e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muurkapelletje add. bidbeeldje: bidbeeldje (Montfort), devotieplaats: dəvōsiplats (Meijel), stratenbeeldje: straotebeeldsje (Maastricht) Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)] III-3-3
muurnaald buisboor: bø̜s˱bǫwr (Loksbergen), doorsteekpin: dǫwrstēkpen (Bevingen), dunne dril: dønǝ drel (Jeuk), naald: nǭlt (Reuver), pin: pen(ǝ) (Herten), schellenhaak: šɛlǝhǭk (Simpelveld) Een lange, dunne ijzeren pin met oog waarmee bij het plaatsen van huisbellen het ijzerdraadje door de muur kon worden gestoken. Zie ook Vuylsteke (pag. 100) s.v. muurnaald. [N 33, 316] II-11
muurpeper eeuwigleven: èwig léve (Schimmert), idiosyncr.  iəwiglaeve (Thorn), WLD  eeuwig leve (Montfort), ± Veldeke  íeewig laeve (Weert), geel muurbloemetje: idiosyncr.  jeël moerblömsje (Kerkrade), gele muurpeper: (bij afbeelding 87)  geele muerpeffer (Vijlen), jodenbaard: -  juddebaard (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), eigen spellingsysteem  joedenbaard (Maasbree), muur: Bree Wb.  meer (Bree), muurkruid: WLD  moerkrüt (Beesel), muurpeper: moerpeper (Wijlre), moorpéper (Tungelroy), muur-paeper (Oirlo), -  moorpeper (Maasbree, ... ), moorpéper (Tungelroy, ... ), muurpèper (Venray, ... ), eigen spelling  moerpeiper (Vlodrop), geen aparte naam  muurpeper (Berg-en-Terblijt, ... ), idem  muurpeper (Venlo, ... ), WLD  moer-pééper (Swalmen), mōērpeapər (Guttecoven), muurpèeper (Schimmert), zelfde  muurpeper (Echt/Gebroek, ... ), rijstpap: rijstpap (Jeuk, ... ), rééəspap (Diepenbeek), Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  riezepap (Eksel), WLD  riestpap (Ophoven), vetplantje: Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  vɛtplɛntjə (Maastricht) muurpeper || Muurpeper (sedum acre 5 tot 15 cm groot. De stengels zijn kruipend, de bloeiende rechtop, kort; de bladeren zijn kortbolrond, zonder stekelpuntje, dicht opeen, lichtgroen van kleur; de bloemen zijn vrij groot en geel; smaakt dikwijls scherp. Bloeitijd i [N 92 (1982)] || muurpeper (Sedum acre L.) [DC 60a (1985)] III-4-3
muurplaat muurbalk: myjǝrbalǝk (Zelem), myrbalǝk (Neerpelt), mø̜jǝrbalǝk (Linkhout), mō.rbalǝk (Tungelroy), mūrbal(ǝ)k (Stokkem), mūrbalǝk (Schimmert, ... ), muurkeper: mu.ǝrke.jpǝr (Opheers), mūrkīpǝr (Schimmert), muurplaai: m ̇uǝrplǭ ̞j (Zonhoven, ... ), murplāj (Maasmechelen), murplǭ (Diepenbeek), myrplǫj (Achel, ... ), myrplǫwǝj (Lommel, ... ), mȳrplāj (Beringen, ... ), mȳrplōj (Heppen), mȳrplǫǝj (Kwaadmechelen  [(meervoud: mȳrplǫǝn)]  ), mȳrplǫ̃ (Halen), møjǝrplaj (Paal), møjǝrplǭj (Lummen), møjǝrplǭǝj (Linkhout), mō.rplāj (Nederweert), mōrplaj (Opglabbeek, ... ), mōrplāj (Bocholt, ... ), mōǝrplāǝj (Rotem), mūrplāj (Eisden, ... ), mūrplā (Einighausen, ... ), mūrplōj (Eigenbilzen), mūrplǭj (Bilzen  [(eertijds uit eike- of canadahout: nu vooral uit dennehout vervaardigd met afmeting ongeveer 61/2 x 15 cm)]  , ... ), muurplaat: m ̇ūrplāt (Bleijerheide, ... ), morplat (Bree  [(meervoud: morplɛt)]  ), murplat (Neerharen), murplāt (Boorsem), murplǭt (Sint-Truiden), muǝrpla.