e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moetlijn hoogte: hø̄ǝxdjǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), hoogtepunten: hyxtǝpøntǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Eisden]), moetlijn: moetlijn (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Maurits]  [Emma]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), mu.tl˙ɛjn (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), mutliŋ (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]), mutlęjn (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), mutlīn (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), mutlɛjn (Heerlen  [(Emma)]   [Emma]), moetstrich: mutštrex (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]), niveau: niveau (Eisden  [(Eisden)]   [Maurits]), niveaulijn: niveaulijn (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Laura, Julia]  [Winterslag, Waterschei]), strichlijn: štrixlęjn (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Julia]), witte lijn: wetǝ lę̄jn (Hamont  [(Eisden)]   [Maurits]) Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.] II-5
moezen afzwellen: van kool  ‧āfšw‧ɛ̄lə (Eys), bratsen: bràtsə (Horst), fijn koken: fien kōōkə (Maastricht), fijn kooke (Waubach), fīēkooche (Simpelveld), flors: flòrs (Sevenum), flors maken: flòrs make (Sevenum), frats: frats (Zonhoven), gaar koken: gaar kaoke (Roermond), gāār kookə (Heugem), gans gaar koken: gans gaar koàke (Schinnen), goed gaar koken: goot gāār (Horn), goe gaar of tot moes koke  goe gaar (Meijel), in een prats koken: per ongeluk bij aardappelen  en eŋə pr‧atš ˃gək‧oͅkt (Ingber), van aardappelen per ongeluk  e.n eͅ.ijə pra.tš˃ gəkoͅ.kt (Eys), in moes koken: i moos kaoeke (Gulpen), in prat koken: i prat kaoke (Klimmen), in prats koken: ien pratsj gekoëke (Gronsveld), ‧i pràtsj kāōgə (Simpelveld), kapot koken: kaapot gekook (Itteren), kapot gekook (Itteren), kapot gekooktj (Ospel), kapot gekoêkt (Neeroeteren), kapotkaoke (Lutterade), kapotkóke (Melick), kepot koake (Beek, ... ), kepot koeeke (Weert), kèpot kaokə (Klimmen), aardappelen  kapot ko.ke (Amby), koken: koke (Venray), kwetsen: kwètsjə (Schimmert), moddergaar: mòder gaar (Reuver), môddêrgaar (Venlo), moes: moes (Eksel), moos (Gulpen, ... ), môôs (Kelpen), tot moes geworre (Oirlo), moes koken: moos kaoke (Echt/Gebroek, ... ), moos koke (Maasbree), moos koken (Montfort), moos kòke (Montfort), mous kaokə (Nieuwstadt), moes maken: moo.s maa.ke (Kelpen), moos makə (Pey), moos mààke (Geleen), moos máákə (Maastricht), mōōs máákə (Maastricht), moezen: moezen (Ittervoort), mooze (Nieuwenhagen, ... ), moozə (Doenrade, ... ), moze (Maastricht), mōoze (Schimmert), mōōzə (Caberg), mŏze (Schimmert), murw koken: mérref koëke (Bilzen), m‧ɛrəx k‧ūəkə (Neeroeteren), ondereen koken: ónger ee kaoche (Kerkrade), plat koken: plat kōʔə (Kwaadmechelen), prats: prats (Eys, ... ), pratsch (Vlodrop), pratsj (Maastricht, ... ), pràts (Venlo), pràtsj (Jabeek, ... ), prátsj (Moorveld (Waalsen), ... ), prats koken: prats koaken (Eys), pratsj kooakə (Schinnen), pratsen: pratse (Venlo), pratsjè (Doenrade), pratsjö (Stevensweert), pratsjə (Beesel, ... ), pratze (Maasbree), prátsche (Heerlen), pratsgaar koken: pratsj gaar koake (Beek), prets: pretsj (Opglabbeek, ... ), prits: pritch (Vijlen), proets: i-prŏĕtsj (Epen), proetch (Vijlen), prut: tot prut geworre (Oirlo), bijvoorbeeld appelmoes  prut (Stein), snot: tot snot (Meijel), spijs: sjpies (Sittard), sjpies(?) (Kerkrade), spijs maken: spi-js make (Bree), tot