e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molsla aardgallen: als konijnenvoer  éértchallə (Nederweert), bladeren: Veldeke 1979, nr. 1 = paardebloem  de plat (Venray), bladeren van de paardenbloem: eigen spellingsysteem of strontbl.(oem) (moeilijk leesbaar)  bleer van persbloem (Meijel), gallen: gallen (Ittervoort), eigen fon. aanduidingen  galle (Ell), ganstong: gaustoenge (Dilsen), WBD/WLD  gaustong (Grevenbicht/Papenhoven), ganzentongen: WLD = paardebloem  gájzetonge (Itteren), kattenkruid: ideosyncr.  kettekroed (Kerkrade), melkstronk: ideosyncr. (? - onduidelijk)  melkstronk (Oirsbeek), mollensalade: WLD  mollesjlaat (Kesseleik), mols: + WLD  mols (Klimmen), molsalade: mols slaaj (Montfort), molschlaat (Vaals), molslaai (Blerick), molslaaj (Boekend), molslaoj (Maastricht, ... ), Endepols  molslaoj (Maastricht, ... ), ideosyncr.  molsslaaj (Thorn), NCDN  mòlsslááj (Stevensweert), oude spellingsysteem  molslaaj (Meijel), WBD/WLD  molslaaj (Stein), WLD  molsjlaaj (Mheer), molslaai (Born), molslaaj (Thorn), mòlslaot (Gennep), ± WLD  molsslaaj (Weert), molsla: mols sla (Schimmert), molslao (Maastricht), eigen spellingsysteem  molsjla (Geleen), WBD / WLD  molsjláá (Beesel), WBD-WLD  molsjláá (Roermond), WBD/WLD  molsla (Ophoven), WLD  molsjla (Schinnen), molsschlāā (Schimmert), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  molsjláá (Haelen), ± WLD  molsslaa (Klimmen), paardsbloem: als konijnenvoer  péérsblōēm (Nederweert), ideosyncr.  paerdsjbloom (Vlodrop), paardsbloemensalade: WLD  peedsblommeschlaat (Vijlen), pisbloem: pisblomme (Sint-Pieter), (? )  pisbloem (Houthalen), paardebloem  pisbloem (Jeuk, ... ), pissebedden: WLD  pissəbèddə (Venlo), postelein: postelein (Boekend), scheve: WBD/WLD é leunt aan bij ö (hier ook?)  sjééve (As), schevesalade: uitspruitsels van de paardebloem  sjèveslaai (As, ... ), stobbe: sjtoep (Swalmen), stoebe (Venlo), Venlo e.o. eig. paardenbloemplant (Venlo Wb.)  stoebe (Maasbree), suikerij: soekerij (Jeuk, ... ), soekkeree (Hoeselt), sokkerij (Eksel), sukkerij (Eigenbilzen, ... ), sòk-ke-rij (Neerharen), Endepols  sókkerij (Maastricht), IPA, omgesp.  søͅʔərə* (Kwaadmechelen), WBD/WLD  sokkereij (Caberg), WLD  sokkereij (Itteren), suikerijf: sókkereif (Maastricht), suikerijsalade: sekrij slaot (Houthalen), veldsalade: Bree Wb.  veldslaaj (Bree), oude spellingsysteem  veldslaaj (Meijel), veldsla: veld sla (Ubachsberg), witlof: witlof (Roermond, ... ), zeikalom: cf paardenbloem  zeīkalom (Gulpen), zuurmelk: zoermelk (Wijlre), zoermilk (Eys), zoermèlk (Valkenburg), zoĕrmilk (Heerlerbaan/Kaumer), blad (bladeren) van een paardebloem die onder een molshoop geel en mals blijven en die als sla gegeten worden  zoermelk (Gulpen), ideosyncr.  zoermell’k (Eijsden), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang  zoermelk (Gulpen), Veldeke de plant noemt men -  zoermèlk (Klimmen), WLD  zoerméélək (Hulsberg), zie WLD.I4, 145: paardenbloem  zōērmīlk (Heerlen) De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de sla die verkregen wordt van de gewone in t wild groeiende paardenbloem door deze af te sluiten van zonlicht (ook verbeterde soorten) (molsla) komt vaak spontaan voor in molshopen [N 71 (1975)] || molsla || paardenbloem, molsla I-7
molton dweilenstof: dwęjlǝstǫf (Neerpelt), gemoltonneerd stof: gǝmoltonērt stof (Houthalen), molleton: mǫlǝtǫn (Neerpelt), molton: molton (Doenrade, ... ), mǫltǫn (Achel, ... ), moltonet: moltonet (Diepenbeek, ... ), moltonę (Eisden), moltonflanel: moltonfǝrnɛl (Boorsem) Dik wollen, halfwollen of katoenen weefsel in effen of keperbinding geweven. [N 62, 92; N 62, 89a; N 62, 91; N 59, 201] II-7
