e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oleander (merium oleander) oleander: [Merium oleander]  òllëjandër (Tongeren) oleander III-2-1
oleander merium oleander oleander: orlejander (Maastricht), orrelejandər (Maastricht) oleander [ZND m] III-2-1
olie bak-l: baköal (Heerlen), boomolie: boemoo.ële (Zonhoven), boomwo’llë (Hoeselt), boumolie (Maastricht), boümoëlie (Gronsveld), (raapolie= smoat of boumolie).  boumolie (Neeritter), bij het slaan van olie, bij de eerste slag ontstond ~, gebruikt als slaolie  bomoͅli (Geysteren), boomolie: olijfolie  bòmoo.ële (Zonhoven), boumolie en azien op de slaoj doen  boumolie (Maastricht), een ander woord voor olijfolie  buimulie (As, ... ), olijfolie eveneens voor het maken van sla  boumolie (Maastricht), boomolig: boom’oalieg (Bleijerheide, ... ), fijne olie: fe"noolie (Beverlo), feͅn ølī (Kwaadmechelen), koolzaadolie: kôelzaotaolie (Haelen), l (du.): èu⁄əl (Brunssum), èùl (Simpelveld), èùəl (Simpelveld), öal (Kerkrade), öel (Eys, ... ), öl (Waubach), öəl (Heerlen), uitspraak euël  oäl (Heerlerbaan/Kaumer), lijnzaadsolie: leezes-aolie (Tegelen), lezesolie (Maasbree), vroeger gebruikt bij bakken of braden  leezes-aolie (Tegelen), olie: aolie (Echt/Gebroek, ... ), aolieh (Nuth/Aalbeek), aoliej (Horn), aolīē (Venlo), aolĭĕ (Heythuysen, ... ), aolə (Loksbergen), aoəlie (Ubachsberg), ao’lie (Tegelen), ao‧ljə (Montfort), aulig (Vlodrop), oalie (Arcen, ... ), oealie (Heel), ol-lie (Blitterswijck), olie (Amby, ... ), ollie (Afferden, ... ), olliej (Meerlo), oolie (Baarlo, ... ), oolĭĕ (Maastricht, ... ), oâlie (Thorn), oèlie (Eijsden), oêlie (Neeroeteren), oële (Bilzen), oëlie (Gronsveld), ōeəlie (Weert), ōēlie (As), ōēwóliej (Heel), ōlie (Berg-en-Terblijt), ōōlīē (Maastricht), ōəli (Reuver), ŏlie (Gennep, ... ), ŏliej (Well), ŏŏllie (Merselo), ulie (Opglabbeek), ūūlĭĕ (Gruitrode, ... ), wolle (Hoeselt), âolie (Genooi/Ohé, ... ), òalie (Moorveld (Waalsen), ... ), òlie (Beek, ... ), òlje (Horn), ólie (Meijel), óllie (Meijel), óólie (Maasbracht), ôelie (Sint-Geertruid), ôlie (Horn, ... ), ôôlie (Leopoldsburg), ‧ūəl‧i (Neeroeteren), (raapolie= smoat of boumolie).  olie (Neeritter), (Smaut).  oalie (Dieteren), he het him in de ôlie - dronk...  ôlie (Beegden), o lang getrokken  ollie (Velden), olie  y(3)̄li (Meeuwen), olig: aolig (Nieuwenhagen, ... ), aoljig (Montfort), aollich (Amstenrade), aoëlig (Gulpen), aoəlich (Heerlen), āōlich (Klimmen), oalich (Brunssum, ... ), oalig (Doenrade, ... ), oaljig (Guttecoven), oaëlig (Gulpen), oēlig (Rimburg), olig (Geleen, ... ), oélig (Gulpen), oêlig (Doenrade), oəlich (Heerlerbaan/Kaumer), òəlig (Simpelveld), raapsmout: ròpsmàat (Tongeren), reub-olie: reub-aolie (Herten (bij Roermond)), van raapolie  reupolie (Caberg), reubs-olie: reupsaolie (Haelen), reubsmout: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken  reupsmaot (Altweert, ... ), reubsolie: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken  reupsoolie (Altweert, ... ), salade-olie: sjlaaj aolie (Meers), sjlaaj- ólie-j (Kapel-in-t-Zand), sjlaaj-aoliej (Herten (bij Roermond)), sjlaat oli (Wijlre), sjlaat-aolie (Guttecoven), sjlaojoolīē (Heugem), slaai-ôlie (Oirlo), slaaiolie (Venlo), slaaiulie (As, ... ), slaaiôlie (Hoensbroek), slaajaolie (Stevensweert), slaajaolĭĕ (Venlo), slaajolie (Ell), slaajollie (Meerlo), slaajōlie (Venray), slaojolie (Maastricht), slaojôalie (Thorn), slojolie (Eksel), sláájaolie (Horst), sláájolie (Pey), bekend produkt  slaojolie (Maastricht), salade-olig: schlaatŏlich (Vijlen), sjlaat-aolig (Klimmen), sjlaatoalig (Wijnandsrade), sjlaatoulig (Brunssum), slaatolig (Eys), šl‧āt˂oͅa.le.x (Eys), schmalz (du.): sjmals (Kerkrade), sla-olie: sjaa-aolĭĕ (Horn), sjla aolie (Guttecoven), sjlaaolie (Posterholt), sjlaolie (Reuver), sjlaoòalie (Moorveld (Waalsen), ... ), sjlàà-aoalīē (Jabeek), sjláá-aolie (Hulsberg), sla olie (Born), sla-aolie (Blerick), sla-olie (Heythuysen), sla-òlie (Montfort), slaolie (Beesel, ... ), voor sla  slààòllie (Gennep), sla-olig: schla-oalig (Gulpen), šl‧āoͅ.ale.x (Ingber), smout: mout (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), schmaat (Eijsden), schmaut (Buchten, ... ), schmāāit (Amby), schmout (Buggenum, ... ), sjmaot (Epen), sjmaut (Einighausen, ... ), sjmauwt (Schinveld), sjmawt (Geleen), sjmāāwt (Klimmen), sjmoot (Doenrade), sjmout (Doenrade, ... ), sjmouwt (Lutterade), sjmàw.t (Susteren), sjmááwt (Moorveld (Waalsen), ... ), sjmòwt (Schimmert), smaaijt (Itteren), smaat (Beverlo, ... ), smaot (Hunsel, ... ), smat (Lommel), smaut (Beek, ... ), smauwt (Meers, ... ), smawt (Urmond), smoat (Maasbracht, ... ), smoa͂t (Ophoven), smout (Bunde, ... ), smōāt (Stramproy), smàwt (Meeuwen), smààt (Loksbergen), smààwt (Urmond), smòwt (As, ... ), smôôt (Wessem), smøͅt (Kwaadmechelen), (raapolie= smoat of boumolie).  smoat (Neeritter), op de a ook een v-tje  schmaŭwt (Schimmert), van koolzaad  smaat (Bilzen), smoutolie: smaajtolie (Maastricht), gesmolten reuzel en raapolie voor het braden van vlees in crisistijd  smaajtolie (Maastricht), Höb geer pien aon euren tien, medam? kook uuch ¯n bevrore reub in e penneke mèt smaajtolie en smeert euren tien demèt in  smaajtolie (Maastricht), spijsolie: spiēsòllie (Merselo), vet: vet (Maastricht), vét (Pey), bij braden van vlees  vèt (Montfort), vleessmout: (oud).  vlies sjmaut (Meerssen), zoete olie: zeuten aolie (Venlo, ... ), zeuten ōlie (Sevenum), zeuten-aolie (Tegelen), zeuten-olie (Sevenum), zuūten òllie (Venray) bakolie || boomolie || boomolie, olijfolie || de vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmakenvan sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || lijnolie || olie [SGV (1914)] || olie uit raapzaad || olie, uit raapzaad gewonnen || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || olijfolie || raapolie || raapolie met reuzelvet || slaolie || slaolie (mindere kwaliteit -) || smout [SGV (1914)] || smoutolie || spijsolie III-2-3
