, L 331) voorzien waardoor het transport wordt vergemakkelijkt. Een "witsen mand" (L 377) kan ongeveer 30 kg. mout bevatten. [N35, 25] II-2
moutmeel gemalen mout: gǝmālǝ mǫwt (Stramproy), gǝmālǝ mǭt (Stramproy), maalsel: mǭǝlsǝl (Alken), mout: maw.t (Opitter), moutmeel: mawtmę̄ǝl (Schinnen), moutmeel (Maastricht), mǫwtmę̄l (Maasbracht), mǭ.tmēl (Panningen), mǭtmɛ̄l (Horn, ... ), mǭǝtmɛ̄l (Horn), moût: mu (Kerkom), schrood: schrood (Arcen), sxrōt (Venray), šrōt (Neer), spik: spek (Maastricht) Het gemalen mout. [N 35, 21; monogr.] II-2
moutmolen concasseur: concasseur (Kerkom), maalmachine: mā.lmǝš ̇in (Opitter), maltmolen: maltmø̄lǝ (Roermond), molen: mȳlǝ (Weert), mø̄lǝ (Meerssen), mø̜jlǝ (Alken), moutmolen: mawtmø̄lǝ (Schinnen, ... ), moutmolen (Arcen), má.tmø̜ǝlǝ (Wellen), mājtmø̄lǝ (Maastricht), mǫwtmø̄lǝ (Heythuysen, ... ), mǭ.tmø̄.lǝ (Panningen), mǭtmø̄lǝ (Stramproy), pleddermolen: plędǝrmø̄lǝ (Kerkom), pletmolen: pletmolen (Arcen), plętmø̄lǝ (Sittard), plɛtmø̄lǝ (Horn), poleermachine: polērmǝšin (Maasbracht), schroodmolen: šrōtmø̄lǝ (Neer), silomolen: silōmø̄lǝ (Meerssen) De molen waarin het mout wordt fijngemaakt. De invuller uit L 325 merkt op dat het hier ging om een molen met walsen. Zie afb. 4. [N 35, 7; N 35, 15, monogr.] II-2
moutpersoneel werkvolk: węrkvolǝk (Kerkom) Personeel dat belast is met het mouten. [N 35, 24] II-2
moutpoetsmachine dégermeur: dégermeur (Kerkom), dégermeuse: dēžǝrmø̜js (Alken), kiemtrommel: kiemtrommel (Arcen), molen: mø̄lǝ (Kerkom), moutmolen: mǫwtmø̄lǝ (Swalmen), moutpoets: mǫwtputs (Stramproy, ... ), mǭtputs (Stramproy), ontkiemer: ōntkimǝr (Swalmen), poets: puts (Horn), poetsmachine: putsmǝšin (Maasbracht), wan: wan (Kerkom), wanmolen: wanmø̄lǝ (Meerssen) Het apparaat waarmee geëeste graan van kiemen en onzuiverheden wordt ontdaan. Volgens de zegsman uit L 210 werden de kiemen er vroeger met de voeten afgetrapt. De invuller uit L 331 merkt op dat er voor het ontkiemen vroeger een moutmolen werd gebruikt, terwijl men tegenwoordig met een ontkiemer werkt. Daarnaast gebruikt men een moutpoets om het mout schoon te maken. Zie de semantische toelichting bij het lemma ''poetsen''.' [N 35, 6; N 35, 14; monogr.] II-2
moutschop gerstschup: gę̄ššø̜p (Sittard), hoos: ø̄s (Maasbracht), houten schup: hǫwtǝ šø̜p (Schinnen), houteren schup: hǫwtǝrǝ šø̜p (Maasbracht), moutschep: moutschep (Arcen), moutschoep: mǫwtšōp (Stramproy), mǫwǝtskup (Kerkom), mǭ.tšōp (Panningen), moutschop: moutschop (Arcen), moutschup: mājtšø̜p (Maastricht), mǫwtšø̜p (Meerssen, ... ), schaufel: šawfǝl (Swalmen), schoep: sxup (Alken, ... ), šōp (Heythuysen, ... ), schop: schop (Maastricht), schuit: šūt (Horn) De holle, houten schop met een lange steel die wordt gehanteerd om het kiemende graan te keren. In L 210 wordt de schop ook op de eest gebruik. Zie afb. 2. [N 35, 22; N 35, 11; monogr.] II-2