mompelen bakkessen: bakəsə (Beringen), binnensmonds wauwelen: binnesmonds wauwelen (Gulpen), blobbelen: blobbelen (Leopoldsburg), bobbelen: boĕbelĕ (Heppen), brommelen: bromelen (Beringen), brommelen (Beringen), brommələ (Vlijtingen), WNT: brommelen, frequentatief van brommen (I), en voorkomende in de bet. I, A) [een dof, grof, dreunend of reutelend geluid maken] van dit woord.  brŏĕmələ (Loksbergen), brommen: broamen (Kessenich), broeme (Hasselt), broemen (Rekem), broemme (Tongeren), bromme (Landen, ... ), brommen (Kessenich, ... ), bromən (Hamont, ... ), broəmən (Sint-Huibrechts-Lille), brŏeme (Welkenraedt), brómme (As), brômmen (Lommel), in zən eege bromme (Kanne), in beau  bromme (Ophoven), oo wat verkorten  broomen (Vliermaalroot), bronken: bronken (Elen), bronkə = meest gebruikt (Herk-de-Stad), ezelen: ezelen (Ulbeek), ezelen  ezələn (Neerpelt), fezelen: is iets stil aan de ooren zeggen  fiezelen (Peer), grauwelen: grauwele (Beek, ... ), grauwelen (Kaulille, ... ), grauwelle (Vlodrop), grauwĕle (Weert), grauwuln (Brunssum), grauwəllə (Grevenbicht/Papenhoven), grauwələ (Roermond), grawwələ (Maastricht), grouwele (Noorbeek, ... ), au niet uitsreken ou  grauwelen (Rotem), grauzen: graŏj-zĕ (Vroenhoven), grauze (Riemst, ... ), groŸzen (Ulbeek), grəwze (As), grieken: vgl. Venlo Wb. (pag. 138): greke, de pest in hebben.  greeke (Venlo), grollen: grollen (Lommel), groͅlən (Hamont), grommelen: binnesmonsgrommele (Lanaken), gr mmələ (Kozen), groemele (Hasselt, ... ), groemelen (Hoeselt, ... ), groemelle (Millen), groemmela (Koninksem), groemmele (Riksingen), groemmelen (Beverst, ... ), groemmĕle (Beverst), groemmələ (Herk-de-Stad), gromelen (Vliermaalroot), grommele (Genk, ... ), grommelen (Bocholt, ... ), grommelə (Neerglabbeek), gromməlen (Meeuwen), grommələ (Kuringen, ... ), grommələn (Diepenbeek), groməlen (Opglabbeek), groməln (Zonhoven), groomelen (Kuringen), groommelen (Vucht), grōmmələ (Lanaken), grōmələ (Lanaken), grōōmmele (Genk), grŏĕummələ (Ophoven), grŏmmelen (Elen), grŏmmələ (Lanaken), grummele (Mettekoven), grummələ (Gutshoven, ... ), grumələ (Genoelselderen, ... ), grumələn (Hoeselt), grūmələ (Hasselt), grŭmələ (Maaseik), grómmele (As, ... ), grómmələ (Susteren), grôemelen (Opoeteren), grômelen (Rekem), grômmele (Elen, ... ), grômmelen (Eisden), grömmele (Zutendaal), grömmelen (Maaseik), grümmelen (Beverlo), hiè groemmelt (Neerrepen), in kwade luim  groūmələ (Molenbeersel), oe= oe in boek  groemelen (Kessenich), oo is zeer kort gelijk in brook  groomelen (Peer), oo wat verkorten  groomelen (Vliermaalroot), u = latijn  grummelen (Beverlo), grommen: gromme (Ophoven, ... ), grommen (Overpelt), gromə (Neerpelt), gromən (Hamont), grummən (Oostham), gròmme (Venray), gròmmə (Maastricht), grómme (As), grómmə (Doenrade), grômmen (Lommel), gr‧oͅmə (Eys), hij gromt (Sint-Huibrechts-Lille), korte oe  groemen (Val-Meer), hommelen: hoemele (Nieuwerkerken), hoemelen (Mielen-boven-Aalst), hommele (Sint-Truiden), hommen: WNT: hommen, verg. nhd. hummen, eng. hum, een brommend, gonzend, snorrend geluid maken.  hômme (Oirlo), janksteren: jōēnksteren (Beverst), kankeren: kankere (Stein), knoeien: WNT: knoeien, A.6) Knorren, grommen, morren, pruttelen.  knaoje (Tienray), knoezen: knoosje (Lutterade), knorren: knorre (Landen), knorren (Kleine-Brogel), knoteren: knootere (Kessenich), knottere (Mheer), knotteren (Kaulille), knotərə (Welkenraedt), teken boven o en e = bref  knŏtĕrĕ (Eupen), Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  kno.tərə (Eys), knootere (Geleen, ... ), knootərə (Kapel-in-t-Zand, ... ), knotere (Nieuwstadt, ... ), knottere (Gulpen, ... ), knōōtərə (Reuver), knòttere (Waubach), knóttərə (Heerlen), knôêtərə (Amstenrade, ... ), kwaad zijn: zij is kwaad  ze es kwoid (Beringen), mijmelen: miemele (Maastricht), mofferen: moffere (Maasbree), mommelen: moemelen (Mal), mommelen (Kerkom), mømələ (Boorsem), wee haait jomant dije zen kooi looit teunt bēē woe te moemele (Mettekoven), onduidelijk spreken  moūmələ (Molenbeersel), Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen.  moemele (Horst, ... ), moemmele (Waubach), momele (Montfort), mommele (Tungelroy, ... ), mommelen (Schinnen), mòmmele (Sevenum, ... ), mômmele (Gronsveld), mompelen: mompele (Blerick, ... ), mompelen (Heythuysen, ... ), mompelə (Oirsbeek), mompĕle (Hoeselt), mompələ (Montfort), moom-pələ (Maastricht), moomelə (Oirsbeek), moompele (Maastricht, ... ), moompələ (Heel, ... ), moonpelen (Veldwezelt), mōōmpələ (Epen), mŏmpələ (Lummen), mumpələ (Borgloon), mūmpələn (Hoeselt), mòmpele (Haelen, ... ), mòmpelen (Stein), mómpele (Thorn), mómpələ (Venlo), mô-mpele (Nunhem), mômpele (Herten (bij Roermond), ... ), môompələ (Kelpen), wee haait djiēe bennesmons moempele (Mettekoven), monkelen: Van Dale: monkelen, 1. glimlachen uit genoegen of spot; -2. meesmuilen.  