e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondharmonica add. flageolet: Van Dale: flageolet, 1. fluit die een octaaf hoger klinkt dan de dwarsfluit, meest van ivoor, palm- en ebbenhout; 2. (op orgels) open register dat de tonen van de genoemde fluit nabootst.  flagolet (Jeuk) het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek] [N 112 (2006)] III-3-2
mondsteen fondering: fondēreŋ (Panningen), fonderingssteen: fǫndēreŋsštęjn (Nunhem), gedrukte: gedrøk˱dǝ (Sittard  [(krom door de druk van boven)]  ), kamaai: kamaj (Sint-Truiden), kamāj (Bilzen), kamɛj (Klimmen, ... ), kamɛš (Kerkrade), kelderklinker: kelderklinker (Venray  [(verregende steen en daardoor zeer hard)]  ), kę ̞ldǝrkleŋkǝr (Sittard  [(meervoud: kę ̞ldǝrkleŋkǝš)]  ), kromme brok: (mv)  krōm brøk (Venray), mondsteen: monstī̄jn (Kaulille), mǫntstiǝn (Milsbeek), mǫntštęjn (Nunhem), muilsteen: mø̜̜̄̄lstī̄jǝn (Loksbergen) Steen die tijdens het bakproces vlakbij de stookkanalen heeft gelegen en zodoende half gesmolten en kromgetrokken is door de hitte. [N 30, 52c; N 98, 167; monogr.] II-8
mondstuk bek: de bek (Hamont), blessuur: blesuur (Sint-Truiden), embouchure (fr.): amajuur (Vlijtingen), amazuur (Heusden, ... ), ambajour (As, ... ), ambejoer (Neeroeteren), ambejour (Peer), ambejuur (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), ambejòere (Hechtel), ambesjieër (Opitter), ambesjuur (Diepenbeek, ... ), ambesure (Koersel), ambesuur (Lommel, ... ), ambezjoe-er (Peer), ambezjoer (Kuringen), ambezjuur (Neer, ... ), ambezjüür (Rekem), ambezuur (Beverlo, ... ), ambijeoer (Peer), ambisjy(3)̄r (As), amboechure (Hasselt, ... ), amboechuur (Kermt), amboechüür (Diepenbeek), ambouchure (Herstappe, ... ), amboujuur (Peer), ambousure (Rekem), ambujoer (Bree), ambəsjyr (Schinnen), ambəsyr (Hoeselt), ambəsür (Borgloon), ambəšüür (Diepenbeek), ambəzüür (Mechelen-aan-de-Maas), ambəžŭr (Zonhoven), amechure (Zutendaal), amessuur (Koersel), amesuur (Paal, ... ), amezuur (Lommel, ... ), amm`zuur (Bocholt), ammeezjuùr (Eisden), ammessuur (Kwaadmechelen), ammesuur (Rijkhoven), ammezjoer (Eigenbilzen), ammezjuur (Mheer), ammezuur (Achel, ... ), ammuzjuur (Klimmen), ammëzuur (Hoeselt), ampechure (Vroenhoven), aməzjy(3)̄r (Heel), aməzy(3)̄r (Maastricht, ... ), āməzjūr (Maastricht), dambəsüuur (Herk-de-Stad), embechurre (Wintershoven), embechuur (Bilzen), embejoer (Neeroeteren), embeschure (Bilzen), embesjuur (Paal), embochuur (Borlo), embouchure (Bocholt, ... ), embouchuren (Leopoldsburg), embouchuur (Montenaken, ... ), embəsjuur (Eigenbilzen), eͅmbusjyr (Echt/Gebroek), eͅmbəsjy(3)̄r (Diepenbeek), omeschure (Hoeselt), òmboechoere (Genk), < Fr. embouchure, assimilatie van mb > m; sj > z.  aməzy(3)̄ər (Lommel), [sic, zonder -r]  amesuu (Beverlo), a) Zit ins n anger ambesjuur op t insterment.  