ǝt (Zepperen), mȳrplāt (Leunen, ... ), mȳrplǭt (Gennep, ... ), mȳrplǭǝt (Neerpelt), mørplǫǝt (Herk-de-Stad), mō.rplā.t (Panningen), mōrplāt (Baarlo, ... ), mōǝrplāǝt (Rotem), mūrplat (Hasselt, ... ), mūrplāt (Berg, ... ), mūrplǫǝt (Romershoven), mūrplǭt (Genk), muurplank: mūrplaŋk (Bemelen), onderworm: ǫnǝrwęrǝm (Beverst, ... ), plaai: plaj (Beringen, ... ), plõǝj (Borlo, ... ), plā (Guttecoven, ... ), plāj (Echt, ... ), plǫj (Achel, ... ), plǫ̃ǝ (Kermt), plǭ ̞j (Zonhoven), plǭj (Genk, ... ), plaat: plāt (Hoensbroek), richelbalk: rexǝlbalǝk (Jabeek) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9
muurraam blind raam: blenjt rām (Posterholt, ... ), blent rām (Heerlen, ... ), bleŋk rām (Bleijerheide, ... ), blęjnjt rām (Geulle), blęntrǭm (Bilzen), blinde raam: blindǝ rām (Ottersum), plekraam: plɛkrām (Sint Odilienberg), rabat: rabat (Kerkrade) [N 55, 19c; N 32, 10a-c; monogr.] II-9
muurstijlen hartstijlen: (enk)  hatstęjl (Nederstraat), hoekstijl: (enk)  hukstęjl (Nederstraat), muurstijlen: mȳrstē̜jǝlǝ (Beringen), møjǝrstē̜lǝ (Lummen), opgaanders: (enk)  op˲goandǝr (Borlo, ... ), opstaanders: ǫpstøndǝrs (Diepenbeek), pilaren: pelē̜rǝ (Ospel), posten: pǫs (Bilzen), pǫstǝ (Geleen), schoorbomen: šǭrbø̜jm (Eisden), staanderen: stø̜̄ndǝr (Maaseik), staanders: stő̜ndǝrs (Rosmeer), stǭndǝrs (Hasselt), steunbalken: stønbalǝkǝ (Zelem), stijlen: st ̇ilǝ (Maasmechelen), stejlǝ (Rotem), stijlǝ (Rotem), stilǝ (Boorsem, ... ), stējlǝ (Bree), stēlǝ (Opheers), stē̜.ǝlǝ (Halen), stē̜lǝ (Beringen, ... ), stęjl (Bilzen), stęjlǝ (Bree, ... ), stęjǝl (Halen), stęjǝlǝ (Linkhout), stīlǝ (Bocholt, ... ), stīlǝn (Overpelt), stīǝlǝ (Neerpelt), stɛǝl (Vliermaal), štilǝ (Hoensbroek, ... ), štīlǝ (Banholt, ... ), štīǝlǝ (Einighausen), %%de volgende opgaven zijn enkelvoud%%  stɛ̄l (Herk-de-Stad), stijls: stils (Hamont), stijpen: štipǝ (Hoensbroek), stutten: štøtǝ (Stevensweert), traven: trǫavǝ (Kerkrade), tussenstijpen: (enk)  tøsǝstīp (Maaseik) De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.] II-9
muurvlechting boerestrik: bōrǝstrek (Tungelroy), boerevlecht: būrǝvlɛxt (Montfort), boerevlechting: būrǝvlęxteŋ (Venray), būrǝvlɛxteŋ (Sint-Truiden), gevelrol in verband met strekkenuitvoering: gēvǝlrǫl en vǝrbant męt štrekǝnūt˲vø̄reŋ (Tegelen), gevelverband: gēvǝlvǝrbant (Bree), gevelvlechting: gēvǝlvlęxteŋ (Heythuysen), hanekam: hānǝkamp (Heerlen, ... ), murevlechting: mūrǝvlɛxteŋ (Hoensbroek), muurvlechting: mōǝrflɛxteŋ (Lozen), topsverband: teps˲vǝrbānt (Meeuwen), vlecht: vlęx (Venlo), vlɛ̄xt (Meijel), vlechting: vløxteŋ (Ulestraten), vlę ̞xteŋ (Leuken, ... ), vlɛxteŋ (Maastricht, ... ), vlechtverband: vlɛx˲vǝrbant (Heerlen), vlechtwerk: vlē̜xtwęrǝk (Helden, ... ), vlɛxtwęrǝk (Tungelroy, ... ), vlɛxtwɛrǝk (Ell), vlɛxtwɛ̄rk (Meeuwen) Wigvormig muurdeel waarvan de steenlagen loodrecht op de helling van de muurlijn staan. De lagen van de muurvlechting lopen alle tot een zelfde lintvoeg door. Kleine muurvlechtingen worden uitgevoerd in staand verband, grotere in kruisverband. Zie ook afb. 42. [N 31, 29] II-9
