e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muf muf: muf (Susteren) Als de bloem begint te bederven noemt men ze "muf ". [N 29, 16] II-1
mug bramelenmeeuwis: maakt braam oneetbaar  braomelemieëwes (Nederweert), Veldeke Additie bij vraag 8: Eine braomelemie?wis is, dacht ik, een soort mug, een insect met vliesvleugels, dat - volgens kindergeloof - op de bramen ging zitten, en ze onteetbaar maakte. Van bramen met harde plekken werd gezegd dat de B. er op had gezeten  braomelemieëwis (Boeket/Heisterstraat), daas: daez (Blerick), grijsje: grieske (Heijen, ... ), knaas: knaos (Mook), knozze (Wanssum), knòzen (Siebengewald), knôos (Wellerlooi), knozel: knoeëzel (Klimmen), knoozel (Berg-en-Terblijt, ... ), knoozels (mv.) (Venlo), knozel (Blitterswijck, ... ), knōōzel (Einighausen), knōzəl (oud) (Venlo), kno’zel (Tegelen), Additie bij vraag 2b: knaozel (men zegt knaowezel): is n mug die vooral in de avond vliegt en ook steekt  knaowezel (Noorbeek), grote mug  knozel (Sittard), stekende brommug  knozel (Valkenburg), mug: maĕg (Genk, ... ), maĕgh (As), meg (Val-Meer), mek (Borgloon, ... ), meuk (Aubel), mĕg (Bilzen), mĕik (Bree), mig (Peer), moek (Gennep, ... ), much (Overpelt), mug (America), muG (Dieteren), mug (Geysteren, ... ), mugge (Montfort), muggen (Venlo), muik (Stramproy), muk (Amby, ... ), muk (nu) (Venlo), mukke (Blerick, ... ), mūk (Helden/Everlo), mŭg (Beringen, ... ), mŭk (Herten (bij Roermond)), mäg (Stokkem), mègk (As, ... ), mèk, mèg (Hasselt), möck (Eupen), mög (Arcen), möG (Blerick), mög (Diepenbeek, ... ), möG (Panningen), mög (Roosteren, ... ), mögk (Grathem, ... ), mök (Altweert, ... ), möq (Maastricht), mø.k (Bocholtz, ... ), møx (Hamont, ... ), mø͂ͅk (Hout-Blerick), møͅk (Niel-bij-St.-Truiden), møͅkə (Wessem), møͅx (Zonhoven), mùg (Hoeselt, ... ), mùk (Maasbracht, ... ), müg (Gronsveld), mügə (Kerkrade), mük (Guttecoven, ... ), müx (Meterik), mək (Sibbe/IJzeren, ... ), mɛix (Meeuwen), m‧øͅk (Meeswijk), cf móqezeiver "onzin", "weinig  mók (Geleen), NOL, overal  mö.k (Eupen), ongeveer 100 opgaven, alleen fonetische varianten van mug; niet verder opgenomen  mug (Lommel), steekmug: sjtêkmöG (Beegden), steekmük (Houthem), vriendje: vriendje (Gennep, ... ) mug [N 26 (1964)], [N 26 (1964)], [Willems (1885)], [ZND 34 (1940)] || mug, kleine — || mug, soort || steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muggesteek muggesteek: møgǝštex (Bleijerheide) Beschadiging in de huid van een dier als gevolg van een muggesteek. [N 60, 7b] II-10
muik appelkoot: appelkoet (Montfort, ... ), bermhaal: bermhāāl (Meijel), bocht: boogt (Meijel), groeve: grūf (Kwaadmechelen), hooi: in het hui; geen apart woord, kinderen bewaarden het fruit in het .........  hui (Klimmen), hooitas: hooitas (Eksel), kaf: in de kaaf (kaft van het koren)  kaaf (Bunde), in het kaf; geen apart woord, kinderen bewaarden het fruit in het .........  