e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onderbeschuit bodem: boam (Kerkrade), bōjǝm (Rekem), bǭm (Gulpen, ... ), buik: būak (Jabeek), kont: kōnt (Neerpelt), korst: kos (Mal), kruin: krȳn (Ulestraten), onden: oŋǝ (Kerkrade), onderkant: onjǝrkant (Bocholt), oŋdǝrkānt (Oost-Maarland), oŋǝrkaŋk (Tegelen), ōndǝrkant (Maastricht, ... ), onderkorst: oŋǝrkorst (Heythuysen), oŋǝrkō.rs (Panningen), oŋǝrkōrst (Helden), ōndǝrkors (Blerick), ōndǝrkōrs (Arcen), ōndǝrkǭrst (Ottersum), ōŋǝrskors (Hout-Blerick), onderste: øŋǝlstǝ (Melick), øŋǝštǝ (Geleen), platte kant: platǝ kant (Melveren), vloer: vlūr (Kwaadmechelen) Er was gevraagd naar de "onderkant van de beschuit". Het kan echter zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het onderste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65b] II-1
onderbroek onderboks: onderboks (Hechtel, ... ), ondərboks (Lommel), onərboks (Meeuwen), oonderboks (Venray), oͅndərboͅks (Hamont), underbóks (Gennep), ònderbòks (Bree), òngerbòks (Tungelroy), ónderbóks (Gennep, ... ), óngerbóks (Kerkrade, ... ), ôngerboks (Herten (bij Roermond)), ôngerbóks (Weert), ôngerbôks (Tegelen), Broek.  onderbòks (Eksel), Spelling: <`> = sjwa.  ónd`rbóks (Kaulille), ss. sub boks.  óngerbóks (Uikhoven), Zie ook óngerbrook.  óngerbóksj (Heerlen), onderbroek: onderbroek (Bilzen, ... ), onderbrouk (Vorsen), ongerbrook (Brunssum), onnerbroek (Munsterbilzen), oonderbrook (Kanne), ónderbrook (Maastricht), óndërbroek (Tongeren), Geen onderscheid tussen 005a, 005b en 005c, alleen open vs. gesloten onderbroek.  woͅpə} en [gəslwoͅtə oͅnərbruk (Grote-Spouwen), Zie ook óngerbóksj.  óngerbrook (Heerlen), smeek: damesonderbroek  sjmeek (Waubach), onderbroek  sjmeek (Nieuwenhagen) [onderbroek] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Mannenondergoed [N 114 (2002)] || onderbroek || Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)] || Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)] || Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)] || Open en gesloten onderbroek [N 25 (1964)] III-1-3
onderdelen nummeren afschrijven: āfšrīvǝ (Posterholt), merken: merken (Dilsen), nommeren: numǝrǝ (Mechelen), nǫmǝrǝ (Herten), nommereren: nomǝrīǝrǝ (Bleijerheide), numǝriǝrǝ (Bilzen), numeroteren: numǝrǝtiǝrǝ (Bilzen), nymǝrǫtērǝ (Leopoldsburg), nummeren: nummeren (Dilsen), nømǝrǝ (Heel, ... ), nummerpassen: nømǝrpasǝ (Venlo), paren: paren (Leopoldsburg), pārǝ (Posterholt, ... ), pǫwǝrǝ (Tessenderlo), tekenen: tēkǝnǝ (Bilzen), tekens zetten: tęjkǝs ˲zetǝ (Herten) De onderdelen van een nummer voorzien, opdat de constructie later gemakkelijker in elkaar gezet kan worden. Zie voor het woordtype paren ook het lemma ɛparenɛ in Wld II.9, pag. 111.' [N 53, 207] II-12