olie of vet gebruikt bij het zwarten lijnolie: l ̇īnǭli (Herten), terpentijn: tɛrpǝntīn (Helden, ... ) In dit lemma zijn de benamingen voor de diverse soorten van olie of vet bijeengeplaatst, die al dan niet gecombineerd met de verschillende soorten kachelzwartsel worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Zie ook het lemma ɛkachels zwartenɛ.' [N 33, 313] II-11
olie slaan olie slaan: o ̝li slǭ.n (Ittervoort), ȳǝ.li slȳǝ.n (As), ōli slō.n (Maastricht), persen: pē.rsǝ (Lanaken), pǫrsǝ (Opoeteren), pɛrsǝ (Neeroeteren), smout slaan: smaj.t slō.n (Neerharen), smaw.t slȳǝ.n (As), smaw.t slǭ.n (Aldeneik, ... ), smǫw.t ~ (Ittervoort), smǭ.t ~ (Kessenich) In een oliemolen olie persen uit geplette en verwarmde zaden. Zie ook de lemmata ɛvoorslagblokɛ en ɛheiɛ.' [Jan 17; Jan 279; Coe 15 add.; JG 1b, add.] II-3
oliebol appelen-beignet: Syst. WBD  appele-biejee (Venlo), berlijnse bol: boule de Berlin  berleinse bol (Bilzen), hoendervot: (h)oondervot (Puth), keutel: kuttel (Waubach), kreupelsvot: Syst. WBD In frituurvet gebakken van pannekoekdeeg: kreupelsvótte.  kreupelsvótte (Maasniel), mosterdbol: Syst. Frings  mostərtbol (Melveren), nonnenvot: nonnevot (Grathem, ... ), nonnevotte (Mechelen, ... ), nonnevotten (Oost-Maarland), nonəvoͅt (Sint-Martens-Voeren, ... ), nŭnnevot (Mechelen-aan-de-Maas), nònnevot (Sittard), nònnevòt (Waubach), nónnevot (Thorn, ... ), nónnevót (Simpelveld), nônnevôd (Eygelshoven), øͅnəvoͅt (s-Gravenvoeren), (in beide gevallen korte oo-klank).  noonnevoot (Heerlen), De door u vermeldde nonnevot is iets heel anders als een oliebol. Hier heeft men de oliebol speciaal met Nieuwjaarsvieringen. Maar de nonnevot is een typisch carnavalsgebak dat er als volgt uitziet: tek. zie vragenlijst/bijlage. Dus een gewone lus met een knoop erin. Deze van deeg gemaakte nonnevot wordt in olie gebakken en daarna met suiker bestrooid.  nonnevot (Sittard), Deeg zonder krenten plat gebakken  nónnevot (Guttecoven), Eigen phonetische  nonnəvot (Valkenburg, ... ), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  nōnnevot (Berg-aan-de-Maas), Eigen syst.  nonnevot (Heerlen), heer had z¯ne boek vol vaan die nonnevotte  nonnevot (Maastricht), korte -oe-  nŏĕnnevot (Oirsbeek), Niet in olie maar in vet gebakken. Nonnevotten met carnaval ronde deegballen of strikken in vet gebakken.  nonnevot (Mechelen), Nonnevot is een deegstuk waarin een z.g. knoop wordt gelegd en dan in olie wordt gebakken (zie ook tek. vragenlijst). Dit is een specifiek Sittards carnavalsgebak, alhoewel dit op meerdere plaatsen in Zuid Limburg wordt gebakken en gegeten, ook als er geen carnaval is.  nonnevot (Munstergeleen), ps. in Heerlen maakt men een soort oliebol van vastere samenstelling. Dit rolt men en maakt er dan een knoop van. Dit noemt men "strikke", ook wel "nonne votte".  nonne vot (Heerlen), schj=ch van chocolade  nonnevot (Heerlerheide), Syst. Frings  noͅnəvoͅt (Hasselt), Syst. WBD  nonnevot (Buchten, ... ), nónnevòtte (Geleen), nónnevót (Boukoul, ... ), Syst. WBD Een door elkaar geslingerd gebak voor vastenavond  nônnevot (Limbricht), Syst. WBD Een nonnevot zou men kunnen noemen een oliestrikje.  