moutvloer keldervloer: keldervloer (Maasbracht), kiemvloer: kiemvloer (Arcen, ... ), kimvlūr (Swalmen), kienvloer: kēnvlūr (Schinnen), moutvloer: mājtvlūr (Maastricht), mǫwtvlūr (Stramproy), mǭtvlūr (Horn, ... ), tenne: tenne (Swalmen), vloer: vlȳǝr (Alken), vlūr (Horn) De vloer waarop het geweekte brouwgraan tot ontkieming komen. [N 35, 3; N 35, 23; monogr.] II-2
moutzolder, vooreest bovenste eest: bø̄vǝnstǝ ɛsdǝ (Maastricht), droogplak: drȳxplak (Kerkom), droogzolder: drȳǝxzø̜ldǝr (Neer), drø̄ǝxzø̜ldǝr (Stramproy), eest: eest (Arcen), ɛs (Venray), ɛsdǝ (Meerssen), eesthuis: ę̄štǝš (Sittard), moutzolder: mawtzø̜̄ldǝr (Berg / Terblijt), moutzolder (Venray), mātzoldǝr (Gronsveld) De plaats waar de gekiemde gerst door de wind wordt gedroogd. De invullers uit L 210 en Q 95 merken hierbij op dat dit gebeurt op de bovenste eest, terwijl het "eesten" in de onderste eest geschiedt. Volgens Claessen (pag. 2. 8) bestaat de droogoven uit twee of drie ruimten boven elkaar, waarbij de bovenste eest, de vooreest, als (v√≥√≥r)droogruimte gebruikt wordt omdat daar de temperatuur het laagst is. Ook de zegsman uit Q 99 vermeldt dat het vooreesten op de eerste verdieping gebeurt. In P 180 droogt men de gerst met warme wind. Zie ook de semantische toelichtingen bij de lemmata ''drogen, vooreesten'', ''eesten'' en ''eest''. [N 35, 4; S 8; monogr.] II-2
mouw armstuk: ermsteuk, êrmstök (Herderen), gezwel: gezwɛl (Leopoldsburg), gǝžwɛ̄l (Gronsveld), hazesprong: hāzǝsproŋ (Bree, ... ), hāzǝspruŋ (Kinrooi), hāzǝsprøŋ (Maasmechelen, ... ), hāzǝsprøŋk (Blerick, ... ), hāzǝssproŋk (Meijel), hāzǝssprǫŋk (Lanklaar), hāzǝšproŋk (Neer, ... ), hāzǝšprøŋ (Baexem, ... ), hāzǝšprøŋk (Baarlo, ... ), hāzǝšprø̄ŋk (Mechelen), hāzǝšprø̜ŋk (Valkenburg), hāzǝšprōŋk (Moresnet), hǭzǝspruŋ (Sint-Truiden), hǭzǝsprøŋk (Maastricht), hǭzǝsprōŋk (Smeermaas), hǭzǝšprøŋk (Heerlen), hǭǝzǝsproŋ (Achel), moes(ch): mus (Hasselt, ... ), muš (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), møs (Hamont, ... ), mūs (Opheers, ... ), mouw: 2 mauwen (Kaulille), 2 mawe (Riemst), 2 mouwen (Neerpelt), de moe (Meerssen), een ma (Gorsem), ma: (Aalst-bij-St.-Truiden), maa (Jeuk), maa, maake (Mielen-boven-Aalst, ... ), maa, matje (Sint-Truiden), maaf, mefke (Heppen), maais (Jeuk), maaiw, maaike (Jeuk), maaiwen (Jeuk), maaw, maaw.e (Lommel), maiw (Jeuk), maowen (Mielen-boven-Aalst), mau (Borgloon, ... ), mau, maukə (Borgloon), mauw (Hoepertingen, ... ), mauw, een mouwtje (Hasselt), mauw, mauweke (Kaulille), mauw, mauwke (Genk, ... ), mauw, mouke (Helchteren), mauw, mouwtje (Spalbeek), mauwe (Beverst), mau̯ (Helden), maw (Tongeren, ... ), maə (Niel-bij-St.