kaaf (Klimmen), kafhok: kááfhòk (Maastricht), kazemat: bij de jeugd niet meer bekend  ko.sjəmòt (Genooi/Ohé, ... ), kelder: kaller (Opglabbeek), kàllər (Opglabbeek), kluis: klūūs (Venlo), koeling: keuling (Gulpen), kohotje: koohotje (Wessem), koot: koet (Linne), kŭŭt (Linne), kuil: kŏĕl (Tegelen), kuil (Opglabbeek), kul (Opglabbeek), k‧ūl (Neeroeteren), als het fruit rijp is wordt het in een kuil bewaard (onder de grond)  kŏĕl (Gruitrode), onder de grond  kŭŭl (Opglabbeek), ondergronds  kŏĕl (As), lok: look (Bingelrade), moelde: moelje (Ittervoort), moolj (Hunsel), in de mool (een niet meer in gebruik zijnde trog voor het onder mekaar zetten van deeg) (mar.: ???)  mool (Bunde), molling: molling (Beegden), mot: de mōtte (Ospel), mout: moeet (Vlodrop), moet (Vlodrop), mot (Buggenum, ... ), mōēt (Heel, ... ), mót (Haelen), móét (Kapel-in-t-Zand), môêt (Doenrade), (doffe o)  mot (Neer), iets in de mot hebben = iets in voorraad hebben  mot (Stramproy), opgegeven voor Merum (Maerem)  moeët (Herten (bij Roermond)), opgegeven voor Ool (Oeal)  môt (Herten (bij Roermond)), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  moeͅt (Gelinden), mouting: modding (Heythuysen, ... ), moeting (Broeksittard, ... ), motjing (Holtum, ... ), motting (Ell, ... ), mottjing (Stevensweert), mōtjing (Echt/Gebroek), mŏtjing (Maasbracht), mŏtting (Maasbracht), mòtjing (Echt/Gebroek), mótjing (Pey, ... ), mótjəm (Urmond), môtting (Ell), als kind noemde wij dat een - (de oe hel kort uitspreken wordt heden ten dage niet meer gebruikt  mŏĕ-tjing (Echt/Gebroek, ... ), moek met korte oe; ook wel modding (van over de maas gekomen)  modding (Beesel), wordt nog wel van gesproken  motting (Heythuysen), moutje: moetje (Herten (bij Roermond), ... ), lange oeklank  mōētje (Nunhem), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  motje (Eisden), mouts-lok: mötsjlaok (Sittard), moutsel: maetschel (Eijsden), mōtsjel (Gronsveld), mòtsjel (Sint-Pieter), môtsjel (Gronsveld), muik: meuk (Heel, ... ), moa-jik (Blitterswijck), moeek (Lottum), moek (Baarlo, ... ), moenik (Helden/Everlo, ... ), moeuk (Horst, ... ), moeëk (Broekhuizen, ... ), moeək (Horst), moik (Bergen), mojik (Venray), mojjek (Tienray, ... ), mojjik (Afferden, ... ), molîk (Venlo), monnik (Meijel), mook (Sevenum), mooək (Arcen), moäk (Grubbenvorst), moëèk (Tienray), moïk (Heijen, ... ), mōēk (Maasbree, ... ), mōĭjk (Meerlo), mōjek (Venray), mōnnik (Helden/Everlo), mŏĕk (Beesel), mŏik (Swolgen), mŏĭjik (Wellerlooi), mŏjik (Well), moͅi̯ək (Blitterswijck, ... ), mui (Sittard), muik (Griendtsveen), munk (Schinnen), muuk (Sittard), muək (Blitterswijck, ... ), mūūk (Hamont), mŭŭk (Meijel), màk (Loksbergen), móijik (Venray), móék (Maasbree), môêk (Tienray, ... ), mø̄ək (Meeswijk), a = tussen a en e; was een geheime bergplaats  mo-ak (Melderslo), bergplaats  mo͂e͂k (Velden), dit woord werd vroeger - maar nu niet meer gebruikt  mōēk (Hout-Blerick), mar.: volgens res. wordt het eerder gebruikt als benaming voor het verstopte fruit dan voor de geheime bergplaats  mòjək (Leunen), moek met korte oe; ook wel modding (van over de maas gekomen)  