nonnevot (Holtum), Verklw. neonnevutje  nónnevót (Heerlen), Verklw. nónnevötje  nónnevot (Venlo), Wordt al specifiek Sittards gebak in de vastenavondtijd in grote hoeveelheden gebakken "non"is een gesneden vrouwelijk varken, waarvan de billen bijzonder rond en vet zijn, zodat de naam daaraan ontleend zou kunnen zijn  nónnevot (Sittard), nonnenvots: nonnevots (Bleijerheide, ... ), non’nevóts (Bleijerheide, ... ), wnt IX kol. 2063/2064 nonnefort: hetzelfde als -veest; naam van een lekkernij. De spelling met f wijkt af van den zuiveren vorm -vort; de vorm -fortsje die soms ook wordt opgegeven, zou doen denken dat bij ons de naam uit het duits komt (-furz) nonneveest: vert. van fr. pet de nonne: een soort van gebak in de vorm van kleine bolletjes, gemaakt o.a. van suiker, eiwit, oranjebloesem, citroensap. Thans vero.  non’nevóts (Kerkrade), nonnenvottenbol: Syst. WBD Nonnevotteböl = speciaal Sittards gebak in de vorm van een krakeling wat in Sittard gebakken wordt met vastenavond.  nonnevotteböl (Blerick), oliebol: aoliebol (Baarlo, ... ), aoliebool (Roermond), aoliebòlle (Swalmen), aolieböl (Roosteren), aôliebol (Sittard), oaliebol (Maasbracht), oeliebol (Gronsveld, ... ), oeliebolle (Oost-Maarland), oeliebòòl (Oost-Maarland), oelieböl (Grathem), oliebol (Belfeld, ... ), oliebollen (Oost-Maarland), oliebòl (Grathem), olieböl (Ittervoort), oliebölle (Nunhem), olliebol (Middelaar), ōliboͅl (Smeermaas), ulibøͅl (Rotem), òliebol (Ulestraten), òliebòl (Roermond), òlliebol (Castenray, ... ), òòliebol (Haelen, ... ), ôliebôl (Nuth/Aalbeek), #NAME?  oliebol (Susteren), (m.). mv.: {#lib$l}.  oͅliboͅl (Lanklaar), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  olieböl (Berg-aan-de-Maas), ooliebolle (Berg-aan-de-Maas), Mv. olieböl  oliebol (Ell), Nieuwe [spelling]  aolieböl (Reuver), Syst. Eijkman  óliból (Gennep), Syst. Eykman  ōͅliboͅl (America), Syst. Frings  oliboͅl (Peer), ōliboͅl (Achel), ōlīboͅl (Neerpelt), uliboͅL (Maaseik), Syst. Frings mnl.  ylībōͅl (Bree), Syst. Veldeke  aoliebol (Tegelen), aolieból (Roermond), aolieböl (Tegelen), olieböl (Tegelen), Syst. WBD  aoliebaol (Baarlo), aoliebol (Boekend, ... ), aoliebo͂:l (Melick), aoliebul (Maasniel), aoliebó.l (Neer), aolieból (Roermond), aolieböl (Sevenum), oa.liebó.l (Boukoul), oalieböl (Boekend), oliebol (Baexem, ... ), oliebolle (Nederweert), olieböl (Blerick), olliebol (Broekhuizen, ... ), ooliebôl (Tungelroy), oolieböl (Panningen), oöliebol (Velden), ŏlliebol (Meijel), òlieböl (Tegelen), òòliebul (Neer), òòlieböl (Velden), Syst. WBD (Neej-jaor)  oliebollen (Oirlo), Syst. WBD Rond van vorm  oliebol (Limbricht), oliekoek: Syst. WBD  òòliekook (Neer), oligbol: aoligböl (Sittard), Een gewoon ronde deegbal van tarwe die in olie gebakken wordt.  aoligböl (Munstergeleen), Ronde bol van deeg en krenten.  