a:mbəsjūū:r (Roermond), Ammzuur zètte: het mondstuk in de juiste positie tegen de lippen zetten.  amm`zuur (Kaulille), B.v. Ich hem vandaa noauw es gènne-n-ammezuur: ik kan het blaasinstrument vandaag niet goed aan de mond zetten om zuiver en goed te blazen.  amməzuur (Achel, ... ), Een goede - hebben: een blaasinstrument wel weten aan de mond te zetten om zuiver en goed te blazen.  ambəžy:r (Kanne), eerste e zoals in chambre  enbegoerə (Rotem), Embouchure.  ambouguur (Sittard), Fr.  amezjuur (Uikhoven), Fr. embouchure, van emboucher de mond zetten aan, in de mond doen (van en in + bouche mond) < Lat. bucca volgestopte wang, kaak, van een basis met de bet. zwellen.  ammezūūër (Zonhoven), Fr. embouchure.  ambezjuur (Echt/Gebroek, ... ), ambəžyər (Zonhoven), ôboesjüur (Tongeren), Hae haet ein gouw ambouguur, t is een goede blazer. [Sub aanvullingen no. 4]  ambouguur (Sittard), Ik heb geen ammezuur om te spelen.  aməzy(3)̄ər (Hamont), klein puntje boven de z  ambəzūr (Neerglabbeek), moeilijk leesbaar  ambesuer (Lommel), a͂bōēšüür (Moelingen), onder de eerste u staat een e geschreven (als alternatief?)  ambuchure (Neerpelt), van koperinstrumenten  ambəš"r (Opgrimbie), Vgl. Fr. embouchure. Men hoor ook wel eens: ammesjoer.  ambesjuur, (ammesjoer) (Bree), vgl. pag. 194: *EMBOUCHURE, zie AMMEZUUR.  aməzy(3)̄r (Meeswijk), Volkse vervorming van Fr. embouchure.  ammezûû.r (Zolder), wordt niet veel gebruikt  ambougeuer (Neeroeteren), feep: feep (Venlo), hap: hap (Stein), kom: kom (Weert), lidje: [sic]  het leedje (Lanaken), mezuur: mesure (Zolder), mezuur (Tessenderlo), moeilijk leesbaar (mesuer, mesuier?)  mesuur (Kerkhoven), mondstuk: `mu.ndštøk (Gemmenich), moendstuk (Hamont), moendstòk (Maaseik), moentjsjtok (Merkelbeek), moentstək (Dilsen, ... ), mondjsjtuk (Reuver), mondsjtuk (Brunssum, ... ), mondsjtøͅk (Schimmert), mondstek (Genk, ... ), mondsteuk (Zichen-Zussen-Bolder), mondstoek (Sint-Truiden), mondstuik (Montfort), mondstuk (Bocholt, ... ), mondstuək (Ulbeek), mondstèk (Genk, ... ), mondstøͅk (Thorn), mondstək (Hoepertingen), mongdstuk (Sevenum), monjdsjtuk (Maasniel), monjtsjtøͅk (Geleen, ... ), montjsjtøͅk (Doenrade, ... ), montsjtøk (Eys), montsjtøͅk (Heerlen, ... ), montstek (Zutendaal), montstoek (Rekem), montstuk (Groot-Gelmen, ... ), montstük (Neerpelt, ... ), montstɛk (Meeuwen), moondstuk (Tessenderlo), moontjsjteuk (Swalmen), moontjsjtuk (Kapel-in-t-Zand), moŋksjtøk (Waubach), mōndstök (Maastricht), mōndstøk (Gennep), mōnjtsjtøk (Roermond), mōnksjtøk (Nieuwenhagen), mōntsjtøk (Epen), mōntsjtø͂ͅk (Posterholt), mōntstøͅk (Noorbeek), mōntstək (Lanaken), mōͅndstøk (Oirlo), moͅndjstøͅk (Tungelroy), moͅndstøk (Tienray), moͅndstøͅk (Blerick), moͅntsjtøͅk (Ell), moͅntstøͅk (Blerick, ... ), moͅŋtstøk (Sevenum), mòntstük (Tessenderlo), mó.ntstuk (Zolder), mónjtsjtök (Sittard), môndstèk (Neeroeteren), môntstɛk (Meeuwen), møͅntjstøͅk (Urmond), mɛndstök (Hamont), E piepke mèt n ambere -; n klarinèt mèt e kopere -.  