muziek muziek: m`zie:k (Bocholt), me`ziek (Boorsem), mesiek (Horn), mezie-k (Wellen), meziehk (Genk), meziek (Amby, ... ), meziek, muziek (Posterholt), mezieëk (Stokkem), mezik (Sint-Truiden), mezièk (Venlo), meziék (Gronsveld), mezīēk (Asenray/Maalbroek, ... ), mezĭĕk (Heel), mezéik (Elen, ... ), mezîe.k (Zolder), mezîek (Kortessem), miziek (Bilzen, ... ), mĭziek (Neeroeteren, ... ), moeziek (Bingelrade, ... ), moezik (Schinveld), moezĭĕk (Vijlen), moezziek (Kerkrade), moziek (Eys), mozik (Doenrade), muuziek (Stevensweert), muziek (Afferden, ... ), muziek, meziek (Maastricht), muzīēk (Sevenum, ... ), mūziek (Grevenbicht/Papenhoven), môêzik (Rimburg), mözīēk (Buggenum), müziek (s-Herenelderen), müzik (Beringen, ... ), müzīk (Rekem, ... ), müüziejk (Kermt), müüziek (Kermt), məzeik (Hasselt), məzek (Sint-Truiden), məzi.jk (Wellen), məzie-k (Maaseik), məziek (Amby, ... ), məzik (Lommel, ... ), məzīk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), məzî.k (Meeuwen), (ie; gerekt).  meziek (Helden/Everlo), (ie; langer uitspreken).  meziek (Venlo), (v.).  mezīēk (Heer), 76, 142  məziek (Roermond), Dao sjpèlt moeziek: daar speelt een orkestje.  moeziek (Brunssum), De muzieker: de fanfare, b.v. de -er zijn daar.  məzi:k (Kanne), Fr. musique.  mëzīēk (Tongeren), Gg. - VD. muziek < Fr.  məzik (Gingelom), Gr. mousikê.  moeziek (Heerlen), Ik hoor graag schone muziek.  məzik (Hamont), kleine i bovenaan achter de e  mezeik (Hasselt), kleine schwa bovenaan achter de i  məziək (Zonhoven), Maak eens wat muziek.  məzek (Niel-bij-St.-Truiden), Meziek maake: musiceren.  meziek (Sittard), NB 2. Spielmannszug, vorbeiziehende Gruppe spielender Musiker.  `muzik (Gemmenich), NB meziekmaake, muziekmaken, musiceren.  meziek (Tungelroy), NB moezziek make:musiceren.  moezziek (Eygelshoven), Och wat kan dae kaerel toch ei mëziek make; van hiej poes Amërika sjpeeltj gènne zoeë oppe monëka.  mëziék (Herten (bij Roermond)), Opm. de eerste e is toonloos.  mezīēk (Hunsel), Opm. de ie is heel lang.  meziek (Obbicht), Opm. toonloos.  meziek (Einighausen), Samens. kiêtelmezi-jk [z. ald.], mòndmezi-jkske (een ander woord voor mondharmonica).  mezi-jk (Bree), Sub e stökske meziek maken: uitvoeren, ten gehore brengen.  meziek (Geistingen), t Mezijk kump aan: de harmonie is daar.  mezijk (Maaseik), Wat is dat voor ne muziek.  məzīk (Zonhoven), Wordt de kunst bedoeld, dan is het woord vr., anders onz.  məzi.k (Tongeren), ü zweemt naar doffe e  müziek (Rosmeer), spel: speul (Merselo) 1. De kunst. || 1. Muziek || 1. Muziek. || [Muziek/zang]: Muziek. || [Muziek]. || II. Muziek. || Musik: 1. Musik. || Musique. || Musique: de muziek. || Musique: Muziek. || muziek [SGV (1914)] || Muziek, meestal levende muziek. || Muziek. [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Muziek: 1. [Muziek]. || Muziek: 1. Toonkunst. || Muziek: muziek. III-3-2
muziek add. pierement: Brg.  pīērëmênt (Tongeren) 2. (soms) Muziek. III-3-2
muziekinstrument exstrument: èkstremènt (Sint-Truiden), instrument: (et) instremé.nt (Zolder), (n) instrement (Lommel), `t énstrëmênt (Tongeren), ensjtrømeͅnt (Heel), enstreͅmənt (Venray), enstrymēnt (Maastricht), enstrymeͅnt (Venlo), enstrymoͅnt (Eys), enstrømeͅnt (Roermond), enstrømÚɛ̄nt (Mheer), enstrø̞mɛ̞nt (Tongeren), enstrəmeͅnt (Epen, ... ), enstrəmänt (Lommel), enstərmeͅnt (Heerlen), insjrument (Swalmen), insjtrement, insjtrument (Posterholt), insjtroement (Kerkrade, ... ), insjtrument (Bocholtz, ... ), insrument (Merkelbeek), inst`rme:nt (Kaulille), instermeent (Gronsveld), instermint (Maastricht), instr`ment (Bocholt), instrement (As, ... ), instremint (Eigenbilzen, ... ), instremènt (Maaseik), instremé.nt (Zolder), instreͅment (Sittard), instrumeent, instremeent (Kanne), instrument (Achel, ... ), instrumènt (Hoeselt), instrumênt (Bilzen, ... ), instrəmaent (Wellen), instrəme:nt (Kanne), instrəmeͅnt (Susteren), instərment (Roermond), inzjtroement (Waubach), isjtrument (Wijlre), i̯nštru`mɛ.nt, i̯nstru`mɛ.nt (Gemmenich), ènstrëment (Hoeselt), ɛn instrumênt (Bilzen), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  instrument (Heers), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  instrument (Diepenbeek), Da warre allemool istremènte vur-t meziek.  istremènt (Beverlo), De muzikanten hebben schoon instrumenten.  ènstrəmeͅnt (Niel-bij-St.-Truiden), Een fanfare heeft vooral kopere(n) instrumenten.  enstrəmènt (Meeswijk), Een instrument bespelen.  i̯nstrəmaent (Meeuwen), Een instrument spelen.  enstrəmēnt (Hamont), mondmuziekje: moondmeziêkske (Kanne), muziek: e meziek (Bilzen), muziekinstrument: `muzi.kinštrumɛ.nt (Gemmenich), meziekinsjrument (Swalmen), meziekinstrumint (Eigenbilzen), meziekinstrumênt (Bilzen), muziekinstrument (Geleen, ... ), myzikenstrømeͅnt (Guttecoven), məzikenstrymeͅnt (Gennep), məzīkenstrømeͅnt (As), mɛzikenstərmīnt (Maastricht), muziekje: e meziekske (Genk), m`ziekske (Bocholt), meziekske (Bilzen, ... ), muziekje (Stein), muziekske (Jeuk, ... ), məzi.kskə (Eksel), Mondharmonica.  meziekske (As), strument: struumênt (Tungelroy) 2. Muziekinstrument. || een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje] [N 112 (2006)] || Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || Enstrumänt: = instrumänt [Instrument, *!]. || Instrument. || Instrument: [Instrument]. || Instrument: instrument. || Instrument: muziek-, blaas-. || Instrument: Muziekinstrument. || Instrument: werktuig, toestel, inz. muziekinstrument. || Instrumenten (muziek). || Musikinstrumänt: Musikinstrument. || Muziekinstrument. III-3-2