moes koken: toet moo:s kao‧kə (Montfort), toet moos kaoke (Herten (bij Roermond), ... ), toet moos koke (Thorn), toet moos makə (Horn), tot moes kaoke (Blerick), tot moes kooken (Meerlo), tot moes kookə (Meijel), tot moes koëke (Bilzen), tot moes kòòke (Tienray), tot moos (Urmond, ... ), tot moos gekookjt (Ell), tot moos kaoke (Blerick, ... ), tot moos kaoken (Guttecoven), tot moos kaokə (Susteren), tot moos koake (Wijnandsrade), tot moos koke (Gulpen, ... ), tot moos kookə (Hunsel), tot moos kūke (As, ... ), tot mos kūke (Gruitrode), tōēt mōōs (Tegelen), tòt moos kaoke (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), tot moes maken: tot moos mààkə (Ubachsberg), tot pap koken: tot pap koke (Maastricht), tot prats koken: toet prats ko͂kke(n) (Velden), toet pratsj kaokən (Kapel-in-t-Zand), toet pratsj koke (Thorn), tot pratsj gekook (Sittard), tot pratsj kaoke (Sittard), tot pratsj kaokə (Meers), tot pratsj koken (Born), tot pràtsj kaoke (Beek), tot pràtsj kaokən (Urmond), tòt pràtsj kaokə (Geleen), vaneen koken: vené kwŏke (Hoeselt), verbrazzelen: verbrazzjele (Heerlerbaan/Kaumer) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] || tot moes koken [N 80 (1980)] III-2-3
mof bontmoffel: bontmoefel (Beverlo), handmof: oo = kort  handmoof (Zolder), manchon (fr.): [Van Dale (FN): manchon, 1. (hand)mof; 2. mof (huls, sok).  mašoͅŋ (Teuven), ma͂nša͂ (Moelingen), mof: mo.f (Maaseik), moef (Amstenrade, ... ), mof (Achel, ... ), mof-mofə-mefkə (Neeroeteren), moof (Boekend), mouf (Sint-Truiden), mōf (Gronsveld, ... ), mōōf (Vucht), mōͅfə (Kermt), mŏĕf (Klimmen), mŏf (As, ... ), moͅf (Achel, ... ), muf (Dilsen, ... ), mŭf (Mechelen-aan-de-Maas), mòf (Baarlo, ... ), móf (Boeket/Heisterstraat, ... ), môf (Blerick, ... ), môof (Neeritter), möf (Holtum), mùf (Beverlo), məf (Hamont), #NAME?  môf (Venray), (AN) [Van Dale: II.mof (<Fr.): 1. losse, wollen mouw; - 2. brede koker van bontwerk, dienende om de handen warm te houden ...]  móf (Genk), [mv.?]  moeffe (Millen), moffen (Neeroeteren, ... ), möffen (Kaulille), b.v. pelse moef.  moef (Kortessem), Het was een warm, gevoerde koker van ongeveer 30 cm. lang - speciaal gebruikt door dames, ter verwarming van beide handen. Cfr. ook par. 34: De Kleding, p. 444.  moef (Herten (bij Roermond)), in het dialect is er verder geen speciaal woord voor  mof (Rekem), klank tussen o en oe  mof (Bree), kort uitspreken  moof (Kermt, ... ), o lang en naar oe  mof (Lommel), o leunt aan bij oo (dof)  mof (Peer), Opg. mof/mop? (moeilijk leesbaar, rk)  mof (Schulen), Zie ook afb. p. 195.  moef (Kerkrade), moffel: mo:fəl (Rotem), moefel (Alken, ... ), moeffel (Beringen, ... ), moefəl (Gutshoven), moeëffel (Kortessem), mofel (Eisden, ... ), moffel (Genk, ... ), moffəl (Alken), moffəls (Beringen), mofəl (Beringen, ... ), moiffel (Wilderen), moofel (Wijk), mooffel (Rekem), moəffel (Sint-Lambrechts-Herk), mōffel (Maastricht), mōffəl (Lanaken), mŏfəl (Rekem), moͅfəl (Mechelen-aan-de-Maas), muf(əl) (Borlo, ... ), muffel (Koersel, ... ), muffəl (Eigenbilzen, ... ), mufəl (Diepenbeek, ... ), mūffel (Sint-Lambrechts-Herk), mūfø͂l (Borgloon), mūfəl (Borgloon, ... ), mŭffel (Diepenbeek), myfəl (Rosmeer), mòffəl (Genk), móefel (Sint-Truiden), móffel (Maastricht, ... ), möffel (Koersel), məffəl (Hamont), ?  mofəl (Lommel), de lange oo verkort  moffel (Koersel), de lange oo zeer kort uitgesproken  moffel (Beringen), Et. Fr. moufle.  moeffël (Tongeren, ... ), Fr. moufle, Du. Muffel.  mòffel (Zonhoven), Fr. moufle.  