mŏĕk (Beesel), moojikken = een tukje doen, eventjes slapen (zie vraag 5)  moojik (Siebengewald), ne moëk maken = fruit verstoppen, ook kasteanjes en noten  moĕk (Lottum), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  møͅk (Zonhoven), vroeger werd dit gebruikt; nu beslist niet meer  moe(w)k (Meterik), vroeger, ook noten en kastanjes  moenik (Beringe, ... ), werd vroeger nog gebruikt  moïk (Heijen), zie vraag 5; mòike = een holte in het hooi maken waar de appel in gedaan wordt  mòik (Gennep), murg: merg (Weert), murg (Brunssum, ... ), mörg (Guttecoven, ... ), rotting: rótting (Kelpen), schap: sjaap (Kesseleik), schopje: schŏpke (Schimmert), spinde: sjpin (Jabeek, ... ), sjping (Simpelveld), sjpénj (Susteren), spindje: sjpintje (Lutterade), stro: in het sjtrêû; geen apart woord, kinderen bewaarden het fruit in het .........  sjtrêû (Klimmen), versteek: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (gebruik bestaat niet)  vərštēͅək (Welkenraedt), versteekplaats: verstèk-plaats (Montfort), week: in de weik (Hunsel), weech (Simpelveld), week (Schinveld), weik (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), (In de).  weik (Klimmen) geheel van appels en peren in het stro of hooi bewaard om murw te worden || Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)] || leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] || meuk [SGV (1914)] || meuk, bewaarplaats in het hooi om fruit te laten rijpen: kinderen hadden zon moeëk || meuk, plaats waar een muik vruchten ligt te moetingen || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)] || voorraad appels of peren die in het hooi ligt te rijpen III-2-3
muil bakkes: bakǝs (Beringen, ... ), baʔǝs (Kwaadmechelen, ... ), muil: mau̯l (Berg, ... ), mau̯ǝl (Martenslinde, ... ), molj (Heusden, ... ), mou̯l (Bommershoven, ... ), mul (Achel, ... ), mulj (Neerpelt, ... ), mø̄l (Wellen), mø̜̄l (Donk, ... ), mø̜̄lj (Helchteren), mø̜̄u̯l (Alken), mø̜i̯.l (Herderen), mø̜i̯l (Schulen), māl (Brustem, ... ), mē̜l (Nieuwerkerken, ... ), mő̜̄l (Berbroek, ... ), mő̜lj (Eksel), mő̜u̯l (Berlingen, ... ), mū.l (As, ... ), mūl (Boorsem, ... ), mǫi̯l (Riemst), mǫl (Kerkhoven), mǫlj (Gellik, ... ), mǫu̯l (Diepenbeek, ... ), mǫu̯lj (Val-Meer), mǫu̯ǝl (Hoeselt), mǭlj (Hasselt), mǭu̯l (Beverst), mǭǝl (Rijkhoven), m˙.au̯l (Wintershoven) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband band: ba.nt (Weert  [(meervoud: bęntj)]  ), band (Voerendaal), bantj (Baexem  [(mv bɛnj)]  , ... ), bã.nt (Hees  [(mv bɛ̄n)]  , ... ), bānt (Lommel  [(mv bān)]  ), band van de leun: ba.nt ˲van̜ dǝ lø̄n (Achel), band van de naaf: ba.nt ˲ván dǝ nāf (Vucht), bandring: bantreŋk (Weert), buitenring: būtǝreŋk (Swalmen), buitenste naafband: būtǝstǝ nāf˱bant (Hoensbroek  [(mv -bɛŋ)]  ), buitenste naafring: butǝnstǝ nē̜frenk (Grathem), domband: domba.nt (Grote-Brogel), dombaŋk (Eigelshoven), dombã.nt (Bree, ... ), dombānt (Diepenbeek), dombā.nt (Bilzen  [(mv -bɛ̄ǝn)]  , ... ), dumbant (Halen), dumbānt (Binderveld, ... ), dumbánt (Tessenderlo), dumbā.nt (Ulbeek), dǫmbant (Ketsingen, ... ), dǫmbã.nt (Schulen, ... ), dǫmbā.nt (Wellen), dǫmbɛ̄n (Overpelt), domkop: dǫmkǫp (Hamont), domreep: dǫmriǝp (Achel), domsnuit: domsnǭǝt (Diepenbeek, ... ), dumsnø̜̄.t (Ordingen), dumsnő̜ǝ.t (Zepperen), dumsnɛ̄ ̞t (Wilderen), dǫmsnǭt (Hechtel), dǫmsnǭǝt (Piringen), grote naafband: gruǝtǝ nāf˱ba.nt (Opoeteren), ijzer: īzǝr (Baexem), ijzeren band: īzǝrǝn bānt (Gennep, ... ), klemband: klɛmbantj (Maxet), kluppelband: kløpǝlba.nt (Weert), klø̜pǝlbaŋt (Kaulille), knuppelband: knøpǝlbant (Leunen), kopband: kop˱bã.nt (Riemst), kǫp˱bant (Maastricht), (mv)  kǫp˱bɛnj (Neer), kroonband: kruǝnba.nt (Maasmechelen), leunband: løjnbā.nt (Gutschoven), muilband: mø̜lbant (Halen  [(mv -ban)]  , ... ), mø̜lbãnt (Oostham), mø̜lbánt (Kwaadmechelen, ... ), mő̄wlbant (Bree), mǫwlbant (Lummen), naafband: nãf˱ba.nt (Lanaken), nāf˱bã.njtjš (Kinrooi), nāf˱bá.jnjtj (Ophoven  [(mv bɛnj)]  ), nāf˱ba.nt (Beek, ... ), nāf˱bã.nt (Elen, ... ), nǭf˱ba.nt (Membruggen), nǭf˱bã.nt (Gellik, ... ), nǭf˱bānt (Herderen, ... ), āf˱ba.jnjt (Opitter), āf˱ba.jnjtš (Kessenich), ǭf˱bānt (Kanne), naafbandje: naafbandje (Molenbeersel), naafnaas: nāfnās (Stokkem), naafring: nāfreŋk (Maasbracht), nǭfreŋ (Oost-Maarland), naas: nās (Bocholtz, ... ), nǫjs (Rosmeer), nǭs (Waltwilder), nǭǝs (Lauw, ... ), naasband: nās˱bant (Klimmen), nǭs˱ba.nt (Diets-Heur, ... ), nǭs˱bã.nt (Grote-Spouwen, ... ), nǭs˱bá.nt (Nerem, ... ), nǭs˱bā.nt (Berg, ... ), nǭǝs˱ba.nt (Rijkhoven), nǭǝs˱bā.nt (Hoeselt, ... ), naasring: nǭsre.ŋk (Mopertingen), navenband: nāvǝbã.nt (Leut  [(mv -ban)]  , ... ), nǭvǝbã.nt (Leut), navenband voor: nāvǝbantj ˲vø̄r (Limbricht), navenring: nāvareŋk (Heerlen), nāvarēŋk (Teuven), neus: nø̜̄s (Hoeselt), pijpband: pī.p˱bant (Mechelen), pijpenband: pīpǝbant (Banholt, ... ), plaat ijzerband: plāt ę̄zǝrbant (Lummen), reep: riǝp (Meijel), ręj.p (Stokkem), ręjp (Blerick, ... ), ring: rēŋk (Gronsveld), schaar: šār (Thorn  [(meervoud: šę̄rǝ)]  ), slek: slɛk (Neeritter, ... ), snuit: snø̜̄.t (Linkhout), snø̜̄t (Kermt), snāt (Buvingen, ... ), snǭ.t (Helchteren, ... ), snǭ.ǝt (Borgloon, ... ), snuit van de dom: snāt ˲van dǝ dum (Duras), snǭǝt ˲van ǝ dom (Overrepen), snuitband: snø̄t˱bant (Zelem), snø̜̄.t˱ba.nt (Berverlo), snø̜̄t˱ba.nt (Montenaken), snø̜̄t˱bant (Beringen, ... ), snø̜̄ǝ.t˱bānt (Stevoort, ... ), snø̜jǝt˱bá.nt (Spalbeek), snø̜t˱bant (Zonhoven), snø̜̄.t˱bá.nt (Wijer), snø̜̄t˱bá.nt (Berbroek, ... ), snāt˱bant (Brustem, ... ), snāt˱bánt (Aalst, ... ), snāt˱bānt (Sint-Truiden), snōǝ.t˱bá.nt (Berlingen), snōǝ.t˱bānt (Gutschoven), snő.t˱bá.nt (Paal), snő̜̄.t˱ba.nt (Godschei), snū.t˱bá.nt (As  [(mv -bɛn)]  , ... ), snūt˱bant (Eisden), snű̄.t˱ba.nt (Ellikom, ... ), snǫ.wt˱bá.nt (Bilzen  [(mv -bɛ̄n)]  , ... ), snǭ ̝.t˱bá.nt (Hopmaal), snǭ.t˱ba.nt (Beverst, ... ), snǭ.t˱bá.nt (Heusden, ... ), snǭt˱bánt (Hasselt, ... ), snǭǝ.t˱bá.nt (Wimmertingen), snǭǝ.t˱bā.nt (Zonhoven), snǭǝ.t˱bānt (Alken, ... ), šnøts˱bant (Mechelen), šnūt˱bant (Valkenburg), snuitdom: snō.t˱dom (Beverst), stootband: štoat˱bant (Munstergeleen  [(mv -benj)]  ), strop: štrop (Herten), toet: tūt (Boukoul, ... ), tuitband: tū.t˱bã.nt (Uikhoven), voorband: vø̄.rbaŋk (Tegelen), vø̄rbant (Groot Genhout, ... ), vø̄rbantj (Echt, ... ), vø̄rbɛntj (Stein), voornavenband: vø̄rnāvǝbantj (Doenrade), voorring: vø̄rreŋk (Valkenburg), wiekeband: wiekeband (Paal), wiekenband: wiekenband (Lummen) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] || IJzeren band rondom de borst en de las. Zie ook afb. 36. [N O, 1k] II-11, II-3
muilband, bovenste band van de schoof aarband: hǭr[band] (Puth), ǭr[band] (Bocholtz, ... ), arenband: ōrǝ[band] (Guttecoven), ǭrǝ[band] (Geulle, ... ), bovenband: buǝvǝ[band] (Gronsveld), bø̜vǝ[band] (Haelen, ... ), bǫvǝ[band] (Buchten, ... ), bovenste band: byvǝstǝ [band] (Bree, ... ), bøvǝstǝ [band] (Geistingen, ... ), bø̄vǝnstǝ [band] (Helden, ... ), bø̄vǝrstǝ [band] (Boukoul, ... ), bø̄vǝštǝ [band] (Gelieren Bret, ... ), bø̜vǝstǝ(m) [band] (Bleijerheide, ... ), bōvǝnstǝ [band] (Achel, ... ), bovenste zeel: bu̯ǫvǝstǝ zēǝ.l (Hoeselt), gemuilband: gemāl[band] (Brustem), gǝmǫu̯.[band] (Tongeren), gǝmǭǝl[band] (Hopmaal), huisband: hǫu̯s[band] (Valkenburg), kaszeel: kaszeel (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kleine band: klɛ̄nǝ [band] (Koersel, ... ), kleine muilband: klęnǝ mǭǝl[band] (Wellen), knoop: knǫu̯p (Posterholt), kopband: kǫp˱[band] (Achel, ... ), kopzeel: kǫp˲zēǝ.l (Hoeselt), kruisband: krȳs[band] (Blitterswijck, ... ), krȳts[band] (Helden, ... ), krø̜i̯s[band] (Maaseik, ... ), krø̜i̯ts[band] (Montfort), kręi̯s[band] (Paal), muilband: mø̜̄.l[band] (Hasselt, ... ), mā.l[band] (Aalst), māl[band] (Bevingen, ... ), mǫu̯l[band] (Beverst, ... ), mǫǝlj[band] (Gors-Opleeuw), mǭi̯ǝ.l[band] (Kozen, ... ), mǭl[band] (Henis, ... ), mǭǝ.l[band] (Berlingen, ... ), mǭǝl[band] (Guigoven, ... ), mɛ̄l[band] (Binderveld, ... ), schapersknopen: šiǝpǝrsknø̄p (Margraten), tweede band: twiǝdǝ [band] (Bocholt, ... ), twiɛdjǝ [band] (Horn), vruchtband: vrø̄xt[band] (Grathem) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muilkorf mondsel: møntšǝl (Stokkem), møntǝl (Jesseren, ... ), mønšǝl (Uikhoven), muilkorf: mulkorf (Helden, ... ), mulkø̜rǝf (Ottersum, ... ), mølkørǝf (Tessenderlo), mø̜̄lkørǝf (Loksbergen), mǫwlkø̜jrf (Diepenbeek), mǭlkø̜rf (Zonhoven) Gevlochten korfje dat (jonge) dieren voorgebonden krijgen om te beletten dat zij van een bepaald soort voer eten, dat zij niet mogen hebben. [N 40, 105] II-12
muilkorf voor kalveren kalverkorf: kalvǝrkørǝf (Boekt Heikant), kalvǝrkø̄rf (Meldert), kalǝvǝrkørǝf (Borlo), kalǝvǝrkǫrǝf (Beringen), kāvǝrkørf (Zichen-Zussen-Bolder), kāvǝrkørǝf (Tongeren), kalverkorfje: kalvǝrkø̜rfkǝ (Middelaar, ... ), kalǝvǝrkø̜rǝfkǝ (Sint-Truiden), kalvermandje: kalvǝrmɛntjǝ (Tegelen), kāvǝrmɛntjǝ (Melick, ... ), kǭvǝrmɛnjtjǝ (Kinrooi), kǭvǝrmɛntjǝ (Nunhem, ... ), koekorf: kōkø̜̄rf (Opheers), kǫi̯kørǝf (Borgloon), koemuntel: kǭu̯mø̜ntǝl (Gelieren Bret), korf: kørf (Sint-Truiden), kø̜rǝf (Kaulille, ... ), kɛrǝf (Hasselt), mandje: møntjǝn (Eisden), mondkorf: montkø̄rǝf (Maaseik), muilband: mulbant (Neerharen), mūlbant (Lanklaar), mǫǝlbant (Wellen), muilkorf: malkørǝf (Leopoldsburg), mou̯lkørf (Stevoort), mulkørf (Bocholtz, ... ), mulkørǝf (Rummen), mulkø̄rǝf (Neerpelt), mulkø̜̄.rǝf (Oost-Maarland), mulkø̜̄rf (Rothem), mulkø̜rf (Grathem, ... ), mulkø̜rǝf (Heugem, ... ), mulkǫrf (Herten, ... ), mulkǫrǝf (Panningen), mulkɛrf (Opitter), mølkørf (Zepperen), mølkø̜rf (Meijel), mø̄lkørf (Herk-de-Stad), mø̄u̯jlkø̜rf (Bree), mø̜̄lkørf (Beringen), mø̜̄lkørǝf (Donk), mø̜̄u̯ǝlkę̃rf (Kermt), mø̜lkørf (Linkhout, ... ), mø̜lkørǝf (Halen, ... ), mø̜lkē̜rf (Hasselt), mø̜lkęrǝf (Rapertingen), mø̜u̯lkørf (Lummen), mø̜wǝlkɛrf (Spalbeek), mālkørf (Velm), mē̜lkø̜rf (Geistingen), mōǝlkørǝf (Borgloon), mūlkø̜̄rf (Einighausen), mūlkø̜rf (Klimmen, ... ), mūlkø̜rǝf (Hamont), mūlkǫrf (Boshoven), mūlkɛrf (Waterloos), mūǝlkø̜rǝf (Rekem), mǫu̯lkarf (Lummen), mǫwǝlkø̜rǝf (Tessenderlo), mǫǝlkørǝf (Hoepertingen), mǭlkø̄rf (Helchteren), mǭu̯lkɛrǝf (Peer), mǭǝlkørf (Diepenbeek), muilkorfje: mulkø̜rfkǝ (Oost-Maarland), mø̜u̯lkørfkǝ (Maaseik), mālkørfkǝ (Zolder), mūlkø̜rfkǝ (Velden), muntel: mintǝl (Genk, ... ), muntǝl (Rotem), myntǝl (Riksingen), møndǝl (Overpelt), møntjǝl (Boorsem, ... ), møntšǝl (Rotem), møntǝl (Achel, ... ), mønšǝl (Lanklaar), møŋkǝl (Blerick, ... ), møŋǝl (Wellen), mø̄ntšǝl (Meeswijk), mø̄ntǝl (Smeermaas, ... ), mø̜̄ntǝl (Romershoven), męntǝl (Beverst, ... ), mɛnjdjǝl (Opglabbeek), munteltje: mynjǝlkǝ (Bree), møntǝlkǝ (Ulestraten), muttenskorf: møtǝskørf (Halen) De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e] I-11
muilpeer dadel, enz.): klat (Welkenraedt), maulpēͅr (Bilzen, ... ), moailpiēͅr (Vliermaal), moelpêêr (Geistingen), moulpēͅr (Genk, ... ), mōelpier (Gelinden), mōͅlpijr (Bommershoven), muilpeer (Heusden), muilpīər (Loksbergen), mulpair (Sint-Huibrechts-Lille), mulpēr (Maastricht), mūlpēͅr (Rotem), peer (Oostham), savelät (Linde), domp: djoemp (Kortessem), dômp (Tungelroy), domp op de wang: djomp op z`n wang (Diepenbeek), een voor de kits: ein veur die kitch kriege (Geleen), eine veur die kietsj (Geleen), kaakslag: kaakschlaag (Amby), kaaksjlaag (Beek, ... ), kaaksjlag (Wijlre), kaakslaag (Bocholt, ... ), kaakslag (Beringen, ... ), kaakslag ? (Kaulille), kaokslag (Hoepertingen), kaokslaog (Kortessem, ... ), kaəkslaəg (Alken), kā.kšlā.ch (Eys), kāāksjlāāg (Nieuwenhagen), kōͅkslōͅg (Diepenbeek), kááksjláách (Epen, ... ), kâkslâg (Mettekoven), kô:kslô:g (Diepenbeek), kinslag: kīnsjlaag (Merkelbeek), klat op het bakkes: Plat  klat op z`n bakkes (Lanaken), klats in het gezicht: klads in `t gezicht (Horn), klats ent xəzext (Zonhoven), klats in t gezicht (Opoeteren), Gewoon  klats ien z`n gezich (Lanaken), Iets deftiger.  