onderdelen van de kettingeg achtereger: áxtǝrē ̞gǝr (Merselo), achterste balk: ē̜tǝrstǝn˱ ba.lǝk (Kronenberg), draaiers: drɛ̄i̯ǝrs (Gennep, ... ), duimen: dymǝ (Mook), eegbalk: ē̜x˱ba.lǝk (Cadier), egebalk: ē̜gǝbalǝk (Aijen), egemessen: ē̜gǝmɛsǝ (Aijen), kleine botte tanden: kl˙ęŋ botǝ ts˙ɛ ̝ŋ (Simpelveld), koppelstang: kǫpǝlstaŋ (Siebengewald), ringen: r˙eŋ (Margraten), schakels: šākǝls (Heythuysen), schakeltanden: sxākǝltānt (Mook, ... ), sleepbalk: slē̜i̯p˱balǝk (Aijen, ... ), slē̜p˱balǝk (Siebengewald), šlē.f˱ba.lǝk (Simpelveld), šlē̜ ̝.p˱ba.lǝk (Cadier), slingerbalk: sleŋǝrbalǝk (Lottum), tanden: t˙an (Cadier), t˙ɛŋ (Margraten), trekbalk: tręk˱ba.lǝk (Kronenberg, ... ), tręk˱balǝk (Mook, ... ), trekhaak: trękhǭk (Gennep, ... ), trekijzer: tręk˱īzǝr (Rijckholt), trekstang: trękstaŋ (Siebengewald), vooreger: vø̜ ̝rē ̞gǝr (Merselo), warsbalk: wēǝrš˱ba.lǝk (Margraten) Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 63 en 64. [N 11A, 163b + c + d; monogr.] I-2
onderdelen van het zwenghout en de evenaar avance (fr.): a`vans (Montenaken), buis: bɛ̄s (Binderveld), buitenste schakels: bu.tǝstǝ šā.kǝls (Rekem), buizen: bǫu̯zǝ (Godschei), eghaamhaak: ęxhāmhǭk (Velden), eghaamsknippelhaken: egǝmsknepǝlhø̜̄k (Merselo), haak van de ploeghaam: ǭk ˲van ǝ plōxām (Vucht), haak van het haamhout: hǭk ˲van t hāmhō.t (Beringen), haken: hięk (Hasselt), hø̜̄i̯k (Cadier), hø̜̄k (Aijen, ... ), jø̜k (Hoeselt), haken van de koppel: hyø̜k ˲van dǝ kǫ.pǝl (Tongeren), hameelbuis: hamiǝlbø̜̄s (Montenaken), huis: hys (Mook, ... ), hū.s (Opitter), kam: ka.mp (Doenrade, ... ), kamp (Gingelom), klamp: klã.mp (Cadier), kleef: klē̜f (Banholt, ... ), kl˙ēǝf (s-Gravenvoeren), kl˙ɛ̄f (Sint-Martens-Voeren, ... ), kleuf: klø̜̄f (Margraten), klinghaken: kleŋhø̜̄k (Lottum), kram(p): kra.mp (Margraten), krã.mp (Cadier), krā.mp (Gronsveld, ... ), krammen: krɛm (Cadier), ogen: ǫu̯gǝ (Maaseik), oog: ūǝx (Merselo), ǫx (Rijckholt), ring: reŋ(k) (Kronenberg), schachtel (d.): ša.xtǝl (Mechelen, ... ), schakel: kǝl (Doenrade), šaxǝl (Gronsveld, ... ), šā.kǝl (Rekem), šākǝl (Doenrade, ... ), %%misschien meervoud%%  šɛxǝl (Rijckholt), (pl -ǝ)  sxa.xǝl (s-Gravenvoeren, ... ), scheihuis: šęi̯hū.s (Heythuysen, ... ), schevel: sxē̜vǝl (Mook), sloffen: slofǝ (Aijen), trekhaken: trękhǭkǝ (Mook), trekkam: trękka.mp (Simpelveld), trekring: trękreŋ(k) (Lottum), verschevelijzer: vǝrsxē̜vǝlīzǝr (Aijen, ... ), verscheveling: vǝrsxē̜vǝleŋ (Aijen, ... ), verstek: vǝrstɛk (Neeritter), verstelijzer: vǝrštɛlīzǝr (Rijckholt), warselhaak: wērsǝlhǭk (Sint Pieter) Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 98, 99 en 100. [N 11A, 103a + b + c; N 11A, 104a + b; div.; monogr.] I-2
onderdeur deur: dør (Nederstraat), dø̄ǝr (Oirsbeek), dø̜̄u̯r (Sint-Truiden), dø̜r (Mechelen), deurtje: dø̄rkǝ (Rotem), grendeldeur: gręŋǝldø̜r (Velm), halve deur onder: halǝvǝ dø̄r ōndǝr (Gennep), kalverdeur: kau̯vǝrdȳr (Maaseik), klapdeur: klap˱dø̜̄r (Hamont), kleine poort: klē̜ ̞n pu̯ǫi̯t (Millen), onderdeur: o.ndǝrdīr (Bree), o.