e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onderoven afvalruimte: afvalruimte (Maastricht), amerenhok: ǭmǝrǝhok (Rothem), amerlok: ǭmǝrlǭk (Jabeek), asbak: asbak (Lommel), asgat: asgat (Neeritter), askot: askūǝt (Genk), aslok: ašlōk (Koningsbosch), ɛšloak (Nuth), ɛšlǭǝk (Schinveld), asoven: ɛšǭvǝ (Jabeek), assengat: asǝgāt (Tungelroy), assenkelder: asǝkɛldǝr (Maaseik), assenkot: asǝkut (Sint-Truiden), asǝkǫt (Kwaadmechelen), assenlok: ɛšǝlǭk (Geleen), assenschoude: ɛšǝšǫwt (Brunssum), bakhuis: bakǝs (Brunssum), drooghok: drȳxhok (Maastricht), droogkast: drȳxkas (Waubach), droogoven: drȳxoavǝ (Voerendaal), drȳǝchǭvǝ (Heythuysen), droogruimte: dryǝxrymdǝ (Gulpen), faggenlok: fakǝlǭk (Noorbeek), geerkast: gērkas (Waubach), getuigkeet: gǝtē̜jxkēt (Bilzen), kelder: kǫldǝr (Melveren, ... ), kɛldǝr (Eys, ... ), kot: kūt (Mal), kuil: kul (Rekem), lok: luǝk (Eijsden), lǭk (Amstenrade), onder de oven: ōndǝr dǝn ōvǝ (Maastricht), ōndǝr dǝr ōǝvǝnt (Wittem), onder gen oven: oŋǝr gǝn oavǝ (Heerlen), onderoven: onderoven (Heugem), ondǝrhōvǝ (Neerpelt), ondǝruavǝ (Munsterbilzen), ondǝrōvǝ (Meijel, ... ), ondǝrǭvǝ (Venlo), onǝrōvǝ (Houthalen), oŋǝrō.vǝ (Panningen, ... ), oŋǝrōvǝ (Helden, ... ), oŋǝrǭvǝ (Amstenrade, ... ), øndǝrǭvǝ (Boekel), ōndǝrūvǝ (Bocholt), ōndǝrǭvǝ (Arcen), ōwndǝrǭvǝ (Ottersum), ōŋǝrǭvǝ (Hout-Blerick, ... ), ǫndǝrøvǝ (Hasselt), ǫndǝrø̄vǝ (Hasselt, ... ), ǫngǝrǭvǝ (Melick), ǫnǝrōvǝ (Stokrooie), ǫŋǝrǭvǝ (Melick), open oven: ōpǝn ōvǝ (Cadier), open ruimte: ǭǝpǝ rø̜jmtǝ (Beek), ovenbed: ǭvǝbɛt (Geulle), ovenkelder: ūvǝkɛldǝr (Maaseik), ovenkot: ūvǝkot (Maaseik), ovenskelder: ūvǝskaldǝr (Oost-Maarland), rijskast: rijskast (Blerick), rē̜skas (Bevingen, ... ), rīskas (Gronsveld, ... ), rīskɛ̄st (Panningen), rijsoven: rēšōvǝ (Meijel), tak: tak (Maastricht), weegplaats: wūxplāts (Ulestraten) De onderoven als plaats waar de narijs kan plaatsvinden: de informant van L 290 vermeldt dat dit vroeger zo gebeurde, terwijl de informant van L 383 zegt dat in de onderoven de narijs plaatsvindt bij koud weer. [N 29, 39a] || De onderoven waarin de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b] || De ruimte beneden in de oven. Deze onder-oven heeft zowel in het bakhuis als in de bakkerij verschillende gebruiksmogelijkheden. De as wordt erin geborgen en eventueel wordt het hout erin gedroogd. Soms functioneert deze ruimte als rijsplaats voor het brood. Aardappelen kunnen erin bewaard worden evenals rapen, wortelen en bieten. Zelfs broedgrage hennen worden erin opgesloten (Weyns 68). De informant van Q 97 vermeldt nog de functie van "weegplaats voor fruit" voor deze onveroven, waarvan de informant uit L 269a zegt dat die zes vierkante meter groot is. Zie afb. 10. [N 29, 5a; N 29, 5b; monogr.] II-1
onderploegen inakkeren: ęn[akkeren] (Montenaken), omakkeren: em[akkeren] (Zutendaal), om[akkeren] (Eisden), øm[akkeren] (Diepenbeek, ... ), omdoen: emdū.n (Beverst, ... ), ømduǝn (Zonhoven), ømdū.n (Houthalen, ... ), omvaren: emvǭ.rǝ (Heesveld-Eik, ... ), onderakkeren: ondǝr[akkeren] (Sint-Truiden, ... ), oŋǝr[akkeren] (Dilsen, ... ), ő.nǝr[akkeren] (Zutendaal), ǫ.nǝr[akkeren] (Berg, ... ), ǫndǝr[akkeren] (Hoepertingen, ... ), ǫnǝr[akkeren] (Berbroek), onderbouwen: o.ndǝr[bouwen] (Lottum), oŋǝr[bouwen] (Kronenberg, ... ), õndǝr[bouwen] (Aijen, ... ), onderdoen: o.n(d)ardō.n (Bocholt), o.nǝrdō.n (As, ... ), o.