monkelen (Born), mŏnkelen (Geleen), monken: mompelen  moŋkən (Neerpelt), moppelen: mooppələ (Guttecoven), mopperen: moppere (Eys, ... ), mopperen (Hechtel, ... ), moppĕre (Echt/Gebroek), moppərə (Maastricht, ... ), mōppere (Roermond), mŏppərə (Nieuwenhagen), mòppərə (Gennep), móppere (As, ... ), móppərə (Meijel, ... ), móppərən (Urmond), mópərə (Venlo), uitdrukking: hè hèt de moep ( hij is slechtgezind)  moepperen (Opglabbeek), morren: morre (Geulle), morrə (Montfort, ... ), mórrə (Venlo), motsen (<du.): hiə ɛs weis gəmutst (Guigoven), kwaad zijn, mompelen zonder te zeggen waarom men kwaad is  moetsen (Teuven), Van Dale (DN): motzen, mopperen, kankeren.  motse (Geulle), mótsə (Maastricht, ... ), mucksen (du.): Van Dale (DN): mucksen, 1. een kik geven; -2. een vin verroeren; -3. zich verzetten, tegenspreken.  moekse (Merkelbeek), murmelen: mormelen (Kesseleik), neuzelen: WNT: neuzelen, 1. door den neus spreken, of ook: onverstaanbaar spreken, mompelen.  nwəzələn (Eigenbilzen), nurken: nø͂ͅrĕkĕ (Sint-Truiden), preutelen: WNT: preutelen, Frequentativum bij preuten (proten) en, evenals dit woord, van klanknaboortsenden oorsprong. Thans nog vooral in Zuid-Nederlands. Hier te lande is het nauwverwante pruttelen meer in zwang.  preutele (Kessenich), preutelen (Kortessem), prommelen: WNT: prommelen, 1. in den baard brommen, mompelen.  prommelen (Eigenbilzen), prŏmmələ (Lanaken), prompelen: vgl. WNT: prommelen, 1. in den baard brommen, mompelen.  prompələ (Opgrimbie), pruttelen: Van Dale: pruttelen, 2. morren, binnensmonds mopperen of tegenspreken; - (duratief) kankeren; -3. binnensmonds spreken of zeggen.  prettelen (Borlo), pruttələ (Kapel-in-t-Zand), rauwelen: WNT: rauwelen, wsch. een mengvorm van wauwelen en revelen (of een ander synoniem dat met r begint, als rabbelen of ratelen). Kletsen, leuteren.  raowələ (Heerlen), rawwələ (Hulsberg), roewele (Vaals), roͅ.u̯ələ (Eys), sakkeren: sakkere (Oirlo), slechte laune (du.) hebben: slähte laune han (Lontzen), zeuren: zeuren (Stevoort), zeveren: zeeveren (Sint-Lambrechts-Herk), zuiveren (Kuringen) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] || Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
mompelend heen en weer draaien aanstellen: aansjtèlle (Ten-Esschen/Weustenrade), beuken: boëken (Boekend), bromberen: bròmbèrə (Venlo), dazen: daaze (Schimmert, ... ), dollen: dölle (Maastricht), drentelen: drènjtələ (Susteren), grauwelen: grauwele (Herten (bij Roermond)), grauwelle (Vlodrop), grâûwele (Schimmert), grauwelent?rre (bn.): grouwelentère (Noorbeek, ... ), grommelen: groemele (Jeuk), grommele (Venlo), grommələ (Leopoldsburg), jengelen: jengelen (Montfort), knoteren: knootere (Geleen, ... ), knotere (Maastricht), leuteren: leutere (Merkelbeek), mokken: mokkə (Montfort), moksen: moekse (Kunrade), mompelen: (moompele) (Oirlo), monken: monke (Kunrade), mummelen: miemele (Maastricht), moemele (Venray), rauwelen: rauwele (Vaals), rauwèlè (Heerlerbaan/Kaumer), smoesjanken: [vgl. WNT, WBD: moesjanken]  smoesjánke (Ittervoort), trippelen: trippelen (Eksel), wispelen: wiespele (Kerkrade), wriemelen: wriemele (Posterholt) Mompelend heen en weer draaien (moesjanken). [N 84 (1981)] III-1-2