klats in t gezicht (Bocholt), Plat  klats in t gezicht (Eigenbilzen), klats op de muil: klats oppe moël (Maasbree), Plat  klats op zien moel (Ellikom), klats op het gezicht: Gewoon  klats op zie gezicht (Ellikom), klats tegen de smoel: klats tiègen dien smoel (Bocholt), klet in het gezicht: klet ɛn oer gəzieg (Gutshoven), klets in het bakkes: Plat  klets in zin bakkəs (Hamont), klets in het gezicht: klets ien ɛw gɛziegt (Lommel), moffel: moefel (Groot-Gelmen), moeffel (Kerniel), Plat  moeffel (Sint-Truiden), mossel op de smoel: mossel op ɛw smoel (Lommel), mot op de kaak: mot op z`n kōͅk (Diepenbeek), mots in het bakkes: mots in zin bakkəs (Hamont), muilpeer: ma:lpë-ər (Aalst-bij-St.-Truiden), maalper (Herstappe), maulpeir (Genk), maulpêr (s-Herenelderen), maulpêër (Bilzen, ... ), mālper (Sint-Truiden), mālpēr (Sint-Truiden), moeēlopaer (Herten (bij Roermond)), moelpaer (Echt/Gebroek, ... ), moelpaĕr (Sevenum), moelpair (Ittervoort, ... ), moelpe:r (Beringen), moelpear (Lutterade), moelpeer (Maastricht, ... ), moelpeir (Amby, ... ), moelpēēr (Broeksittard, ... ), moelpĕr (Geleen), moelpe͂re (Puth), moelpär (Buchten, ... ), moelpè:r (Meerlo), moelpèr (Belfeld, ... ), moelpère (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), moelpèèr (Amby, ... ), moelpér (Susteren), moelpéér (Kapel-in-t-Zand, ... ), moelpêr (Bingelrade, ... ), moelpêre (Wellerlooi), moelpêêr (As, ... ), moilpeir (Lommel), molpe:ər (Voort), molpīər (Borgloon), moolpiejər (Heers), moulpeejər (Kermt, ... ), moulpeer (Linde, ... ), moulpier (Zonhoven), mowlpi.jər (Hoepertingen), moëlpaer (Sevenum), mōēlpär (Mechelen), mōēlpèèr (Gulpen), mōēlpéér (Susteren), mōēlpêjer (Eys), mōēlpêr (Lottum), mōēÒlpeir (Schinnen), mōēÒlpêr (Maasbree), mōlpiēər (Diepenbeek), mōōēllpeir (Elen, ... ), mŏĕlpèr (Arcen), mŏĕlpèèr (Schimmert), mŏĕlpéér (Oirsbeek, ... ), mu:lpe:r (Maastricht), muilpeer (Gruitrode, ... ), muilpéér (Meijel), mulpɛ̄r (Rekem), muōͅəlpiēͅr (Houthalen), mūīÒlpier (Hasselt), mūlpèr (Leut), mŭlpɛr (Overpelt), mâlpèr (Tongeren), mówlpéér (As), mûlpèèr (Bree), mülpêre (Heijen), Gewoon  moulpeer (Wellen), Plat  meulpeer (Linkhout), moelpèèr (Opoeteren), moulpeir (Maaseik), moəlpijər (Gutshoven), muulpēr (Bree), myəlpēͅr (Bree), Plat.  maulpēre (Riksingen), mueëlpieër (Hasselt), pat?: pate (Sint-Truiden), peteï (Zutendaal), pətä:j (Zutendaal), Plat.  patee (Ulbeek), patat aan de kaak: patat ân zen kâk (Mettekoven), patat in het bakkes: Plat.  patot in zin bakkəs (Hamont), patat in het gezicht: Plat.  petet in ijef gezicht (Tessenderlo), patat op het bakkes: patat op ɛw ba-ɛs (Lommel), petot op uw bakkes zetten (Lommel), pats in het bakkes: Plat  pats in zin bakkəs (Hamont), pats in het gezicht: pats in t gezig (Montfort), peer: ein pèèr géévö (Stevensweert), paer (Geleen, ... ), pe:ər (Tessenderlo), peer (Beverlo, ... ), peer geevu (Brunssum), peeər (Hoepertingen), pijər (Loksbergen), pèr (Bilzen, ... ), péér (As, ... ), pêr (Asenray/Maalbroek, ... ), pɛ.r (Meeuwen), Plat  peer (Linkhout), Plat, meestal schertsend.  