moeffel (Hasselt), In vroegere tijden (+/- 1900) gedragen om de twee handen in te steken en tegen de koude te beschermen.  mufəl (Niel-bij-St.-Truiden), kort uitspreken  mooffel (Kermt), o"dof  moffel (Borgharen), oe tussen oo en oe  moeffel (Wellen), moffeltje: muffelke (Maastricht, ... ), mufəlkə (Opheers), mofje: mufke (Hechtel, ... ), mufke(s) (Genk), mufke, mifke (Bree), mufkes (Ulestraten), möfke (Roermond), mùfke (Beverlo), pels: pels (Genk), pelsen moffel: peͅəlsə mūfəl (Vliermaal), pelsmof: pēlsmoef (Mechelen), pilsmoef (Hoensbroek), pij: pɛijən (Overpelt), stuik: B.v. Oma haet nog ein stuukske veur de hand te werme. vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof  stoèk (Venlo), Vero. [´ : sleeptoon] vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof  sjtóek (Tegelen), vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof  sjtoek (Neeritter, ... ), sjtōēk (Roermond), sjtuuk (Ulestraten), stoek (Venlo), stoèk (Venlo), stoëk (Venlo), stōēk (Blerick), Zie ook afb. p. 270. vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof  sjtōēk (Roermond) (hand)mof gebruikt tegen koude handen || 1) mof, gewatteerde koker voor de hand || 1. mof van bont || 2) want, handschoen zonder vinger || 2. mof van bont || A.N. mof || brede koker van bontwerk om de handen zoveel mogelijk warm te houden || damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] || damesmof om de handen warm te houden || Gebreide wollen omhulsels, die om de polsen gedragen worden. [N 25 (1964)] || gewatteerde koker voor de handen || handmof; met bont beklede gewatteerde koker, vroeger veel door dames gedragen als bescherming van de handen tegen de koude || handschoen (met halve vingers) || handschoen met halve vingers || hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] || losse, wollen mouw || mof || mof (koker voor handen) || mof (van bont) || mof, koker van bont waarin men beide handen steekt || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] || mof, meestal van bont || mof: 1) gewatteerde koker voor de handen || mof: 2) gebreid polsmofje || mof: brede bontkoker om er de handen in warm te houden || mof: brede koker van bontwerk, om er de handen in warm te houden || mof: koker van bontwerk om de handen warm te houden || moffel || moffel: brede koker van bontwerk dienende om de handen warm te houden || moufle: (1) grote handschoen zonder afscheiding voor de vingers, alleen voor de duim || moufle: (2) bonten handschoen, waar men de 2 handen tegelijk in kan steken || moufle: want (handschoen) || soort handschoen zonder vingers, ook op fiets || soort jasje met pels aan de binnenzijde || wollen polsverwarmer(s) III-1-3
moffelen moffelen: mofǝlǝ (Heel, ... ), mu.fǝlǝ (Schinnen), mufǝlǝ (Buchten, ... ), mǫfǝlǝ (Heerlen) Het drogen van met vuurlak bestreken voorwerpen in een moffeloven. Door het moffelen bereikt men een sterke hechting van de vernislaag aan de ondergrond, een zuiver glad vloeien en een grote hardheid van de lak. [N 67, 88] II-9
mogelijk mogelijk: meu.gelek (Zonhoven), meu:gelik (Roermond), meugelig (Heerlen), meugelik (Heerlen, ... ), mīēgələk (Meeuwen), muigelik (Sittard), muuëgelik (Altweert, ... ), méúgələk (Hamont, ... ), méújgələk (Niel-bij-St.-Truiden), mëugelik (Gronsveld), ook materiaal znd 31, 29  meegelijk (Spalbeek), ¯t is toch ni meugelek: het is toch zeker niet waar  meugelek (Kortessem) mogelijk [ZND 01 (1922)] III-1-4