mond mond: graoote mond (Alken), graote mond (Hoepertingen), graute mond (Heers), graute mont (Engelmanshoven), grautə mont (Valkenburg), grauwte mo͂ͅnt (Mettekoven), gro:tə mo:nd (Rijkhoven), groate mond (Heers), groe:te moo:nd (Mheer), groe:ətə moond (Mechelen-aan-de-Maas), groeete mond (Neerpelt), groeote mond (Gorsem), groete moend (Maaseik, ... ), groete mond (Diepenbeek, ... ), groete mons (Tessenderlo), groete mont (Genk, ... ), groete moond (Lanaken, ... ), groete moont (Rekem, ... ), groete mōnd (Stevoort), groete mónd (Maaseik), groete mônt (Opoeteren), groeten mond (Rekem), groeute moend (Opglabbeek), groewete mont (Hasselt), groewete mònd (Lommel), groeëte mo-oend (Beverlo), groeëte moend (Beverlo), groeëte mond (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), groeëte mont (Hasselt), groeëte mooënd (Neerpelt), groeəte mond (Jeuk, ... ), groeətə mond (Tessenderlo), grooete mo-nd (Wellen), groote mond (Alken, ... ), groote mont (Martenslinde, ... ), groote moond (Riemst, ... ), groote moont (Riemst), grootə mond (Eigenbilzen), grooətə mont (Koersel), groute mond (Bilzen, ... ), groute monjd (Kinrooi), groute mont (Rijkel, ... ), groëte mond (Neeroeteren), groëte mont (Paal), groëte moond (Hamont), groəte mond (Tessenderlo), grōēte mond (Peer), grōēte mōnd (Weert), grōēte mŏŏnd (Maaseik), grōtə mōnt (Zichen-Zussen-Bolder), grŏĕte mŏnt (Neeroeteren), groͅutə moͅ.nt (Borgloon), gru:tə mond (Beringen), gruote mond (Kaulille), grute moͅnd (Diepenbeek), gruttə mont (Lummen), grutə mont (Hasselt), grutə mōnd (Lanaken), grutə mōͅnt (Zonhoven), grutə moͅnt (Zonhoven), gruətö mund (Oostham), gruətə mont (Rekem), gruətə mōnt (Hamont), gruətə munt (Mechelen-aan-de-Maas), grūtə mond (Beek (bij Bree)), grūtə mōnd (Wijchmaal), grūtə mōnt (Lanaken), grūtə moͅnd (Herk-de-Stad), grūətə mōͅnt (Hamont), gry(3)̄tə mont (Opglabbeek), gròòte mond (Heers), jruuete mond (Lontzen), meund (Afferden, ... ), mĕŭnd (Meerlo), mo.nd (Amby, ... ), mo.nt (Amby, ... ), mo.nṭj (Geleen), mo.ṇt (Borgloon), mo.unt (Eupen), mo.ŋg (Waubach), mo.ŋk (Vaals), mo:nd (Heer, ... ), mo:nt (Gemmenich, ... ), moend (Baexem, ... ), moendj (Sittard, ... ), moentj (Nieuwstadt, ... ), mon (Borgharen, ... ), mond (Amstenrade, ... ), monde (Merselo, ... ), mondj (Asenray/Maalbroek, ... ), mongk (Bleijerheide, ... ), mongt (Helden/Everlo), monjd (Bingelrade, ... ), monjdj (Schinveld), monjt (Linne, ... ), monjtj (Echt/Gebroek, ... ), monk (Baarlo, ... ), mont (Beringen, ... ), montj (Brunssum, ... ), monṭj (Amstenrade, ... ), moṇt (Oirsbeek), moond (Arcen, ... ), moonde (Blitterswijck, ... ), moonjt (Melick, ... ), moont (Lottum, ... ), moontj (Munstergeleen), moŏnjt (Stein), moëngt (Panningen), moôndj (Tungelroy), moŋg (Eygelshoven, ... ), moŋk (Heerlen, ... ), moəntj (Susteren), mōnd (Amby, ... ), mōndj (Grathem), mōnjt (Stevensweert), mōnk (Vaals), mōnt (Arcen, ... ), mōntj (Roermond), mōōēnd (Elen), mōōnd (Horst), mōōənd (Arcen), mŏantj (Guttecoven), mŏnd (Eys, ... ), mŏndj (Buggenum, ... ), mŏnk (Steyl), mŏnt (Gulpen, ... ), mŏntj (Heel), mŏŏnd (Afferden, ... ), mŏŏnde (Gennep), mŏŏndj (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), mŏŏngd (Sevenum), mŏŏnjt (Kessel), mŏŏnk (Grubbenvorst, ... ), mŏŏnt (Klimmen, ... ), mŏŏntj (Guttecoven), mŏəntj (Merkelbeek), moͅ.nt (Hoepertingen), moͅn.t (Rekem), moͅnt (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), moͅunt (Eupen), mu.n (Mechelen-aan-de-Maas), mu.nd (Bilzen, ... ), mu.ndẓ (Roermond), mu.nt (Alken, ... ), mu.ṇḍ (Montfort), mu:nt (Oirlo, ... ), mujnḍ (Baexem), mun (Berg-en-Terblijt, ... ), mund (Blerick, ... ), mundj (Dieteren, ... ), munḍ (Beesel, ... ), mung (Baarlo, ... ), mungd (Sevenum), munj (Amby, ... ), munt (Achel, ... ), muntj (Nederweert), munṭ (Nederweert, ... ), muṇt (Wellen), muunj (Beegden, ... ), muŋg (Velden), muŋk (Maasbree, ... ), muŋkt (Sevenum), muŋt (Beringe), mŭn (Heer), mŭnd (Swolgen), mŭndj (Einighausen, ... ), mŭng (Eys, ... ), mŭnj (Buchten, ... ), mò:nd (Swolgen), mònd (Bunde, ... ), mòndj (Buchten, ... ), mònjd (Koningsbosch), mònjt (Puth), mònk (Velden, ... ), mòntj (Hunsel, ... ), mó.nd (Maastricht), mó:nd (Weert), mó:nk (Bocholtz), mó:nt (Cadier, ... ), móint (Heugem), mónd (Amby, ... ), móndj (Hunsel), móngk (Simpelveld), mónjtj (Roermond), mónk (Schaesberg, ... ), mónt (Mechelen, ... ), móntj (Urmond), móont (Wijlre), móŋk (Kerkrade), mô.nt (Montzen, ... ), mô:nt (Ottersum), mônd (Meerssen, ... ), mônk (Steyl), mônt (Gulpen, ... ), môntj (Beegden, ... ), môônd (Maastricht), mönd (Heijen), möng (Mechelen, ... ), mönj (Posterholt, ... ), möonk (Steyl), mønd (Rijkhoven, ... ), møndj (Einighausen), møntə (Bocholt), mùnd (Beverlo), mùndj (Sittard), mû.nd (Beringen, ... ), mû.nt (As, ... ), mû:nd (Melderslo, ... ), mû:nt (Middelaar, ... ), mûnd (Kermt, ... ), mûnḍ (Grevenbicht/Papenhoven), mûnt (Kaulille, ... ), müng (Gulpen), münj (Dieteren), !!!  muŋk (Belfeld), [Paragraaf: lichaam]  mònd (Boorsem), dim. van mont.  möntšə (Sint-Truiden), Meervoud bestaat niet (111b)  moond (Horst) een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)] || mondje [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Mund, mond [ZND m] III-1-1