ŋǝrdū.n (Leut), oŋǝrdō.n (Panningen), oŋǝrdōn (Herten, ... ), oŋǝrdōǝn (Kinrooi), oŋǝrdū.n (Maasmechelen, ... ), õndǝrdūǝn (Margraten), ōndǝrdūn (Gronsveld, ... ), ǫn(d)ǝrdun (Beringen), ǫndǝrdun (Tessenderlo), ǫndǝrdøn (Zepperen), ǫndǝrdū.n (Neerpelt), ǫnǝrdun (Berverlo), ǫnǝrdű̄.n (Berbroek), onderploegen: o.ndǝr[ploegen] (Lottum), o.nǝr[ploegen] (Niel-bij-As, ... ), ondǝr[ploegen] (Maastricht), oŋǝr[ploegen] (Berg, ... ), ǫndǝr[ploegen] (Achel, ... ), ǫnǝr[ploegen] (Koersel, ... ), ondervaren: o.nǝrvā.rǝ (Niel-bij-As), ondǝrvǭ.rǝ (Overrepen), oŋǝrvārǝ (Haelen, ... ), õndǝrvārǝ (Margraten), ǫ.nǝrvǭ.rǝ (Genk, ... ), opeennieuw akkeren: op.ęnnǫu̯ [akkeren] (Heesveld-Eik), opeennieuw omdoen: op˱ǝnnǫu̯ [omdoen] (Munsterbilzen), opnieuw omdoen: ǫpnǫu̯ [omdoen] (Houthalen), uitgooien: ǭ.t˲gui̯ǝ (Godschei) In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14] I-1
onderraam onderraam: ōndǝrrām (Ottersum), onderstuk: ǫndǝrstęk (Bilzen), ondervleugel: oŋǝrvlyǝjǝl (Bleijerheide), ǫndǝrvliǝgǝl (Bilzen) Het onderste, beweegbare gedeelte van een schuifraam. [N 55, 39b] II-9
onderregel onderdorpel: oŋǝrdørpǝl (Geulle), oŋǝrdø̜rpǝl (Posterholt, ... ), onderregel: ondǝrrēgǝl (Maastricht), oŋǝrrēgǝl (Stein), ōndǝrrēgǝl (Ottersum), onderrichel: oŋǝrrigǝl (Sint Odilienberg), onderste travers: ǫndǝrstǝ travē̜r (Bilzen), onderstuk: oŋǝrštøk (Bleijerheide), ondertravers: ondǝrtravęjǝr (Tessenderlo) De onderste horizontale plank van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26d; monogr.] II-9
onderring kruiring: kruiring (Gennep, ... ), muurplaai: mōrplāj (Molenbeersel), rolring: rǫlreŋk (Weert), vloerring: vloerring (Beesel, ... ), vlūrreŋk (Weert) De houten ring op de molenromp waar de kruirollen op lopen. De onderring is soms geheel of gedeeltelijk bekleed met staalplaat om te voorkomen dat de rollen het hout van de onderring indeuken. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53c; A 42A, 106] II-3
onderrok halve onderrok: halve ongerrok (Ittervoort), hauvəòŋəròk (Mechelen-aan-de-Maas), hawve(n)onderrok (Stokkem), japon: žapo͂ͅ (Bree), jupetje (<fr.): jĕpkə (Ketsingen), juupke (Roermond), žypkə (Rosmeer), jupon (fr.): `zypo͂ (Ketsingen), sjupon (Boekend, ... ), ž po͂ (Gingelom), žüpoŋ (Velm), žüpo͂ͅ (Mechelen-aan-de-Maas), žüpô (Leopoldsburg), žəpoͅn (Halen, ... ), (Fr. uitspr.)  jupon (Leopoldsburg), juponnetje (<fr.): žüpōͅkə (Hasselt), ə ~zypōkə (Borgloon), onderjupe (<fr.): o:nderjə:p (Wintershoven), onderjaup (Hoeselt, ... ), onnerjaup (Millen), onərjōͅp (Romershoven), onərjoͅup (Riksingen), ŋnərjəup (Tongeren), onderkleed: onderkleid (Schimmert), onderkliëd (Eksel), onderrok: n ongderrok (Eijsden), oengerok (Schinveld), oengerrok (Oirsbeek), onderoͅk (Kaulille), onderrok (Beringen, ... ), ondəroͅk (Beverlo, ... ), ongderrok (Oost-Maarland), onger-ròk (Klimmen), ongerok (Grathem), ongerrok (Bleijerheide, ... ), ongerrŏk (Stevensweert), onnerrok (Boekt/Heikant, ... ), onərok (Meeuwen), oonderrok (Maastricht, ... ), oondurrok (Mesch), oongerrok (Hout-Blerick), oŋərok (Boorsem), oŋəroͅk (Ophoven, ... ), ōndəròk (Opheers), oͅndərok (Tessenderlo), oͅndərŏk (Sint-Truiden), oͅndəroͅk (Beringen, ... ), oͅneroͅk (Kermt), oͅnneroͅk (Donk (bij Herk-de-Stad)), oͅnəroͅk (Boekt/Heikant), oͅŋəroͅk (Eisden), underoͅk (Kwaadmechelen), underrok (Amstenrade, ... ), ungerrok (Hoensbroek), unneròk (Wijk), unərok (Opglabbeek), òngerrok (Hoensbroek, ... ), ònəròk (Paal), ónderrok (Bree, ... ), óngerrok (Egchel, ... ), óngerròk (Munstergeleen), óngerrók (Heerlen, ... ), ônderrok (Oirlo), ôngerrok (Ell, ... ), ööngerrok (Hout-Blerick), syn. onnderkiel.  