ŋǝrdȳr (Welten), ondǝrdø̄r (Cadier, ... ), ondǝrdø̜̄r (Vijlen), onǝrdø̄r (Mal, ... ), oŋdǝrdø̄r, oŋdǝrdø̜̄r (Eijsden), oŋǝrdȳr (Hoensbroek, ... ), oŋǝrdȳǝr (Stevensweert), oŋǝrdø̄r (Eisden, ... ), oŋǝrdø̜̄r (Nunhem), uŋǝrdø̄r (Guttecoven), øŋǝrdø̄r (Susteren), ōndǝrdø̄r (Rothem), ǫn(d)ǝrdi̯ø̜r (Val-Meer), ǫndǝrdø̜̄r (Halen, ... ), ǫnǝrdei̯ǝr (Beverst), onderhalf: ǫnǝrhāf (Rosmeer), onderhelft: ondǝrhęlǝft (Gennep), onderpoort: oŋǝrpǭǝt (Hoensbroek), ǫn(d)ǝrpu̯ǫt (Val-Meer), ǫndǝrpu̯ø̜t (Zichen-Zussen-Bolder), onderslag: oŋǝršlāx (Hoensbroek), ǫnǝrslāx (Boekt Heikant), ǫnǝrslāǝx (Kermt), onderste: ǫndǝrstǝ (Hasselt), onderste deel: o.ndǝrstǝ dei̯ǝl (Opheers), ondǝrstǝ d‚ēl (Vliermaal), onderste deur: onǝrstǝ dø̜̄r (Riksingen), oŋǝrstǝ dør (Maasmechelen), øndǝrstǝ dø̄r (Meijel), øŋǝštǝ dyǝr (Eys), ø̜̄ŋǝrstǝ dø̄r (Boekend), ø̞ ̞nǝštǝ dø̜̄r (Teuven), ǫ.nǝrstǝ dø̄r (Tongeren), onderste halfdeur: o.ndǝrstǝ halǝf˱dø̄i̯ǝr (Opheers), onǝrstǝ hāf˱dø̄r (Mal), øndǝrštǝ hǭf˱dø̄r (Schimmert), ǫnǝrstǝ hāf˱dør (Nederstraat), onderste halve slag: ø̜n(d)ǝrstǝ halǝvǝ slax (Beringen), onderste halve stalsdeur: oŋǝrstǝ halǝf štals˱dø̄r (Maasniel), onderste helft: ø̜̄ŋǝrstǝ hęlǝf (Boekend), onderste paardsdeur: ǫndǝrstǝ pęrs˱dø̜̄r (Achel), onderste poort: øŋǝštǝ pǭrt (Klimmen), onderste slag: on(d)ǝrstǝ slax (Beringen), onǝrstǝ šlāx (Maasmechelen), onǝrstǝ šlǭx (Riksingen), oŋǝrstǝ slāx (Grathem), oŋǝrstǝ šlāx (Maasmechelen, ... ), øŋǝštǝ šlāx (Eygelshoven), ǫn(d)ǝrstǝ slax (Beringen), ǫnǝrstǝ slāx (Boekt Heikant), onderste vleugel: ǫ.nǝrstǝ vli.øgǝl (Tongeren), onderstuk: oŋǝrštøk (Haelen), ǫndǝrstøk (Leopoldsburg), ǫndǝrstø̞ ̞k (Neerpelt), ǫnǝrstøk (Boekt Heikant), onderstuk van de kleine kant: ǫ.ndǝrstø̜k ˲van dǝ klē̜ ̞nǝ kānt (Borlo, ... ), ondervleugel: oŋǝrvlø̄gǝl (Stevensweert, ... ), onderzwaai: oŋǝrzwɛi̯ (Eisden), paardsstaldeur: pɛrsšta.ldø̜̄r (Panningen), schuurdeur: sxø̜i̯ǝrdø̄r (Linkhout), staldeur: staldø̄r (Linkhout, ... ), vast stuk: vast støk (Meldert) Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.] I-6
onderdorpel gîte d'eau: šidō (Stein), onderdorpel: oŋǝrdølpǝr (Bleijerheide), oŋǝrdørpǝl (Geulle), oŋǝrdø̜rpǝl (Posterholt, ... ), ōndǝrdø̜rpǝl (Ottersum), raamdorpel: rāmdø̜rpǝl (Castenray, ... ), steenlijst: stijǝnlɛst (Tessenderlo) De onderste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Voor buitendeur- of buitenraamkozijnen werd de onderdorpel vroeger meestal uit eikehout of natuursteen vervaardigd, bij binnendeurkozijnen uit vure- of dennehout, soms uit eikehout. Tegenwoordig wordt ook hardhout, kunststof en metaal gebruikt. [N 55, 7c; monogr.] II-9
ondereinde van de stam aarsgat: eejəsgàt (Loksbergen), boks: boks (Haler, ... ), bōks (Roermond), bóks (Roermond), bôks (Pey, ... ), de bŏks (Heythuysen), (antwoord hoort vermoedelijk bij 022a)  bôks (Herten (bij Roermond)), dat na het afzagen in de grond blijft zitten  bóks (Blitterswijck, ... ), eigen fon. aanduidingen  bôks (Ell), eigen spellingsysteem  boks (Meijel, ... ), eigen spellingsysteem o ! / broek  boks (Neer), ideosyncr.  