-Truiden), mãw (Schulen), mā (Sint-Truiden), mā , mākĕ (Heppen), māf, māfkə (Leopoldsburg), meeijf (Tessenderlo), meeəf, mefke (Tessenderlo), meu (Hasselt), meu, e meuke (Hasselt), meu, meuke (Hasselt), meuf (Oostham), meuw (Wellen), meuw, meyke (Rosmeer), mēēuw (Rosmeer), mijəf (Tessenderlo), mo, make (Mettekoven), mo, mowkə (Mechelen-aan-de-Maas), mo:w (Maastricht, ... ), moauw (Riemst, ... ), moe (As, ... ), moe, moeke (Opitter), moeuw (Reuver), moew (Amby, ... ), moew, ei kleine moew (Kinrooi), moew, ei moeke (Opoeteren, ... ), moew, ei muuwke (Mheer), moew, en muke (Sint-Martens-Voeren), moew, moeke (Kaulille, ... ), moew, moewke (Bocholt, ... ), moew, mouwke (Neeroeteren), moew, muwke (Remersdaal), moewe (Remersdaal), mooaf (Kwaadmechelen), mooe (Hasselt), moow (Heerlen, ... ), moow, e möjke (Lontzen), moow, ĕnne klnege moow (Moelingen), moow, ie mooke (Kuringen), moow, meujke (Rekem), moow, moowke (Maaseik), moow, ən klein mouw (Rijkel), mou (Bilzen, ... ), mou, e mouke (Wellen), mou, ien mouke (Houthalen), mou, mouke (Diepenbeek), mou, moukə (Herk-de-Stad), mou, muike (Rijkhoven), mouew, moueke (Heers), mouw (Arcen, ... ), mouw, e meike (Mopertingen), mouw, e muke (Mechelen-aan-de-Maas), mouw, i mouwke (Alken), mouw, kleine mouw (Opgrimbie), mouw, meikə (Eigenbilzen), mouw, moeke (Neeroeteren), mouw, mouke (Beverst, ... ), mouw, mouken (Tessenderlo), mouw, moutje (Wellen), mouw, mouweke (Beverlo), mouw, mouwke (Beringen, ... ), mouw, mouwken (Peer), mouw, mouwkə (Meldert, ... ), mouw, mouwtje (Houthalen, ... ), mouw, mouwèn (Lommel), mouw, muijke (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), mouw, muikə (Lanaken, ... ), mouw, muwke (Vucht), mouw, ’ne klejne mouw (Val-Meer), mouwen (Lommel, ... ), mouëw, ie mouëwke (Zepperen), mou̯ (Venlo), mow (Achel, ... ), mow, mojkə (Rekem), mow, mowke (Hamont, ... ), mow, muwke (Weert), mow, møjke (Opgrimbie), moê, mükə (Valkenburg), moəu, moəke (Alken), mōē (Hasselt, ... ), mōēw (Doenrade, ... ), mōōen (Elen), mōōēw (Elen), mōūw (Venray), mōw (Heerlen), mōͅw (Meijel), mŏĕw (Heel, ... ), mŏŏw (Afferden, ... ), mŏŭw (Meerlo), mŏw (Rekem), moͅu (Lommel, ... ), moͅuw (Hamont), moͅuw, moͅuwke (Zonhoven), moͅw, moͅwkən (Hamont), mu (Doenrade, ... ), mu, ein muwke (Opglabbeek), mueu, moeuke (Hasselt), mui, muke (Hasselt), muiw (Hoepertingen, ... ), muuw, eine muwke (Bree), muuw, muuwke (Bree), muu̯ (Baexem  [(uitzetting van het knieschijfgewricht bij jonge paarden)]  ), muw (Bocholt, ... ), muw, mukke (Reppel), muw, muwke (Beek (bij Bree)), mŭŭw (Opglabbeek), mŭw (Herten (bij Roermond)), my.w (Meeuwen), myeef, myeefke (Kwaadmechelen), myeeven (Kwaadmechelen), myw (Opglabbeek), myw, ei mykə (Opglabbeek), mȳw (Meeuwen), màuw (Schulen), mâ, mâke (Jeuk), méəf, mefke (Tessenderlo), mòw (Boorsem, ... ), mów (As, ... ), móówə (Loksbergen), môuw (Kortessem), môw (Eisden, ... ), mö, mökə (Hasselt), mö, mö’ə (Oostham), möow, ein moäwke (Maaseik), möuw (Boorsem), mø̄f (Oostham), mø̄w (Wellen), mø̜w (Hoepertingen), mø͂ͅ (Hasselt), mùuw (Meeuwen), (Jeuk), męjǝf (Tessenderlo), mōw (Heerlen), mūw (Doenrade, ... ), mǫu̯ (Tongeren), mǫw (Achel, ... ), mǭw (Boorsem, ... ), məw (Hoepertingen, ... ), mɛ:əf (Tessenderlo), tewië muien (Hasselt), twee maun (Rijkhoven), twee mauwen (Grote-Spouwen, ... ), twee meeijven (Tessenderlo), twee meuen (Hasselt), twee