onnerrok (Diepenbeek), onderschors: oͅnərsXoͅrs (Boekt/Heikant), volgens zegsman amper nog gebruikte term  onnerschors (Boekt/Heikant), onderschort: ondersjort (Meijel), ondersjòrt (Meijel), ongersjort (Herten (bij Roermond), ... ), ongersjòt (Waubach), oonderschort (Horst, ... ), oongersjort (Neeritter), ŏngersjort (Heythuysen), oͅndəršort (Lanklaar), óngersjort (Horn), öongersjort (Posterholt), onderschorts: oondersjêûts (Mechelen), oͅndəršøͅts (Teuven), pikkeltje: Uitsl. verkl.  pikkelke (Weert), piszieltje: onderste vrouwenrok WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke.  pizielke (Heerlen), rok: rok (Meerlo, ... ), schoot: WNT: schoot (I), 1. Onder den ogrdel of onder hetmiddel eenigszins ruim afhangend deel van een kleedingstuk [...]; 7. Vrouwenrok die bij een jak behoort en daarmee de bovenkleeding uitmaakt.  schōt (Heerlen), schors: schors (Neerpelt), schort: schjort (Heerlerheide), sjort (Baarlo, ... ), sjŏrt (Meijel), sjórt (Haelen, ... ), schurket: sjörket (Sittard), sjörreket (Mheer), suppetje: WNT: zie sub hanssop: De tot eene koppeling geworden eigennaam Hans Sop, vertaling van hd. Has Supp(e), de naam van eene komische tooneelfiguur die ontleend is aan de Franschen Jean Potage.  suppeke (Beringen), sø̄pəkə (Beringen) jupon: onderrok || onderjurk || onderrok || onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)] || onderrokje voor kleine meisjes || rok [SGV (1914)] || steeds onderrok III-1-3
onderschijf onderschijf: oŋǝršīf (Maxet), Éndǝrsxiǝf (Gennep), ǫŋǝrsxīf (Weert), onderste schijf: ondǝrstǝ sxø̜f (Kaulille), oŋǝrstǝ šīf (Neeritter, ... ), øŋǝlstǝ šīf (Herten), ǫŋǝrstǝ sxīf (Weert) De onderste van de twee schijven van het rondsel. Zie ook afb. 58. [N O, 14e] II-3
onderschuiver inschuiver: ešȳvǝr (Spekholzerheide), insteker: enstē̜kǝr (Milsbeek), enštē̜.kǝr (Sittard), ēnstē̜kǝr (Venray) Arbeider die de vormbakken onder de vormbakpers schoof. [monogr.] II-8
onderslagbalk draagbalk: drāx˱balǝk (Bleijerheide, ... ), drǭx˱balǝk (Tessenderlo), drager: drɛǝjǝr (Bleijerheide), lateibalk: latęjbalǝk (Ottersum), muurbalk: mūrbalǝk (Posterholt), onderslagbalk: oŋǝršlāx˱balǝk (Mechelen, ... ), ōndǝrslax˱balǝk (Ottersum), opvanger: op˲vɛŋǝr (Bleijerheide), scheerbalk: šē̜rbalǝk (Bilzen), zolderbalk: zø̜ldǝrbalǝk (Sint Odilienberg) De balk die ter versteviging haaks onder een balklaag doorloopt. [N 54, 119a; N 54, 119b] II-9
onderslagmolen molen: [molen] (Berlingen), onderslagmolen: ondǝršlā.x[molen] (Maastricht), onderslagrad: ǫŋǝrslaxrǭǝt (Kuringen), onderwatermolen: ondǝrwǭ.tǝr[molen] (Lanaken), open rad: ǭǝpǝ roǝt (Gutschoven), stuwmolen: styw[molen] (Haren) Watermolen waarbij het water tegen de schoepen aan de onderzijde van het molenrad duwt. Gezien de grote verspreiding van dit molentype in het onderzoeksgebied, hadden de meeste invullers er geen specifieke term voor. Zie ook afb. 10 en de toelichting bij het lemma ɛbovenslagmolenɛ. Het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 23; Coe 4; Grof 15] II-3