mogen mogen: mage (Maastricht), maoge (Gronsveld), meuge (Venlo), meu’ge (Tegelen), mo:ge (Roermond), moage (Heerlen), moo.ge (Zonhoven), mooge (Altweert, ... ), mouge (Kortessem, ... ), mūūgə (Meeuwen), méúgə (Hamont), méúgən (Lommel), mógë (Tongeren), móógə (Zonhoven), móówgə (Niel-bij-St.-Truiden), môôgə (Meeswijk), Ik mooch nie zwèmme van d¯n dokter Hïj mag d¯r zien Ik mag `,s aoves gèr ¯n Tortelduu.fke (Genneps bier) Da mag wel waor zien, mar ik wil ¯t niet hèbbe  meuge (Gennep, ... ), meu.ge, wille en ni kunne¯t toppu.nt va te.geslaa.g  meu.ge (Hasselt), ww  mage (Heerlen) mogen || mogen, tot iets in staat zijn || mogen, verlof hebben om iets te doen III-1-4
mohair mohair: mohair (Oostham, ... ), mohē̜r (Eisden, ... ) Knoopwerk of weefsel van geitehaar (angorawol). [N 62, 90] II-7
moiré moiré: moiré (Boorsem, ... ), mwarē (Tongeren) Weefsel met gevlamd patroon. [N 62, 96; N 62, 80b] II-7
mok beenbrand: bęi̯nbrant (Hoepertingen), brand: brant (Gingelom  [(aanduiding van het ontstekingsachtige karakter van de ziekte)]  , ... ), gespleten hoeven: gǝšplētǝ hōvǝ (Swalmen  [(een gevolg van de ziekte)]  ), haarbrand: hǭrbrant (Gruitrode), kanker: kāŋkǝr (Mheer  [(etterend gezwel)]  ), kankerpoot: ka.ŋkǝrpū.t (Genk), krets: kręts (Helden), krɛts (Sittard), mok: mok (Nederweert), mu.k (Guttecoven, ... ), muk (Afferden, ... ), muǝk (Blerick, ... ), mōk (Lanaken), mūk (Baexem, ... ), mūǝk (Hoensbroek, ... ), mǫk (Berverlo, ... ), (mv)  myk (Achel, ... ), mē̜k (Venlo), mokpoten: mǫkpōǝtǝ (Rijkel), mot: mu.t (Herten), mut (Blerick, ... ), mū.t (Tungelroy), mūt (Baexem, ... ), mūǝt (Ell, ... ), nat eczeem: nāt ękzēm (Hasselt), natte schurft: nǭ.tǝ šęrǝf (Genk), open poot: open poot (Maasmechelen), schilfer: schilfer (Geistingen  [(schurftschilfer)]  ), schurft: šørǝft (Bocholt, ... ), šø̜rǝf (Valkenburg, ... ), weke hoeven: węi̯kǝ hōvǝ (Swalmen  [(duidt op natte mok)]  ), zeik: zē̜i̯k (Hasselt, ... ), ziek: zēk (Heerlerheide, ... ), ziltpoten: ziltpuǝtǝ (Hasselt  [(weke poten)]  ) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9
moker beitelhamer: bęjtǝlhāmǝr (Sittard), bosseerhamel: bušē̜rhǭmǝl (Hoeselt), brokkeljonhamer: brǫkǝljǫnhāmǝr (Wellen  [(hamer om stukken beton en bakstenen en dergelijke klein te maken)]  ), dobbele kaphamer: dǫbǝlǝ kaphāmǝr (Tessenderlo), een bertus: ǝnǝ bɛrtǝs (Gulpen), hamel: hāmǝl (Kuringen, ... ), hǭmǝl (Paal), hamer: hāmǝr (Opglabbeek), handhamer: haŋkhamǝr (Bleijerheide), houten hamel: ōtǝn ǭmǝl (Sint-Truiden), houten hamer: ōtǝn ǭmǝr (Sint-Truiden), houteren hamer: hø̜̄ltǝrǝ hāmǝr (Ottersum), kliefhamer: klīf˱ǭmǝr (Sint-Truiden), klophamer: klǫphāmǝr (Jabeek), moker: muǝkǝr (Heythuysen, ... ), mōkǝr (Beek, ... ), mūǝkǝr (Venray), mǫwkǝr (Sint-Truiden), mǭkǝr (Maaseik), mookhamer: mōkhāmǝr (Ottersum), toeslagshamer: tušlāxshāmǝr (Kelmis), vuisthamel: voashoamǝl (Diepenbeek), vusthāmǝl (Zonhoven), vūshāmǝl (Herten, ... ), vǫws(h)ǭmǝl (Bilzen), vǫwshǭmǝl (Beverst, ... ), vuisthamer: vuwshāmǝr (Tegelen), vȳsthāmǝr (Meeuwen), vøsthǭmǝr (Tessenderlo), vø̜sthāmǝr (Lommel), vū.shamǝr (Vaals), vū.shāmǝr (Waubach), vū.sthāmǝr (Weert), vūshamǝr (Bleijerheide, ... ), vūshāmǝr (Beek, ... ), vūsthāmǝr (Ell, ... ), vūs˱āmǝr (Boorsem, ... ), vūšhǭ.mǝr (Eijsden, ... ), vūšhǭmǝr (Rijckholt), vūšthāmǝr (Helden, ... ), vūǝsthāmǝr (Kleine-Brogel), vǫwsthǭmǝr (Gelieren Bret), vuistje: vyǝsjǝ (Kerkrade), zware hamer: zwǫarǝ hāmǝr (Ell), zwǫrǝn hāmǝr (Lommel), zwǭrǝ hāmǝr (Heythuysen) Zware hamer waarmee de steenbeitel in het gesteente werd gedreven. De hamerkop was groot en vierhoekig. [monogr.] || Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.] II-4, II-9