móndstök (Maastricht), moeilijk leesbaar  mondstuèk (Schakkebroek), t - van mien träöt is kepot.  móndsjtök (Swalmen), Z. ook o. embouchure.  mó.n(t)stök (Zonhoven), spits: sjpits (Kerkrade), teut: teut (Schulen) *Embouchure: Mondstuk van muziekinstrument. || 1. Mondstuk (voorste deel van blaasinstrument). || 2. Mondstuk van muziekinstrument. || [Mondstuk van een muziekinstrument]. || Ammezuur: 1. Mondstuk van een blaasinstrument. || Ammezuur: [embouchure, mondstuk van een blaasinstrument]. || Ammezuur: embouchure. || Ammezuur: mondstuk (van een muziekinstrument). || Embouchure, mondstuk (van een blaasinstrument). || Embouchure, mondstuk van een blaasinstrument. || Embouchure: embouchure. || Embouchure: mondstelling voor blaasinstrument. || Embouchure: mondstuk bij blaasinstrument en de vaardigheid om op dat mondstuk te blazen. || Embouchure: mondstuk v. blaasinstrument. || Embouchure: Mondstuk van een blaasinstrument. || Fr. embouchure, mondstuk van blaasinstrument. || Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] || Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] || Mondstuk (blaasinstrument). || Mondstuk (deel muziekinstrument). || Mondstuk bij koperinstrument. || Mondstuk van blaasinstrument. || Mondstuk van blaasspeeltuig. || Mondstuk van een muziekinstrument. || Mondstuk van koperen blaasinstrument. || Mondstuk van muziekinstrument. || Mondstuk. || Mondstuk: b) deel van een pijp dat men tussen de lippen houdt, van een blaasinstrument waaraan men de lippen zet enz. || Mondstuk: deel van een pijp dat men tussen de lippen houdt, van een blaasinstrument. || Mondstöck: (Mus.) Mundstück. III-3-2
mondstuk van de kleimolen mond: mõnt (Ottersum), mondstuk: mondstuk (Tegelen), monjtstøk (Thorn), monjtštøk (Reuver, ... ), muil: mūl (Ottersum), snuit: snyt (Ottersum), uitlaat: ytlǭt (Ottersum) De opening onder in de kleimolen waardoor de klei naar buiten wordt gedrukt. [N 49, 16d] || Opening onder in de kleimolen, waardoor de klei naar buiten werd gedrukt. In L 374 stond bij het mondstuk een arbeider, de zgn. klopper (klǫp\r), die telkens een stuk klei van de streng sneed en dit tot een bal klopte (Donkers, pag. 39). [monogr.] II-8
mondvol bakkesvol: bakkesvol (Paal), bakkəsvol (Neerpelt), ⁄n bakkes vol (Kaulille), beet: beet (Lommel), bēt (Hasselt), enə bēt āfbēͅitə (Hasselt), iene beet (Koersel), ne beet (Beringen), ne beet afbijten (Linkhout), ne beet afbète (Beverlo), nen beet (Kwaadmechelen, ... ), nə beet (Beverlo), nə bet (Beringen), nə bēt (Beringen), ənə bēt (Herk-de-Stad), ⁄n beet (Lommel, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  nə grōu̯tə bēət duən (Leopoldsburg), biss (du.): bis (Kerkrade), bizet: bizet (Weert), bof: (ne) boef (Riemst), boef (Gingelom, ... ), bof (Rekem), bouf (Mechelen-aan-de-Maas), boͅf (Lanklaar), buf (s-Herenelderen), buəf (Heers), bòf (Klimmen), bóf (Roermond, ... ), een boef (Jeuk), een bŏĕf aôfbeeten (Grote-Spouwen), eene boef oafbaaite (Genoelselderen), eine boef aafbieten (Rotem), eine böf aəfbiete (Kinrooi), ene bauf (Mechelen-aan-de-Maas), ene boef (Lanaken), ene boef aofbeten (Mopertingen), ene boef oafbeejte (Heers), ene boef oafbiete (Zichen-Zussen-Bolder), ene boef oufbiete (Zichen-Zussen-Bolder), enne boo:f biete (Mheer), enne boof afbieten (Sint-Martens-Voeren), ine boef aefbeëte (Zepperen), ine boeəf oafbyete (Zepperen), ne boef (Jeuk), ne boef oafbêten (Rijkhoven), ne buf oafbeete (Rosmeer), nə buf āfbītə (Zichen-Zussen-Bolder), ənə bof (Opgrimbie), ənə bof āfbitə (Rekem), ⁄n boaf aafbieten (Rekem), ⁄n bòf bèiten (Sint-Truiden), #NAME?  boef (Oirsbeek), bof (Klimmen), (buf-bufke).  bóf (Sittard), (eten).  ⁄ne bóf (Klimmen), (mv. - dim.): (buf-bufke).  bof (Heerlen), (s.m.)  bóf (Banholt), (voor brood).  bóf (Thorn), m.; (voedsel).  bu.f (Eys), ps. deels bij benadering omgespeld volgens Grootaers.  nə bùf [ōͅ.vbē.tə (Borgloon), ps. letterlijk overgenomen.  ne boef aafbīĕte (Waltwilder), əns bo͂f bîte (Vroenhoven), bofje: e bufke aofbieten (Vroenhoven), brok: brok (Lommel), gere mondvol: gere mond vool steeken (Wellen), gêre môand vôâl stīēken (Sint-Truiden), hang: haŋ (Kortessem), ien hang afbijte (Spalbeek), hap: e.n hab (Genk), een hap (Sint-Huibrechts-Lille), ein hab âfbitə (Opglabbeek), ein hap (Reppel), ein hap aafbĕten (Helchteren), ein hap afbieten (Bree), ein hap bieten (Bree), eine hab (Neeroeteren), eine hap (Schimmert), einen hab (Neeroeteren), einen hab aafbieten (Neeroeteren), enen hap aafbieten (Neeroeteren), hab (Diepenbeek), habbe (Opglabbeek), hap (Borlo, ... ), happe (Opglabbeek), hàp (Gennep, ... ), nen hap afbieten (Achel), nen hap afbietten (Achel), nən hap (Zonhoven), ən hap afbite (Kaulille), ənə hap bietən (Hamont), ənəm ap biete (Mechelen-aan-de-Maas), ənən ab bieten (Vucht), ⁄n hap (Lommel, ... ), ⁄n heel hap (Groot-Gelmen), ⁄nen hab (Opitter), ⁄nen hap afbijten (Bilzen), (bij voedsel).  einen hap (Venlo), (vaste stof).  hap (Montfort), (voor vast eten).  hap (Thorn), ps. of toch omspellen volgens Frings: [hb]?  einen häb (Opoeteren), ps. omgespeld volgens Frings.  hap (Ophoven), nən hap āfbītən (Hamont), ənən hāp āfbītən (Hamont), ps. omgespeld volgens Grootaers.  ən hap ōͅfbɛətə (Kortessem), hele mond: nən helle mond afbijten (Tessenderlo), homp: ⁄n hoemp aafbète (Hasselt), ps. de u staat wat hoger geschreven.  ennen hoump afbète (Wellen), keep: (fruit, enz.).  