moauwen (Riemst), twee moewe (Gruitrode), twee moowe (Kuringen), twee mouen (Diepenbeek, ... ), twee mouwe (Kuringen, ... ), twee mouwen (Eigenbilzen, ... ), twee mouwə (Martenslinde), twee muiwe (Rosmeer), twee muwen (Reppel), tweee mooeven (Kwaadmechelen), tweeje maawen (Lommel), tweeə möən (Oostham), twei meuën (Hasselt), twej moowe (Lontzen), twē mouwə (Zichen-Zussen-Bolder), twĕ moewe (Kinrooi), twi mauə (Borgloon), twi mouĕn (Diepenbeek), twi mouwe (Beringen), twi mouwə (Lanaken), twi mowe (Mettekoven), twi mowə (Zonhoven), twi moͅuwə (Zonhoven), twi məwən (Sint-Huibrechts-Lille), twi:ə mouwen (Koersel), twie maan (Sint-Truiden, ... ), twie maas (Sint-Truiden), twie maue (Aalst-bij-St.-Truiden), twie mauwe (Hoepertingen, ... ), twie maə (Gorsem), twie meuën (Hasselt), twie meəfven (Tessenderlo), twie moae (Wellen), twie moauw (Ulbeek), twie moeuwe (Mheer), twie moewe (Bocholt, ... ), twie moewen (Neeroeteren, ... ), twie moowen (Maaseik), twie moowən (Heers), twie moŏwen (Moelingen), twie mouewe (Heers), twie mouwe (Alken, ... ), twie mouwen (Genk, ... ), twie mouwə (Wijchmaal), twie mouwən (Rijkel), twie mouë (Stokrooie), twie mouëwe (Zepperen), twie mowen (Hamont), twie mowwe (Weert), twie mowə (Engelmanshoven, ... ), twie moöwen (Maaseik), twie moəwe (Alken, ... ), twie muwe (Bree, ... ), twie muwən (Kaulille), twie mówe (Maaseik), twie:ə mowe (Mechelen-aan-de-Maas), twiee moewen (Neeroeteren), twiej mouwe (Peer), twieje moue (Herk-de-Stad), twieje mouwe (Stevoort), twieë maawen (Leopoldsburg), twieë mauwen (Heppen), twieë māwe (Heppen), twieë moewə (Opitter), twieë mouwe (Beverlo), twieë mouwen (Lommel, ... ), twij mauwen (Bilzen), twij moeuën (Hasselt), twijə moͅwən (Hamont), twiê muwe (Bree), twië moewe (Neeroeteren), twië moewen (Sint-Martens-Voeren), twië mouwen (Opgrimbie), twiə meeəvən (Tessenderlo), twiə mowən (Hamont), twī mouwə (Lanaken), twī mouə (Herk-de-Stad), twī muwə (Beek (bij Bree)), twīə māəvə (Leopoldsburg), twīə mōͅən (Oostham), twīə mywə (Opglabbeek), twīə möwə (Hasselt), twèjə moewə (Valkenburg), twɛ: mouwə (s-Herenelderen), ə koppəl mouwə (Lummen), ən maa, ə maake (Sint-Truiden), ’n maa, e make (Aalst-bij-St.-Truiden), [2. gedeelte van de mouw aan de elleboog]  moûw (Gronsveld), Korte mouw: mauwke. t êrmskoet: de opening voor de mouw.  mauw (Bilzen), mùuwe, mùuwkes  mùuw (Meeuwen), NB kòt maake: halfmouw.  maa (Sint-Truiden), Opm. bijv. hê z´t de waal eine moew aan passe. (ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a).  moew (Beegden), ui = kort  maw, muike (Riemst), Verkl. muke.  moe (Nieuwstadt), verkl. mûwke.  mûw (Bree), mouwtje: mykǝ (Nieuwstadt), mȳu̯kǝ (Swalmen), mø̜̄u̯kǝ (Afferden), mǫu̯kǝ (Meijel, ... ), mǭu̯kǝ (Bocholt), [verkl.mv., rk]  twie meujkes (Rekem), twie moekes (Weert), muis: mūs (Heerlerheide), muisje: mȳskǝ (Mechelen), mø̜skǝ (Berverlo), męi̯skǝ (Genk), rmel (du.): ermel (Kerkrade), sprong: šprøŋk (Swalmen), waterknie: wǭtǝrkni (Tessenderlo), zim: zem (Genk), zinking: zēŋkeŋ (Tongeren), zęnkǝŋ (Hasselt  [(ontsteking)]  ) de mouw [N 59 (1973)] || een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || mouw (kleding) || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] || mouw (van jas) || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW] || mouw: eig. kleedgedeelte dat de armen bedekt I-9, II-7, III-1-3