oaligbol (Guttecoven), poffel: poefel (Nieuwenhagen, ... ), poefele (Mechelen), poeffel (Bleijerheide, ... ), Syst. Veldeke  poefel (Bocholtz), Syst. WBD  poefel (Kerkrade), poefele (Mechelen), poeffel (Mechelen), Verklw. püffelsje Mit vasteloavend bikt de mam poeffele  poef’fel (Bleijerheide, ... ), pofje: pöfke (Ottersum), smoutbol: smaa.tbo.l (Hasselt), smaa.tbó.l (Zonhoven), smaatbollë (Hoeselt), smautbol (Mechelen-aan-de-Maas), smaëtbol (Berbroek), smā.tboͅ.l (Houthalen), smādboͅl (Ketsingen), smātboͅl (Tongeren), smāətboͅl (Borgloon), smáu̯tbol (Maaseik), (m.).  smātboͅl (Helchteren), gebakken in uit zaad geslagen olie  smautbol (As, ... ), mv.: {~bl}.  smāt boͅl (Borgloon), smàatbùl gó¯n kòupën òp dë kèr¯¯mës  smàatbòl (Tongeren), Syst. Frings  smau̯t˂boͅl (Bocholt, ... ), smaət˂boͅl (Gingelom), smā.u̯t˂bōͅ.l (Overpelt), smātboͅl (Hasselt), smāt˂bōͅl (Gelieren/Bret), smāt˂bōͅlə (Sint-Truiden), smāt˂boͅl (Beverlo, ... ), smāt˂boͅlə (Hasselt), smāt˂bøl (Sint-Truiden), sma͂ət˂boͅl (Gingelom), sma͂ət˂boͅlə (Gingelom), smoət˂boͅl (Kessenich), smōət˂boͅl (Beringen), smōͅu̯t˂boͅl (Beringen, ... ), Syst. Frings (?)  smau̯t˂bolə (Kinrooi), Syst. Frings Boule de Berlin Ingrediënten: licht gerezen deeg in vet gebakken.  smāt˂boͅl (Hasselt), Syst. Frings Dus niet welke op de kermis wordt verkocht, maar gemaakt bij de bakker  smāt˂boͅl (Hasselt), Syst. Frings Mv. —b$l  smōͅu̯t˂bōͅl (Mechelen-aan-de-Maas), Syst. Grootaers  smāt˂boͅl (Lommel), smāt˂boͅlə (Lommel), Syst. IPA  smø͂ͅt˂bo̞l (Kwaadmechelen), Syst. Veldeke  smaotböl (Kinrooi), smoutebol: sma.tebo.l (Hasselt, ... ), smoutebol (Neerpelt), smouttebollen (Eksel), nonnevot = heel klein soesje met witte crème.  smoutebol (Neeroeteren), Syst. Frings  smōͅu̯təbōͅl (Hamont, ... ), Syst. IPA  smo̞ͅu̯təbo̞ͅl (Paal), strik: Mit vasteloavend bikt de mam nonnevótse en sjtrikke  sjtrik’ke (Bleijerheide, ... ) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || carnavalsgebak in de vorm van een strik || carnavalsgebak in strikvorm || een in de vorm van een ring in elkaar gestrengeld rolletje deeg, in olie of vet gebakken en met suiker bestrooid || gebak || in olie of in vet gebakken meelkoekjes in de vorm van een ring of bol, berlijner bol || In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)], [N 16 (1962)] || karnavalsgebak in een strikvorm || oliebol [N 16 (1962)] || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] || oliebol met jam || oliekoekje || poffertje || Poffertje [N 16 (1962)] || smoutbol || smoutebollen || soort gebak || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] III-2-3
oliegroefbeitel, spiebeitel groefbeitel: gruf˱bēsǝl (Simpelveld), gruf˱bęjtǝl (Reuver), kromme ritsbeitel: kromǝ rets˱bęjtǝl (Klimmen), sleufbeitel: šlø̜jf˱bęjtǝl (Wijnandsrade), spiebeitel: špibēsǝl (Kerkrade) Beitel waarmee een ronde groef, bijvoorbeeld een oliegroef of spiebaan in metaal kan worden aangebracht. De oliegroefbeitel lijkt op de ritsbeitel maar heeft een halfronde snede en is meestal licht gebogen. De kromme ritsbeitel (Q 111) werd gebruikt op plaatsen waar men met de rechte ritsbeitel niet bij kon. [N 33, 120; N 33, 111] II-11