keep (Melick), klots: klŏĕtsj (Nieuwenhagen), moel: ein moal aafbieten (Bocholt), moehl (Herten (bij Roermond)), moehol (Weert), moel (Geleen, ... ), ⁄n moêl bètten (Bocholt), moelvol: moel-vol (Blerick), moelvol (Ell, ... ), n moel vol (Montfort), ⁄n moelvol afbiete (Weert), mond: inne mont aafbête (Hasselt), moondj (Tungelroy), ne mond (Achel), ⁄n mond aafbijten (Peer), ⁄n mond bijten (Sint-Truiden), mondshap: ⁄n mondsof aafbieten (Maaseik), mondsvol: een mondsvol afbijten (Paal), ne monsvol afbèten (Paal), mondvol: də mont voəl (Engelmanshoven), een mondvol afbieten (Sint-Huibrechts-Lille), eene mondvol afbaite (Mal), eene mondvol oifbeiten (Riksingen), eene moŏndvōl oafbaaite (Genoelselderen), ein moendvol aafbieten (Opglabbeek), ein mondvol aafbieten (Opgrimbie), eine mondvol (Gruitrode), en mondvol aafbijten (Houthalen), en mondvol afbejeten (Rijkel), ene moffel afbijte (Moresnet), ene moondvol (Venray), ene moondvol aafbieten (Lanaken), ĕnĕn moontvol āōfbīētĕ (Vroenhoven), inne mondvol aavbijte (Stevoort), inne mondvol âfbijte (Sint-Lambrechts-Herk), inne moondvool afbieëten (Neerpelt), moentjvol (Oirsbeek), moffel (Eys, ... ), mondj vol (Born), mondj-volle (Beesel), mondjvol (Brunssum, ... ), mondjvolle (Neer), mondvol (Diepenbeek, ... ), mondvol afbijte (Mielen-boven-Aalst), mondvol afbijten (Kwaadmechelen, ... ), monjdvol (Reuver, ... ), monjtvóllə (Beesel), monkvol (Kerkrade, ... ), montfel (Geulle), montfoͅl (Paal), montjvol (Doenrade), montvol (Doenrade, ... ), montvoͅl (Meeuwen), moondvol (Amby, ... ), moondvool (Meijel), moondvo͂l (Velden), moondvòl (Maastricht), moondvól (Maastricht, ... ), moonjtvōl (Roermond), moontvol (Maastricht), moontvòl (Maastricht), mŏntvol (Susteren), mŏŏndjvolə (Heel), móͅndvōl (Tienray), moͅmpəl (Lozen), moͅndvoͅl (Veulen), moͅntfoͅl (Houthalen), moͅntvōͅl (Eksel), moͅntvoͅl (Sint-Truiden), muntvoͅl (Beverlo), mòndj vol (Echt/Gebroek), mòndjfol (Nieuwstadt), mòndvol (Kunrade, ... ), móffəl (Epen), móndvol (Bree, ... ), móndvòl (As), mónjtvòl (Susteren), móntjvol (Grathem, ... ), móntjvòl (Urmond), móntjvól (Kapel-in-t-Zand), móntvòl (Venlo), móntvól (Heerlen, ... ), môntvol (Maasbree), n moontvol afbieten (Kaulille), ne moffel afbiete (Lontzen), ne mondvol afbeite (Beringen), ne mondvol afbeiten (Diepenbeek), ne mondvol afbijjten (Lommel), ne mondvol afbijte (Sint-Truiden), ne mondvol afbijten (Kwaadmechelen, ... ), ne mondvol afbèëtĕ (Heppen), ne mondvol āāfbèten (Houthalen), ne mondvol oafbèten (Sint-Truiden), nen mondvol bietten (Achel), nə moͅntfōͅl āvbejətn (Zonhoven), əne moandvol aafbieten (Rekem), ənə mondvol aofbeetən (Eigenbilzen), ənə montvəl oafbijətən (Ulbeek), ənə mōntvol āfbītə (Lanaken), ⁄n moendvol aafbièten (Dilsen), ⁄n mondvol aafbijten (Sint-Lambrechts-Herk), ⁄n mondvol bijten (Hasselt), ⁄ne mondvol aafbète (Hasselt), ⁄ne mondvol afbijten (Gorsem), ⁄ne moond-vol aafbieten (Niel-bij-As), ⁄ne moontvol aofbiete (Veldwezelt), (water).  