peer (Beringen), peuter: peuter (Eijsden), püter (Heerlen), plats in het gezicht: plats in `t gezich (Noorbeek, ... ), pruim: proem (Bilzen), pruim tegen het gezicht: prym teͅix zīn xeͅsixt (Neerglabbeek), slag in de muil: eine sjlaag in de moel (Berg-en-Terblijt), šlaag i gen moel (Brunssum), slag in de smoel: Plat  slag in zen smoel (Tessenderlo), slag in de snuit: Plat  slag in zen snowet (Tessenderlo), slag in het gezicht: schlaag in t gezicht (Heythuysen), sjláách in ət gəzich (Amstenrade), slaag in `t gezicht (Neeroeteren), slaag in t gezicht (Hechtel), slaag in ze gezicht (Lummen), slag ien ɛw gɛziegt (Lommel), Gewoon  sloag in t gəzich (Veldwezelt), Normaal.  slaag in zie gezicht (Bree), slag onder de kits: šlā.ch o.ŋər də ke.tš (Eys), slag op bakkes: Plat.  slag op bakkes (Kaulille), slag op de fa?ade (fr.): slag op zen façade (Herk-de-Stad), slag op de kaak: slag op aur kawek (Montenaken), slag op de muil: ne slaag op d`n moul kriege (Maastricht), schlaeg-op-te-moel (Heerlerbaan/Kaumer), sjlaach op də moel (Simpelveld), sjlaag op de moel (Doenrade, ... ), slaach op z`n moel (Kaulille), slaag op de moel (Eys), slaag op z`n moel (Hamont), slaag op zijn moul (Helchteren), Plat  sloag op z`n môûl (Veldwezelt), Plat.  slaag op tien moel (Eisden), slag op de smikkel: slag op zen smikkel (Herk-de-Stad), slag op de smoel: slaag op zen smoel (Helchteren), Plat  slag op ou smul (Zolder), slag op de snuits: ne slaag op d`n snoets kriege (Maastricht), slag op de wang: slag op de wang (Beverlo), slāg op zin waŋ (Hamont), slag op het bakkes: slaach op z`n bakkes (Kaulille), slag op aur bakkes (Montenaken), slag op t bakkes (Tessenderlo), slag òp zə bakəs (Tessenderlo), slaog op oer bakkes (Sint-Lambrechts-Herk), slaoog op oer bakkes (Sint-Lambrechts-Herk), Gemeen  slag op z`n bakkes (Kwaadmechelen), Plat  slaag op zen bakkes (Hechtel), slag op ou bakəs (Zolder), sloag op z`n bakkes (Veldwezelt), slag op het gezicht: slaag op zen gezicht (Hechtel, ... ), slag oep ze gəzicht (Tessenderlo), slag op het wezen: Normaal  slag op ou wezən (Zolder), slag op smoel: Plat.  slag op smoel (Kaulille), slag tegen de appel: slag tegen zijn appel (Tessenderlo), slag tegen de kei: slag tegen zenne kaai (Tessenderlo), slag tegen het bakkes: slaoeg tegen zen bakkes (Hechtel), slag voor de muil: sjlaarg vur de moel (Vaals), snaai op het gezicht: snaai op tie gezicht (Opoeteren), soufflet (fr.): sappelet (Schulen), servelai (Bilzen, ... ), soufflet (Jeuk), stomp in de muil: Gemeen.  stomp in zien moel (Neeroeteren), veeg in het bakkes: Plat  väg in zin bakkəs (Hamont), veeg in het gezicht: vèg in t gezig (Montfort), veeg op de muil: Plat  väg op zin mul (Hamont), veeg op de smoel: veeg op zen grŭŭtte smoel (Lummen), vèg op ɛw smoel (Lommel), veeg op het bakkes: veeg op ze bakkes (Lummen), veeg voor de muil: vēēch?} veur die moe.l (Kelpen) een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)] || hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || muilpeer [ZND 01 (1922)] || muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || slaag, slagen || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || stomp III-1-2