oliekannetje oliesmaatje: oalismø̄tjǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), oliesmannetje: oalismeɛntsǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), oligmaatje: oalixmø̄tsjǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]) Metalen kannetje met spitse tuit, voor olie, waarmee luchthamers gesmeerd kunnen worden. [monogr.] II-5
oliekoek boule de berlin: Syst. Frings Woord van jongste generatie dialectsprekers (15-17 jaar).  boule de berlin (Hasselt), bul: bul (Grathem), drie in de pan: Syst. WBD  drie inne pan (Herten (bij Roermond)), flitsje: flitsjkes (Guttecoven), krentenbol: krintebul (Posterholt), krentenkoek: krentekouk (Sittard), krintekoo.k (Waubach), krèntekouk (Sittard), Syst. Frings  krentəkuk (?) (Overpelt), krēntəkuk (Hamont), kreͅntəkuk (Sint-Truiden), Syst. WBD  kreentekōēk (Ottersum), krintekook (Baexem, ... ), krintekōēk (Meijel), krintekòk (Tegelen), oliekoek: aoliekook (Roermond, ... ), oaliekook (Nunhem, ... ), oeliekök (Gronsveld), oliekook (Grathem, ... ), owləkuk (Borgloon), ūlikōk (Maaseik), #NAME?  oliekook (Susteren), Nieuwe [spelling]  aoliekook (Reuver), Syst. Eykman  ōͅlikōk (America), Syst. Frings  olikuk (Achel, ... ), ōlikōk (Kessenich), ōlikuk (Gelieren/Bret), ōlīkuk (Neerpelt), ōͅlikōk (Mechelen-aan-de-Maas), ōͅu̯likūk (Gingelom), oͅu̯ləkuk (Melveren), Syst. Frings mnl.  ylikōk (Bree), Syst. Veldeke  aoliekook (Tegelen), Syst. WBD  aoliekook (Baarlo, ... ), aoliekouk (Limbricht), oa.liekook’ (Boukoul), oalliekeuk (Venlo), oliekoo:k (Panningen), oliekook (Herten (bij Roermond)), oulikook (Velden), òàliekook (Velden), òòliekook (Geleen, ... ), Syst. WBD Een kinderliedje: Bèkker sjie:t lekker sjie:t ao.liekook, bak mich ei keukske dèt sjmaak zo goo:d. Met op de laatste regel de variant: drie mao:l gebakke en nag neet goo:d. Of is dit de derde, mogelijk vierde regel?  ao.liekoo:k (Maasniel), oliekoekje: oliekeukskus (Neeritter), olieskoek: Eigen syst.  ōāleskook (Heerlen), Syst. WBD  ooleskook (Mechelen), oligskoek: oaleskaok (Mechelen), oaligskook (Heerlen), oäligskoch (Bleijerheide), reubskoek: Syst. WBD  reups-kook (Maasniel), rozijnenkoek: Syst. Veldeke  rezienekook (Kinrooi), smoutkoek: sjmautkook (Munstergeleen), sjmawtkoo.k (Puth), smaad kook (Oost-Maarland), smaatkoek (Eksel), smaotkook (Ittervoort), smautkook (As, ... ), smau̯t kok (Rotem), smau̯tkōk (Lanklaar), smawtkōk (Opglabbeek), smātkok (Helchteren, ... ), smoatkook (Ell), #NAME?  schmawtkook (Susteren), Syst. Frings  smātkuk (Hasselt), smāu̯tkōk (Bocholt), smōətkoͅk (Beringen), smōͅu̯tkuk (Achel), Syst. WBD  smaatkook (Leuken), smoutkoekje: smau̯tkøkskəs (Maaseik) In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] || oliekoek III-2-3