mondjvol (Melick), montvol (Montfort), m.; (vloeistof).  mu.fəl (Eys), Opm. o comme "ange".  en mofel (Eupen), ps. bij benadering omgespeld volgens IPA; boven de (omgespeld: @) en i staat nog een ~; deze combinatieletters zijn niet te maken/om te spellen..  enə moͅntvoͅəl aoͅfbeͅiətə (Gutshoven), ps. boven de j staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  inne mondvol afbîjten (Ulbeek), ps. letterlijk overgenomen.  inne mondvōl oafbēiëte (Wellen), ne mondvol aafbèiëte (Hasselt), ps. niet omgespeld.  nə mondvol afbɛitən (Zolder), prop: eine prop (Hoensbroek), slok: ene sjloek (Doenrade), enne slôk (Oirlo), sjloek (Hulsberg, ... ), sjloekə (Guttecoven), sjlok (Herten (bij Roermond), ... ), sjlŏĕk (Epen, ... ), sjlŏk (Geleen), sjlók (Sittard), sjlôk (Reuver), sloek (Hoeselt), sloh (Zonhoven), slok (Ittervoort, ... ), slook (Maastricht), slōk (Maastricht), slòk (Sevenum, ... ), slók (As, ... ), slôk (Stein), slök (Maastricht), #NAME?  sjloek (Oirsbeek), sjlŏĕk (Klimmen), (bij inslikken).  slók (Tienray), (bij vloeistof).  eine sloek (Venlo), (vloeistof).  ⁄ne sjloek (Klimmen), (voor vloeistof).  slok (Thorn), m.; (vloeistof).  šlu.k (Eys), vloeistof.  slōēk (Opglabbeek), steek: ⁄n steek afbijten (Voort), volle mond: eine volle moend aafbijten (Maaseik), hie beet er nen volle mond af (Neerpelt), volle smoel: (uitdrukking).  bet er een volle smoel af (Paal) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] || hap, mondvol || mondvol (moffel) [ZND B1 (1940sq)] || mondvol, hap III-4-4
monicazak losse binnenste tas: lōs bĕnəstə tɛ̄jš (Montzen), losse tas: losə teəs (Schulen), militairenmaal: militéérə maol (Bilzen), monicamaal: monikamaal (Eisden), monikàmaol (Bilzen), moniákmoͅ.l (Horpmaal), mōōnikamāāl (Neeroeteren), monicatas: monika tes (Venlo), monikaats-ta͂sj (Bleijerheide), monikates (Eijsden, ... ), monikatèsch (Born), monikatésj (Meerssen), monikatɛs (Meijel), mōnikateͅs (Lanaken), monicatasje: monika teske (Echt/Gebroek), monikateske (Echt/Gebroek), monicazak: monikazak (Opglabbeek) een binnenzak met ruimte tussen de zak en het pand (monikazak?) [N 59 (1973)] III-1-3
monnik broeder: broeder (Melick), broor (Asenray/Maalbroek, ... ), brōdər (Rekem), nə brū.dər (Borgloon), ənə brudər (Rekem), Opm. niet-priester; is dit een opmerking of bedoelt invuller dit als een (tweede/ander) antwoord?!  broor (Obbicht), geestelijke: gɛjsələk (Rekem), kloosterling: kloisterling (Munstergeleen), ’n kloesterling (Heers, ... ), monk: munk (Heerlen), munnk (Schaesberg), mönk (Heerlen), monnik: de monnik (Eigenbilzen, ... ), een monnik (Hasselt, ... ), eine moennek (Opglabbeek), eine monnik (Klimmen, ... ), eine mônik (Neeroeteren), einə monək (Opglabbeek), ene monik (Zichen-Zussen-Bolder), ene monnik (Grote-Spouwen, ... ), enne meunèk (Remersdaal), enne moonik (Sint-Martens-Voeren), ine monnik (Zepperen), meunik (Wellen), monek (Meijel, ... ), monnek (Hasselt, ... ), monnik (Achel, ... ), mŏnnik (Gulpen, ... ), mŏŏnik (Grevenbicht/Papenhoven), mun-nik (Blitterswijck), munnĕk (Weert), munnich (Bocholtz), munnik (Afferden, ... ), mŭnnik (Eys), mònnik (Nieuwenhagen), mònnək (Loksbergen), mónnik (Bree, ... ), mönnich (Rimburg), mönnik (Arcen, ... ), ne monek (Hasselt), ne monnik (Herk-de-Stad, ... ), ne monnk (Heppen), ne monnək (Peer), ne mōnnik (Lommel), ne moͅnnək (Tessenderlo), ne mònnik (Tongeren), ne mónnik (Kwaadmechelen), nne monnek (Valkenburg), unne monnik (Meerssen), ən monnik (Tessenderlo), ənə monək (Rekem), ənə munək (Mechelen-aan-de-Maas), ənə mønək (Montzen), ’n monnik (Hamont, ... ), ’n monnək (Leopoldsburg), ’ne monnik (Rijkhoven), ’ne mónek (Maaseik), (o; bijna oo).  monnik (Venlo), (oude mensen zeggen: munnikº.  munnik (Venlo), het woord monnik zelf wordt niet meer gebruikt  monəkɛnof (Rekem), met v-tje op de o  mönnik (Meerlo), monnikhof eigennaam  mo:nəkəf (Opgrimbie), m¨nnik wordt ook een in de zon gedroogde steen genoemd  mŭnnik (Gennep), Opm. i toonloos.  mun-nik (Vijlen), ¯t zelfde als in het Nederlands  monnik (Wijchmaal), pater (lat.): de paôter (Tongeren), de poater (Kuringen), een pater (Paal), eine pater (Bocholt, ... ), enne paatter (Mheer), enne pao-ter (Wellen), enne pater (Maaseik, ... ), enne poater (Jeuk), enə paotər (Engelmanshoven), ēͅne pa͂ter (Mettekoven), ĕnne pater (Moelingen), inne paoter (Stevoort), inne pater (Nieuwenhagen, ... ), inne patter (Neerpelt), inne pāter (Ulbeek), inne pa͂oter (Wellen), inne poater (Alken, ... ), ne paoter (Beverlo, ... ), ne pater (Heppen, ... ), ne poaeter (Genk), ne poater (Genk, ... ), ne poatər (Meldert), ne poaəter (Ulbeek), nə pater (Leopoldsburg), nə paətər (Alken), nə pa͂ter (Zonhoven), nə pa͂tər (Hasselt), nə poatər (Lummen), nə pōͅətər (Hamont), n’en pater (Houthalen, ... ), paater (Lanklaar), paoter (Beverst, ... ), paotər (Heers, ... ), pater (Amby, ... ), patər (Beringen, ... ), pauter (Tessenderlo), pāātər (Kermt), pāter (Berg-en-Terblijt), pātər (Beek (bij Bree), ... ), pa͂ter (Hasselt), peater (Jeuk), po:ər (Tessenderlo), po:ətər (Zonhoven), poater (Bilzen, ... ), powtər (Voort), powətər (Hoepertingen), poâter (Riemst), poətər (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), pōͅtər (Martenslinde), po͂ͅ:tər (Maastricht), ən poatər (Kwaadmechelen), ən poͅ.tər (Sint-Huibrechts-Lille), ənne poater (Rijkel), ənə paotər (Eigenbilzen), ənə pater (Mechelen-aan-de-Maas), ənə patər (Mechelen-aan-de-Maas), ənə patɛr (Kaulille), ənə pātər (Lanaken, ... ), ənə poater (Sint-Truiden, ... ), ənə pōͅətər (Hamont), ənə poͅtər (Martenslinde), ənɛ pōͅetər (Herk-de-Stad), ’n pater (Helchteren), ’n poater (Paal), ’n poeter (Heers), ’ne pater (Opitter), ’ne poater (Gorsem), (dial.monnik; opgespaarde goed; verborgen voorraad appelen of peren; kinderen doen zulks).  