mond (spotnamen) bakkes: ba-es (Lommel), ba`əs (Oostham), bacces (Hoepertingen), bagŭs (Nieuwenhagen), bakkes (Amby, ... ), bakkus (Guttecoven), bakkəs (Heel, ... ), bakəs (Echt/Gebroek, ... ), broete bakkes (Sint-Truiden), bàkkĕs (Nieuwenhagen), bàkkəs (Bunde), bàkəs (Susteren), groet bakkes (Houthalen, ... ), groet bakks (Neerpelt), groeët bakkes (Heppen, ... ), groeət bakkəs (Meldert, ... ), groot bakkes (Leopoldsburg), groot bakkus (Sint-Truiden), groote bakkes (Ulbeek), groët bakkes (Paal), grōət bakəs (Leopoldsburg), gru:tə bakkəs (Beringen), gruət bakkĕs (Oostham), gruət bakɛs (Lommel), grôête bakkes (Sint-Huibrechts-Lille), #NAME?  zən bakkəs āfspēlə (Lanaken), baviaan: bàvíán (Simpelveld, ... ), Plat.  bàvíán (Spekholzerheide), bavvie: bàví (Maastricht), bebbel: houd oere bebbel tou  bebbel (Wellen), bef: bef (Valkenburg), bek: bek (Roermond, ... ), Plat.  bek (Horst, ... ), bevallen: bevalle (Ulestraten), blad: blāt (Maastricht), blets: bletž (Meerssen), blèts (Montzen), Plat.  bletsch (Amstenrade), blètš (Mechelen), blètšj (Wijlre), fresse (du.): Plat.  vrès (Spekholzerheide), gabie: gábí. (Maastricht), gaperd: gapert (Urmond), gāpert (Stevensweert), gevreet: gevrait (Grathem, ... ), gəvrèt (Echt/Gebroek), gevreets: gəvréts (Meerssen), Plat.  gevreetsch (Amstenrade), gezicht: gezich (Meerssen), geziech (Maastricht), gəzecht (Leunen), hoevenmuil: ein hüvenmuul (Bree), hoon: hoon (Rosmeer), keel: ke:əl (Jeuk), klep: klĕp (Venray), kop: kop (Merselo, ... ), kŏp (Venray), kòp (Meerssen), kwebbel: Plat.  kwebbel (Amstenrade), menageklep: monážəklep (Meerssen), mirm: mirm (Nieuwenhagen), muil: (moel) (Berg-en-Terblijt, ... ), groate moel (Neeroeteren), groete maail (Jeuk), groete moel (Bocholt, ... ), groete muil (Genk), groeëte moel (Kaulille), groote muil (Rosmeer), groute moel (Kinrooi), gruote mul (Kaulille), grutə meul (Hasselt), gruute muul (Bree), grôête moel (Sint-Huibrechts-Lille), m"l (Meldert), ma:l (Aalst-bij-St.-Truiden), mail (Tervant), maul (Beverst, ... ), maïl (Grote-Spouwen), māl (Sint-Truiden, ... ), mo.əl (Tessenderlo), mo:wl (Maastricht), moel (Amstenrade, ... ), moele (Heerlen, ... ), moell (Vaals), moeël (Lanklaar), moile (Heugem), mojl (Eijsden), moōēÒll (Elen), mouil (Itteren), moul (Amby, ... ), mowl (Hoepertingen, ... ), mōēl (Brunssum, ... ), mōōēll (Elen), mōəl (Tessenderlo), mŏĕl (Arcen, ... ), mŏĕle (Maasbree), mŏŭl (Borgharen), mu.l (Bree), mu:l (Opgrimbie, ... ), muil (Maaseik, ... ), muīl (Eupen), mul (As, ... ), mūl (Echt/Gebroek, ... ), mŭl (Eys), móèl (Schinnen), môêl (Brunssum, ... ), mø͂ͅ.l (Herk-de-Stad), mø͂ͅl (Hasselt, ... ), mûl (Montzen), Jong  m".l (Paal), moe:leke: scheldnaam voor iemand met een scheeven mond.  moul (Maastricht), munt slechts zelden  mul (America), Onbeschaafder  grūtə mul (Beek (bij Bree)), Oud  mail (Paal), Plat.  maul (Heer), moel (Geulle, ... ), moeəl (Koningsbosch), mŏĕl (Horst, ... ), mŏŭl (Maastricht), platter  moel (Opitter), Straatdialect.  mŏĕl (Geysteren), Temperamentvol.  mul (Middelaar), Vulgair.  moel (Geleen), muilbakkes: moelbakkes (Urmond), muilwerk: moelwerk (Urmond), moelwerrek (Maastricht), mulder: groete məlder (Lommel), oven: aove (Sittard), puts: púts (Bocholtz), püts (Montzen), Plat.  pútš (Spekholzerheide), schuur: grōətə šy(3)̄r (Leopoldsburg), schuurdeur: grōətə šy(3)̄rd"r (Leopoldsburg), schuurpoort: schuerpoord (Jeuk), schuurpoiət (Ulbeek), schuurpoort (Kuringen), schuurpoot (Jeuk, ... ), schuurpooət (Mielen-boven-Aalst), schuuərpooət (Rijkel), šuurpoort (Bunde), slop: slòp (Urmond), smoel: groete smoel (Paal), smoel (Weert), smōēl (Horst), smŏĕl (Venray), snater: snātər (Venray), snedder (Urmond), snōͅtər (Sint-Truiden), snuit: snoat (Blerick), snoet (Meerssen), snōēt (Stevensweert), snuut (Heijen), snuits: schnoets (Maastricht), snôêts (Maastricht), šnoets (Eijsden), snuitsje: Trefw. snuits, cfr. lm. SNUIT.  