olielamp friet: frīt (Swalmen), frit: frī̄t (Swalmen), godslamp: Het bakje is gevuld met olie. Daarop ligt een kruisje of een rond plaatje uit dun metaal met een gaatje erin. Daardoor stak de lampepit die verder zich in de olie bevond. Naarmate de olie zakte, zakte ook het metalen plaatje dat erop lag. Naast deze lampen zijn er natuurlijk ook moderne lampen als neonlicht  goͅtslamp (Halen), lemmet: lēmǝt (Reuver  [(brandde op een lint)]  ), licht: løx (Echt  [(id)]  ), løxt (Thorn  [(gewone stallamp)]  ), olielamp: aoliejlamp (Roermond), aolielamp (Herten (bij Roermond), ... ), aolīēlamp (Obbicht), olielamp (Leuken, ... ), olilamp (Lommel), ōlīlamp (Lanklaar), ōͅlilamp (Niel-bij-St.-Truiden), oͅləlamp (Wellen), ulilamp (Bocholt, ... ), y(3)̄lilamp (Opglabbeek), ølilamp (Beverlo), ǭlilamp (Tegelen), olielamp  y(3)̄lilamp (Opglabbeek), olielampje: olielempke (Meijel), oliepitje: oliepitteke (Halen), oͅlipitjə (Achel), (Met leezendj-olie = lijnolie)  oliepitjes (Tungelroy), oliglamp: oǝlǝxlamp (Kelmis), oligslamp: aoligslamp (Sittard), oͅalixslamp (Bleijerheide, ... ), oͅaləslamp (Bleijerheide, ... ), olielamp  ōāligslamp (Heerlen), olielamp, bijvoorbeeld in de kerk  oaligslamp (Heerlen), Verklw. oaligslempke  oaligslamp (Heerlen), pad: mv. pedde  pɛt (Reuver), pit: pɛt (Belfeld, ... ), smoklamp: smóklamp (Maastricht), smooklamp: smooklamp (Maastricht), smoutlamp: sjmaatlaamp (Gronsveld, ... ), sjmautlamp (Sittard), smaatlamp (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), smaetlamp (Buchten), smatlamp (Rosmeer), smātlamp (Genk, ... ), smoutlamp (Overpelt), smōͅ.tla.mp (Tungelroy), smoͅu̯tlamp (Waterloos), man. mv. ~\\  smātlamp (Borgloon), Uit de tuit kwam het licht. Het bakje was gevuld met smout. Als de smout leeggebrand was, kon men hem vernieuwen door het deksel van het bakje af te nemen.  smōͅtlamp (Halen), vr.  smātlamp (Diepenbeek), smoutlampje: sjmawtlémpke (Klimmen), smaajtlempke (Maastricht), smatlɛmpkə (Wintershoven), smaudlempke (Sittard), smātleͅmpkə (Hasselt), ⁄smāt⁄lēͅmpkə (Boekt/Heikant), (olielamp) zie tekening  smaotlempke (Ospel), olielampje  sjmaadlèmpke (Eijsden), smoutlampje  smøͅtlam⁄jə (Kwaadmechelen), smoutpot: m. mv. ~p€t  smātpoͅt (Hasselt), smoutpotje: smaatputje (Heerlen), snotlamp: (snotneus)  snotla‧mp (Weert), snotnaas: snotnaas (Grathem), snoͅtnās (Ospel), #NAME?  snoͅtnās (Altweert, ... ), snotneus: snotneus (Middelaar, ... ), snòtneus (Castenray, ... ), zie tekening.  snotneus (Oirlo), snuiter: sjnuiter (Urmond), snuiterd: snoetert (Roermond), traangrèle: troͅanjryl (Bleijerheide, ... ), traanlamp: troͅanlamp (Bleijerheide, ... ), wiekje: olielamp met vlottertje waar wiekje doorstak  wekskə (Wellen) \'t Oudste bekende olielampje || De olielamp die tijdens het inzetten in de oven werd geplaatst. [monogr.] || lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || lampje waarin smout als brandstof gebruikt werd || Mijnlamp die men heel vroeger in de mijn gebruikte. Vanwege haar vorm werd zij "Froschlampe" genoemd. [monogr.] || olielamp || olietuitlampje zonder glas || ouderwetse olielamp || Ouderwetse olielamp, vervaardigd van ijzer, met lont, die tijdens het inzetten in de oven werd geplaatst. [monogr.] || smoutlamp || tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)], [N 20 (zj)] || tuitlamp II-4, II-8, III-2-1