pater (Helden/Everlo), a = franse grange  ne pater (Aalst-bij-St.-Truiden), alleen gebruikt  paater (Reppel), dof  ’ne poter (Bilzen), geen onderscheid  ’n pater (Rekem), meer  pa-ter (Blitterswijck), mogelijkheid: pater  pater (Stokrooie), monnik wordt hier niet gezegd  eine pater (Maaseik), monnik wordt niet gebruikt  eine pater (Rotem), ne poater (Rosmeer), monnik wordt niet gebruikt, men zegt altijd pater  pater (Neeroeteren) Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] || Een monnik. [ZND 31 (1939)] || monnik [SGV (1914)] || Monnik. [ZND 01 (1922)] III-3-3
monnikskap akonie: akonie (Oirlo), apen: - = meervoud van aap  ape (Mechelen-aan-de-Maas), blauwe monnikskap: geen aparte naam  blauwe monnikskap (Berg-en-Terblijt), zelfde  blauwe monnikskap (Echt/Gebroek), dikke spinnenkoppen: dikke spinnekoppen (Jeuk), duivelskoren: di-jvelskure (As, ... ), heergodsjonker: her’jods-sjunker (Bleijerheide, ... ), monnikskap: monniks kap (Oirsbeek), monnikskap (Oirlo), eigen spelling  monnikskap (Montfort), WBD/WLD  monnikskap (Urmond), WLD  monikskap (Guttecoven), monnikskap (Mheer, ... ), monnikskáp (Swalmen), mònnikskàp (Maastricht), ± Veldeke uit Ned?  monnikskap (Tienray), paapmuts: WLD  paap-mûts (Schimmert), paardjes: -  pairdjes (Susteren), papenmuts: mv. aconitum  paapemötse (Altweert, ... ), paterkap: eigen spelling  paterkap (Vlodrop), paterskap: paters kop (Schimmert), paterskap (Swalmen), patesjkap (Wijlre), eigen spellinsysteem  paterskop (Meijel), idiosyncr.  paterskap (Thorn), WLD  paters kap (Montfort), paterskap (Beesel, ... ), soldatenmuts: wegens de vorm van de bloemen: z. L.J. p. 68  seldaoëtemöts (Zonhoven), vergiftige bloem: (vergiftige blom) (Vlijtingen) akoniet, monnikskap || blauwe monnikskap [DC 60a (1985)] || monnikskap || Monnikskap (aconitum napellus). De bloemen zijn licht- of donkerblauw, soms ook wit of blauw met wit, groeien in dichte trossen. De wortel bestaat uit twee aaneen gegroeide bietvormige delen. De gehele plant is zeer vergiftig, voor de mens zelfs de honing [N 92 (1982)] III-4-3
monorail monorail: monorail (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]) Transportmiddel, bestaande uit een aan de kappen van de galerijondersteuning bevestigde profielbalk waarin karren lopen. Aan de karren is een materiaalbak bevestigd die met behulp van een door een lier aangedreven kabel over een rail wordt getrokken. [N 95, 636; monogr.] II-5
monster koolmonster: koalmonstǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]), koolmuster: koǝlmustǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale]), monster: monster (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]) Monster van de koollaag. [N 95, 191] II-5