snuutske (Urmond), toet: groeëten toot (Lommel), taot (Neeritter), toot (Stevensweert), toetje: teutje (Stevensweert), wafelijzer: wàffelízer (Maastricht), werk: wérek (Montzen) een grote mond [ZND 31 (1939)] || Maul, muil [ZND m] || mond [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || mond (bakhuis) [ZND m] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)] || mondje [ZND m], [ZND m] || muil [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || muil (M.) [ZND 01 (1922)] III-1-1
mond stenen een mond stenen: nǝ mǭnjt štęjn (Nunhem) Een gedeelte van de hoeveelheid in één keer gebakken stenen. In L 322a waren dat vier blader (vēr blād\r), dus vier steenlagen. Zie ook het lemma ɛsteenlaagɛ.' [monogr.] II-8
mond- en klauwzeer bakkesbrand: bakǝsbrant (Peer), blaarmuil: blǭrmul (Tegelen), blaren: blǭrǝ (Baarlo, ... ), blaren in de muil: blǭrǝ en dǝ mul (Tungelroy), blarenkrankte: blǭrǝkrɛŋkdǝ (Ulestraten), bleinziekte: blē̜nzektǝ (Halen), klauwzeer: klau̯wziǝr (Eisden, ... ), klau̯wzēr (Obbicht), klau̯wzīr (Horn), klawziǝr (Neerpelt), klǫu̯ziǝr (Altweert), klauwziekte: klau̯wzēktjǝ (Ell), krankte: krē̜ŋdǝ (Teuven), krɛŋdǝ (Epen, ... ), krɛŋtǝ (Noorbeek, ... ), kwade poten: koi̯ pø (Zichen-Zussen-Bolder), koi̯ pōtǝ (Val-Meer), maden op de tong: mǫj opǝ toŋ (Kwaadmechelen), madenmuil: māi̯ǝmul (Paal), mond- en klauwzeer: mond- en klauwzeer (Baarlo, ... ), monjtj ɛn klau̯wziǝr (Herten, ... ), monjtj ɛn klau̯wzēr (Buchten, ... ), monjtj ɛn klau̯wzē̜r (Urmond), monjtj ɛn klau̯wzęi̯r (Roosteren), monjtj ɛn klau̯wzīr (Oirsbeek), monjtj ɛn klau̯ziǝr (Ell, ... ), monjtj ɛn klau̯zęi̯r (Maasbracht), monjtj ɛn klau̯zīr (Doenrade), monjtj ɛn klǫuziǝr (Baexem, ... ), monjtj ɛn klǫuzēr (Swalmen), monjtj ɛn klǫwzīr (Tungelroy), mont ęn klau̯wziǝr (Lanklaar), mont ǝn klau̯wzięr (Boorsem), mont ǝn klawzei̯ǝr (Lommel), mont ǝn klāzīr (Peer), mont ɛn klau̯wzēr (Mechelen, ... ), mont ɛn klau̯wzīr (Geistingen, ... ), mont ɛn klau̯žęr (Boorsem), mont ɛn klawziǝr (Ransdaal), mont ɛn klǫwzēr (Velden), mont ɛn klǫwzīr (Meijel), mou̯ntj ǝn klau̯zīǝr (Kinrooi), moŋk ɛn klǫu̯zēr (Blerick), moŋk ɛn klǫwzēr (Boekend), moŋkt ɛn klǫuziǝr (Helden), mōnd ē̜n klawzīr (Smeermaas), mōnt ɛn klau̯zēr (Epen, ... ), mōnt ɛn klawzēr (Gronsveld), mōnt ɛn klǫwzēr (Boshoven), mōŋk ɛn klǫu̯wzēr (Welten), mǫnt ęn klāu̯wzi̯ęr (Maasmechelen), mǫnt ęn klǫu̯wzēr (Hamont), mǫnt ɛn klauziǝr (Leut), mǫnt ɛn klǫu̯wzēr (Achel), muilkrankte: mulkręǝŋdǝ (Rekem), mulkrɛŋdǝ (Obbicht), mulkrɛŋtǝ (Maasmechelen), muilzeer: mø̜lziǝr (Halen), muilziekte: ma.u̯lzikdǝ (Tongeren), mau̯lzekdǝ (Hoeselt), mau̯lzikdǝ (Tongeren), mau̯lziktǝ (Tongeren), mau̯lzygdǝ (Ketsingen), mou̯lziktǝ (Hoepertingen), mou̯lzēktǝ (Aldeneik, ... ), moǝlsekdǝ (Rummen), mulzektǝ (Maasmechelen), mulzēkdǝ (Bree), mulzēktǝ (Dilsen, ... ), mulzēqdǝ (Stokkem), muu̯lzēktǝ (Rotem), mȳlzēktǝ (Maaseik), mõlzegdǝ (Borgloon), mø̄u̯ǝlzekdǝ (Kermt), mø̜lzikdǝ (Wellen), mōu̯ǝlzikdǝ (Opheers), mōǝlzikdǝ (Wellen), mōǝlziktǝ (Borgloon), mūlze.ǝkdǝ (Rotem), mūlzēktǝ (Meeswijk), mǫai̯lziktǝ (Borgloon), mǭu̯lzēktǝ (Rotem), poot- en muilziekte: pyt ɛn mø̜̄ǝlzekdǝ (Spalbeek), pootziekte: po.tzykdǝ (Mal), pootziekte (Meeuwen, ... ), pou̯tsikdǝ (Hoepertingen), pou̯tzekdǝ (Zepperen), pou̯tzękdǝ (Beverst), poǝtzikdǝ (Riksingen), poǝtziktǝ (Vliermaal), putsekdǝ (Boekt Heikant, ... ), putseqdǝ (Genk), putsękdǝ (Diepenbeek), putzekdǝ (Gelieren Bret, ... ), putzektǝ (Herk-de-Stad, ... ), putzikdǝ (Genk), putziktǝ (Donk, ... ), putzēkdǝ (Bocholt, ... ), putzēktǝ (Maaseik, ... ), puu̯tziktǝ (Heiselt, ... ), puwǝtsektǝ (Beringen, ... ), puwǝtzektǝ (Meldert, ... ), puǝtsekdǝ (Hasselt), puǝtsiktǝ (Zelem), puǝtzektǝ (Sint-Truiden), puǝtzikdǝ (Hasselt), puǝtziktǝ (Berverlo, ... ), puǝtzøkdǝ (Velm), puǝtzēkdǝ (Gruitrode), pytzēkdǝ (Bree, ... ), pȳtzēkdǝ (Opglabbeek), pȳǝtzēkdǝ (Opglabbeek), pōi̯tzektǝ (Rosmeer), pōtsekdǝ (Hoeselt), pōtsykdǝ (Ketsingen), pōtzekdǝ (Hoeselt), pōtzikdǝ (Tongeren), pūtzektǝ (Kaulille, ... ), pūtzikdǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), pūtzēqdǝ (Waterloos), pūtzękdǝ (Borlo), pūǝtsekdǝ (Rummen), pūǝtzekdǝ (Beringen), pūǝtziktǝ (Neerpelt), pǫu̯tsekdǝ (Romershoven), pǫu̯tsektǝ (Borgloon), pǫu̯tzekdǝ (Opheers, ... ), schuimen (ww.): šøu̯mǝ (Smeermaas), seuche: zø̜i̯xǝ (Voerendaal), tongblaar: toŋblǭr (Gronsveld), tongblaren: toŋblǭrǝ (Blerick, ... ) Bepaalde tongziekte van schapen en geiten; er ontstaan uitwassen aan de tong. [N 19, 68] || Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] || Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.] I-11, I-12
monden jachten: jaxtǝ (Bilzen  [(id)]  ), kanalen: kanā.lǝ (Nunhem  [(stookgangen in de inzet)]  ), kolenjachten: kuǝlǝjaxtǝ (Bilzen  [(stookkanalen)]  ), kolenmuilen: kuǝlǝmawlǝ (Bilzen  [(enkelvoud: kuǝlǝmawǝl)]  ), loftschichten: lofšixtǝ (Kerkrade), monden: møn (Klimmen), mǫndǝ (Milsbeek), mondgaten: mǫnt˲gā.tǝ (Milsbeek, ... ), muilen: mø̜̜̄̄lǝ (Loksbergen), mǫwlǝ (Bilzen), onderoven: ǫndǝrōvǝ (Sint-Truiden), ovengaten: ōvǝgātǝ (Panningen), ovenspijpen: ǭvǝspī̄pǝ (Elsloo), pijpen: pī̄.pǝ (Nunhem), pī̄fǝ (Bocholtz), pilaartjes: pilē̜rkǝs (Bilzen  [(soort verticale schoorsteentjes: gebouwd met de vormelingen ter hoogte van kruispunten van jachten)]  ), stookgaten: štōk˲gātǝ (Panningen), stookloker: štǭxlø̜xǝr (Kerkrade  [(enkelvoud: štǭxlǭx: aan de onderzijde van de oven)]  ), trekloker: trę ̞klǭkǝr (Klimmen), vuurmonden: vȳrmønj (Sittard  [(enkelvoud: vȳrmontj)]  ) Stookgaten in de zijmuren van de veldoven; bij uitbreiding ook de stookgangen uitgespaard in de inzet, die de verbinding vormen tussen de twee monden in de zijmuren. In het begin van de baktijd gooiden de stokers hier hout en turf naar binnen; was de oven heet genoeg, dan werden de monden afgesloten. [N 98, 114; monogr.; N 98, 140 add.] II-8
mondharmonica harmonica: har`mō.nəka (Gemmenich), harmonica (Lauw), liertje: Volgens mij, kan het woord verwant zijn aan een Grieks instrument (Grieks-Latijns: lyra). Ook is het mogelijk, dat men verwantschap moet zoeken met het Duitse: Leier (lier, deum). Het woord "lierke"dat men in mijn jeugd veel hoorde is uitgestorven.  liérke (Herten (bij Roermond)), mondharmonica: `mu.ndharmō.nika (Gemmenich), moentharmonika (Merkelbeek), moentjharmonikaa (Guttecoven), mondharmauneka (Bilzen), mondharmonica (Oirsbeek), mondharmonika (Bilzen, ... ), mondhermonika (Blerick), mondjharmonica (Melick), mondjharmonika (Born, ... ), mongkharmonneka (Waubach), monjdharmonica (Geleen), monjtharmōnika (Susteren), montjharmōnikā (Doenrade), moondharmonka (Meijel), mōndharmōnikā (Gennep), mōnthoͅrmōnika (Noorbeek), moͅndharmōnikā (Blerick), móndjharmonika (Posterholt), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  mondharmonika (Heers), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  mondharmonika (Diepenbeek), Sub toedem: In dn oorlog woëre dr dökker op boeresjeure toedems. De meziek waerde gemaak mèt ne trèkbuël of móngkharmonika. Het waren ontspanningsavonden voor de opgroeiende jeugd. Dit was door de Duitsers verboden.  móngkharmonika (Baarlo), mondmonica: mondjmoneka (Susteren), mondjmonica (Montfort), mondjmonika (Lutterade), mondmoeneka (Weert), mondmonika (Tienray), mondmōnikā (Venray), monjdmonika (Ittervoort), monjtmoneka (Geleen), monkmonneka (Kerkrade, ... ), montmoonika (Geulle), montmōnika (As), montmōnikā (Sittard), montmūənika (Ten-Esschen/Weustenrade), montmūənəka (Klimmen), montmūənəkā (Heerlen), mōndmōnəkā (Posterholt), mōnkmūənikā (Nieuwenhagen), mōntmnəka (Epen), mōntmonika (Mheer), moͅndjmōnikā (Swalmen), moͅndjmūənikā (Ell), moͅndmōnikā (Venlo), moͅntmōnikā (Blerick, ... ), moͅŋkmōnikā (Maasbree), mó:ndmoonieka (Kaulille), mó:ndmoonika (Kaulille), móndmoneke (Kinrooi), mónkmonneka (Bocholtz, ... ), mônd-moneka (Maaseik), [...] Er was èèn ding waarin Rang [vanne metselieër, uit Ool: Laurent (Lerang) Maessen] een echte virtuoos was en dat was het bespelen van zijn "mondjmonëka"(mondharmonica), door hem zelf ook wel "môndjmëziekske"genoemd. [...]  