bóks (Susteren), Nijmeegs (WBD)  bóks (Meijel), Veldeke  bòks (Echt/Gebroek, ... ), Venlo e.o.  bôks (Maasbree), WBD / WLD  bôks (Reuver), WBD/WLD  bóks (Kapel-in-t-Zand), WLD  boks (Maasbree), bŏ ks (Tungelroy), bŏĕks (Oirsbeek), bòks (Sevenum, ... ), de b‧ooks (Thorn), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  bo͂ks (Haelen), boomvot: baumvot (Lutterade), eind: WLD  eet eng (Vijlen), knaar: eigen spellingsysteem  knoar (Neer), knots: IPA, omgesp.  knoͅts (Kwaadmechelen), kont: kont (Eigenbilzen, ... ), kontj (Reuver), koont (Maastricht), kònt (Neerharen), kónt (As), als ie omgezaagd is  de koônt (Oirlo), eigen spellingsysteem  kont (Maastricht), Endepols  kŏnt (Maastricht), Veldeke aangepast palataal  koont (Tienray), WLD  kont (Zonhoven, ... ), kóntj (Sweikhuizen), ± WLD  koont (Vlijtingen), ko‧nt (Ospel), kop: ideosyncr.  kop (Hoensbroek), onderstuk: ideosyncr.  ongerstuik (Thorn), poes: m.v. puus  poes (Blerick), poet: poet (Maastricht), post (in de grond): (post in de grond) (Houthalen), stam: stam (Montfort), WLD  shtam (Brunssum), stob: stoeb (Blitterswijck, ... ), stronk: strōōnk (Horst), strónk (Steyl), strônk (Venlo), eigen spellingsysteem  stjronk (Neer), strōnk (Meerlo), oude spellingsysteem  strongk (Meijel), WBD-WLD  sjtrónk (Roermond), WBD/WLD  sjtronk (Kapel-in-t-Zand), WBD/WLD ó even gesloten als oo = voet met wortels  strónk (As), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)  sjtro͂nk (Haelen), tronk: eigen spellingsysteem  troenk (Merkelbeek), voet: de voot (Schimmert), voet (Eksel, ... ), voot (As), vout (Nieuwstadt), vōōt (Maastricht), vòòt (Pey), Bree Wb.  voot (Bree), Endepols  de voot (Maastricht, ... ), voot (Maastricht, ... ), ideosyncr.  voot (Susteren), NCDN  voot (Stevensweert), Veldeke 1979 nr 1  voët (Venray), Veldens dialekt  voot (Velden), WBD / WLD  vōōt (Beesel), WBD/WLD  voot (As, ... ), vōōt (Nieuwenhagen), WLD  voot (Heel, ... ), voot v.d. boum (Maastricht), vōēt (Gennep), vōōt (Maastricht, ... ), vôot (Swalmen), vôôt (Gulpen, ... ), WLD korte klank  voot (Maastricht), ± WLD  voot (Weert), vot: de vòt (Hoensbroek), vo.t v. (Eys), vod (Stein), vos van der schtam (Vaals), vot (Amby, ... ), voͅ.t v. (Ingber), vòt (Schinnen, ... ), vót (Epen, ... ), #NAME?  vòt (Klimmen), eigen spellingsysteem  vot (Geleen, ... ), ideosyncr.  vot (Eijsden, ... ), Veldeke  de vot (Klimmen), vot (Waubach), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  de vot (Gulpen), WBD-WLD  vòt (Roermond), WBD/WLD  de vot (Caberg), vot (Lutterade, ... ), vòt (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), vót (Heerlen), WBD\\WLD  vòt (Amstenrade), WLD  de vòt (Geleen), de vôt (Schimmert), vod (Schinnen), vot (Born, ... ), vòt (Doenrade, ... ), vót (Ubachsberg), zit in de grond  de vot (Stein), wortelenstronk: de wortelestrônk (Boekend) aardeinde ve boom || Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)] || Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: het dikke uiteinde van de stam (onderaan) [N 75 (1975)] || onderstuk ve boom || stobbe, onderstuk ve boom III-4-3