mouw met kanten plooisel fronsje: froͅnskə (Hamont), fronsmouw: froͅnsmōw (Donk (bij Herk-de-Stad)), frulletjesmouw: frullekensmouw (Leopoldsburg), Van Dale: frul, (gew.) 1. prul, lintje of str4ikje, beuzelarij, nietigheid.  frøləkəsmøͅ (Hasselt), frulmouw: [sic]  frölmāə (Velm), gegarneerde mouw: Van Dale: garneren (&lt;Fr.), 1. (van kledingstukken, sieraden enz.) ze met een opnaaisel of boord van een andere, veelal fijnere of kostbare stof beleggen of omzomen.  gegarnērdə muw (Teuven), geplisseerde (<fr.) mouw: gəplīsēͅrt (Opglabbeek), jəbleseͅjərdə meͅjəf (Kwaadmechelen), geplooide mouw: gəploajdə moe (Holtum), kantboord: [sic]  kantbōrt (Beringen), kanten geplisseerde (<fr.) mouw: kḁntə gəplisēͅrdə ma͂uw (Borgloon), kanten mouw: ka.ntə muw (Lanklaar), kaante mā (Sint-Truiden), kanten mouw (Tessenderlo), kantə māw (Millen), kantə mouw (Beringen), kantə mōu (Diepenbeek), kantə moͅ (Linkhout), kantə mø̄ (Hasselt), kantə múw (Neeroeteren), kantəmōͅu (Boekt/Heikant), kènjtje moew (Einighausen), kanten pliss (fr.): kāntə plise (Tongeren), kantmouw: kantmāw (Val-Meer), kāntmoͅuw (Hoeselt), kāntmoͅw (Zichen-Zussen-Bolder), kroezeltjesmouw: kruzelkesmouw (Tegelen), lob: [sic]  lobbe (Stevensweert), lobmouw: lobmoew (Brunssum, ... ), lobmouw (Blerick), lobmow (Hoensbroek), lopmoew (Bocholt), loͅbmo͂ͅuw (Kermt), loͅpmoͅw (Eisden), lubmoew (Grathem), mouw: mouw (Venlo), mouw met een kantje: mā meͅ ə keŋkə (Zelem), moe met ’n kentje (Hout-Blerick), mouw met kanten plooi: moͅuw met kāntə plōj (Riksingen), mouw met kanten ruche (fr.): moe met kante ròsch (Meerssen), mouw met pliss (fr.): moew met plissee of rusj (Thorn), parement (fr.): van parament [sic]; vgl. Van Dale (FN): parement, versiersel, sieraad ... WNT: parament. Mnl. parament, parement. Uit ofr. parament (fr. parement), lat. paramentium, een afl. van mlat. parare versieren. Sieraad, versiersel.  parmao (Klimmen), plissmouw (<fr.): plisee moew (Neeritter), pliseemoe (Munstergeleen), plisemou (Herk-de-Stad), plisemoͅuw (Riksingen), plisé moe (Puth), plisémouw (Bocholtz), plooienmouw: ploeëmoew (Nuth/Aalbeek), plujə moͅuw (Achel), plooimouw: ploimouw (Middelaar), pofbloes: poefblouse (Bemelen), pofmouw: poefmoew (Swalmen), poefmue (Rummen (WBD)), pufmā (Borlo), pufmōͅ (Halen), o"dof  pofmòùw (Borgharen), ruchemouw (<fr.): ruusjmow (Weert), ruchetjesmouw (<fr.): ruuschkesmoew (Valkenburg), ruusjkesmoew (Herten (bij Roermond)), siermouw: sier-mouw (Bergen), volantmouw (<fr.): vəla.ŋmoͅ (Halen) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3