mondjmonëka (Herten (bij Roermond)), de oe van moend kort en niet zuiver  moendmoenika (Lanklaar), Men sprak ook wel van: môndjmëziékske. Vroeger werd ook gesproken van "lierke"; men zie dit trefwoord.  môndjmonëka (Herten (bij Roermond)), Ss. sub monica.  mondmonica (Meeswijk), Sub monieka.  mòndjmonieka (Echt/Gebroek), mondmuziek: `mu.ndmuzik (Gemmenich), mondmeziek (Bilzen, ... ), mondmuziek (Achel, ... ), mondmuzik (Vorsen), mondmëziek (Hoeselt, ... ), mondməzik (Loksbergen), montmeziek (Geulle, ... ), moond-mê-ziek (Widooie), moondmeziek (s-Gravenvoeren), moͅntməzīk (Houthalen), mòntmezik (Sint-Truiden), mó.ntmezie.k (Gors-Opleeuw), mó.ntmezîe.k (Zolder), mó:ndm`ziek (Kaulille, ... ), mùndmeziek (Beverlo), Héë kan ferm op ze mondmezîekske spele: Hij kan goed op zijn mondharmonica spelen.  mondmezîek (Kortessem), Ss. sub mond.  mo.ndmezej.k, -ske (Hasselt), Van Dale beschouwt muziekske als Zuidnederlands.  moͅntməzek (Niel-bij-St.-Truiden), mondmuziekje: (ə) mondmeziekske(n) (Lommel), `t mòndmëzikskë (Tongeren), e mondmezej.kske (Hasselt), e mondmeziekske (Bilzen), e mó.ntmezīēkske (Zolder), het moondmeziêkske (Kanne), mondmeziekske (Bilzen, ... ), mondmuzikske (Jeuk), moondmeziekske (Veldwezelt), mōntməziekskə (Maastricht), mòndme`ziekske (Boorsem), mòndmeziekske (Geistingen, ... ), mó.ntmezîe.kske (Zolder), móndjmeziekske (Posterholt), móndm`ziekske (Bocholt, ... ), móndmeziekske (As), móndmëzïkskë (Tongeren), ɛt mondmeziekske (ne mauneka = accordeon) (Bilzen), [...] Er was èèn ding waarin Rang [vanne metselieër, uit Ool: Laurent (Lerang) Maessen] een echte virtuoos was en dat was het bespelen van zijn "mondjmonëka"(mondharmonica), door hem zelf ook wel "môndjmëziekske"genoemd. [...]  mondjmëziekske (Herten (bij Roermond)), Ss. sub mezi-jk.  mòndmezi-jkske (Bree), Sub môndjmonëka: Men sprak ook wel van: môndjmëziékske. Vroeger werd ook gesproken van "lierke"; men zie dit trefwoord.  môndjmëziékske (Herten (bij Roermond)), mondorgel: mondorregel (Weert), mondörgel (Heijen), mondøͅrgəl (Diepenbeek), monica: moeneka (Wijlre), moenika (Ospel), moneka (Kinrooi, ... ), monekaa (Urmond), monica (Schimmert), monieka (Vlodrop), monika (Boorsem, ... ), monika, moneka (Swalmen), monneka (Eys, ... ), monəka (Eys), mooneka (Montfort), moonekaa (Neer), moonika (Kapel-in-t-Zand), moonniekaa (Swalmen), mōnikā (Herten (bij Roermond), ... ), mōnəka (Schinnen), mōnəkā (Heel), moͅnikā (Meijel), moͅnəka (Eys), munika (Schaesberg), mūnəkā (Opglabbeek), mūənəka (Klimmen), m}oneka (Nieuwstadt), Och wat kan dae kaerel toch ei mëziek make; van hiej poes Amërika sjpeeltj gènne zoeë oppe monëka.  monëka (Herten (bij Roermond)), Sub harmonica: [...] monika [ook mondharmonica].  monika (Posterholt), muziekje: me`ziekske (Boorsem), meziekske (Haelen, ... ), meziékske (Gronsveld), muziekske (Uikhoven), məzikskə (Maastricht, ... ), Dim.  məzi:kskə (Kanne), Sub mezik, 4. (verkl.).  mezikske (Sint-Truiden), Sub muziek.  meziekske (Maastricht), noeneke: noeneke (Eksel), nunəkə (Eksel), Mondharmonica.  noeneke (Eksel), poeneke: noeneke/poeneke?  poeneke (Eksel) **Mondmuziek: Mondharmonika. || *Mondmuziek, mondharmonica. || [Mondharmonica]. || [Mondharmonika]. || [Muziek/zang]: Mondharmonica. || allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen] [N 112 (2006)] || harmonica [SGV (1914)] || Harmonica (zowel trekharmonica als mondharmonica). || Harmonica. [ZND 01 (1922)] || Harmooneka: Mundharmonika. || het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek] [N 112 (2006)] || Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] || Kleine mondharmonika. || Mondharmonica of ander klein instrument. || Mondharmonica. || Mondharmonika. || Mondharmoonika: Mundharmonika. || Mondmusik: Mundharmonika. || Mondorgel, mondharmonica. || Musique, dim.: mondharmonica III-3-2