ondergisting beierse gisting: beierse gisting (Maastricht, ... ), koude gisting: koude gisting (Kerkom), ondergisting: ondergisting (Maastricht, ... ) De gisting die optreedt bij temperaturen tussen 5 en 10 graden Celsius. [monogr.] II-2
ondergoed hemd en broek: humme en brook (Beek), interlock (eng.): [Van Dale: interlock (Eng.), 1. dubbel breigoed van fijne garens, waarbij de lussen in de dwarsrichting niet op dezelfde hoogte liggen; - 2. ondergoed van zulk weefsel]  entərloͅk (Hamont, ... ), Van Dale: interlock (Eng.), 1. dubbel breigoed van fijne garens, waarbij de lussen in de dwarsrichting niet op dezelfde hoogte liggen; - 2. ondergoed van zulk weefsel.  intërlòk (Tongeren), lijfgoed: lièfgood (Venlo), liëfgood (Venlo), lijfwas: liefwèsj (Kerkrade), lijnwaad: `t lievend (Maastricht), kliəvət (Achel), lai.vənt (Tongeren), lēͅvət (Vliermaal), leͅivət (Velm), leͅvot (Romershoven), lieved (Veldwezelt), lievend (Eijsden, ... ), lievendj (Nieuwstadt, ... ), lievent (Brunssum, ... ), lijvet (Hoeselt), līēvend (Meerlo, ... ), līēvendj (Boeket/Heisterstraat), t leͅvət (Rosmeer), [1. wasgoed]  liévend (Gronsveld), Betekent ook het linnen.  lī:vəncj (Kinrooi), lange ie-klank  lievent (Wittem/Partei), mnl. lynwaet, lin(ne)waet, contractie van lijn (= vlas) + waad (= kleding, gewaad). Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: lijwaad.  lievet (Achel, ... ), Ook i.b.v. linnengoed, wasgoed.  lèèvet (Sint-Truiden), lijves: Ook lievend.  līēves (Meerlo, ... ), onderdingen: `t ondərdingə (Zelem), `t onnerdinge (Lummen), `t onərdiŋə (Beringen), onderdinge (Eksel), onderdingen (Eksel), ondərdingə (Hechtel), ondərdəngə (Halen, ... ), onnerdénge (Diepenbeek), onəRdiŋə (Paal), ŏnderdinge (Meijel), oͅndərdeŋə (Kwaadmechelen), oͅndərdiŋə (Tessenderlo), oͅnərdeͅngə (Diepenbeek), ónderdinge (Meijel), óngerdinge (Egchel), Onderdingen.  ondərdeŋə (Beverlo), Onz.  onərdeŋə (Zolder), onderdinges: ondərdeͅngəs (Donk (bij Herk-de-Stad)), ondergerei: ondergrei (Venray), óndergrèj (Gennep), ondergoed: `t ondergoot (Bree), o.ndəRgūt (Tongeren), o.nərgu.t (Tongeren), oendergoet (Opglabbeek), oengergood (Schinveld), ondergoed (Alken, ... ), ondergoet (Sint-Truiden, ... ), ondergoewd (Achel), ondergoēd (Bilzen), ondergood (Epen, ... ), ondergoot (Neeroeteren, ... ), ondergowd (Vliermaal), ondərgoed (Loksbergen), ondərgōt (Bree, ... ), ondərgu (Meijel), ondərgu:d (Wintershoven), ondərgut (Brustem, ... ), ondərgut} (Beverlo), ondərguwt (Lommel, ... ), ondərgūt (Hamont), onergoed (Houthalen, ... ), ongdergood (Oost-Maarland), ongergoed (Geistingen), ongergood (Beesel, ... ), ongergood [ongərgod} (Neerharen), ongergoot (Heerlerheide, ... ), ongergoud (Sittard), ongergouwd (Sittard), ongergoêt (Nuth/Aalbeek), ongergōōd (Jabeek), ongərgoət (Rotem), ongərgōt (Ophoven), onnergoed (Bilzen, ... ), onnergoëd (Eigenbilzen), onnergōēd (Hoeselt), onərgōͅut (Lummen), onərgu.t (Meeuwen), onərgut (Eigenbilzen, ... ), onərgyt (Spalbeek), oondergoed (Venray), oondergood (Bocholt, ... ), oondergoot (Bree), oondeRgoot (Mesch), oondergooëd (s-Gravenvoeren), oondergoöd (Mheer), oongergood (Boekend, ... ), oongergoot (Schaesberg), oongerjoot (Bocholtz), oŏndergōēd (Oirlo), oŋərgot (Rekem), oŋərgōt (Boorsem, ... ), ōngergood (Maasbracht, ... ), ōŋəRgo:t (Kinrooi), ŏĕngergood (Oirsbeek), ŏndərgowt (Vliermaal), ŏngergood (Stevensweert), o͂ngərgōt (Eisden), o͂ͅndərgōt (Lanklaar), oͅn(d)ərgūt (Val-Meer), oͅndergoͅut (Borgloon), oͅndərgōt (Teuven), oͅndərgoͅut (Linkhout), oͅndərgut (Beringen, ... ), oͅndəRguwt (Hasselt), oͅndərguət (Hasselt, ... ), oͅndərgūt (Zichen-Zussen-Bolder), oͅngərgót (Stokkem), oͅnərgot (Mechelen-aan-de-Maas), oͅnərgut (Hoeselt, ... ), oͅnərgūt (Grote-Spouwen, ... ), oͅnərgŭt (Boekt/Heikant), oͅŋərgot (Eisden), u:nərgōt (Opglabbeek), undergoed (Rummen (WBD)), undergood (Amstenrade), ungergood (Hoensbroek), ungərgōt (Maaseik, ... ), ŭndərgud (Opheers), òngergood (Hoensbroek, ... ), òngergoot (Aldeneik, ... ), òngergoud (Sittard), òngergōod (Swalmen), òòngergòòd (Posterholt), óndergood (Maastricht), óndergóut (Gors-Opleeuw), óndërgōēd (Tongeren, ... ), óngergood (Baarlo, ... ), óngergoud (Limbricht), óngergout (Sittard), ónnergoed (Zutendaal), ónərgūt (Ketsingen), ôngergaut (Einighausen), ôngergood (Ell, ... ), ôngergoot (Schimmert, ... ), eens in de was heet het: leivet  ondergoed (Bilzen), informant: et lievendj=ondergoed+slopen+lakens etc (inhoud van de linnenkast)  òngergood (Haelen), Spelling: <`> = sjwa.  ònd`rgood (Bocholt), ónd`rgooëd (Kaulille), spelling: Frings  òndərgówt (Paal), ondergoedje: ongergoetje (Neerpelt), onderkleren: onderkleer (Gors-Opleeuw), onderkleier (Bree), onderkleijer (Neeroeteren), onderkliehr (Meijel), onderkliêr (Venray), ongderkléjer (Eijsden), onger klejjer (Bleijerheide), ongerkleier (Chèvremont, ... ), ongerkleijer (Blerick, ... ), oonderkleijer (Maastricht), ōngerkleier (Sittard), ŏngerkleijer (Stevensweert), ònderkleijər (Bocholt), òngerkleijer (Roermond), òngerklijer (Hoensbroek), ónderkleijer (Bree), óngerkleijer (Munstergeleen, ... ), óngerklier (Sevenum), Mv.  òngerkleijer (Tungelroy), onderlijnwaad: onderlíevent (Ulestraten), ondersporten: óngersporte (Tungelroy), onderwas: onderwesch (Heerlerheide, ... ), ongerwesch (Simpelveld), ongerwesj (Eygelshoven, ... ), ongerwêêsch (Kerkrade), oongerweisch (Vaals), oongerwèsch (Hoensbroek), óngerwèsj (Kerkrade), was: wesj (Nieuwstadt) 1. lingerie; - 2. ondergoed || 2. ondergoed || interlock || lijfgoed || ondergoed || ondergoed (lijflinnen) || ondergoed, de onderkleren || Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)] || ondergoed, onderkleding (onderdinge, ondergoed) [N 02 (1960)] || ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] || ondergoed: lijflinnen || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)] || wasgoed, ondergoed III-1-3