e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ondiep dreeg: drei̯ (Hoensbroek, ... ), drīǝx (Putbroek), drēi̯ (Oirsbeek), drēi̯.x (Eksel), drēx (Gulpen, ... ), dręi̯ (Bleijerheide, ... ), dręi̯.x (Heythuysen, ... ), dręi̯x (America, ... ), dręx (Molenbeersel), dręǝx (Valkenburg), drę̄ ̝x (Sint-Pieters-Voeren), drę̄i̯ (Heugem), drę̄i̯.x (Horst), drę̄i̯x (Gennep, ... ), drę̄x (Achel, ... ), drɛi̯ (Banholt, ... ), drɛi̯x (Ophoven), drɛ̄i̯ (Gronsveld), dun: den (Ellikom, ... ), døn (Overpelt), kree: kriǝ (Grote-Brogel), kreeg: krqx (Kleine-Brogel  [contaminatie van kree en dreeg]  ), licht: lex (Brunssum, ... ), lext (Opglabbeek, ... ), līǝt (Bleijerheide), locht: lox (Geleen), loxt (Kerkhoven, ... ), luxt (Kwaadmechelen, ... ), lochte: loxtǝ (Herten, ... ), niet diep: net˱ [diep] (Eygelshoven, ... ), nēt˱ [diep] (Amby, ... ), nęi̯t˱ [diep] (Amstenrade, ... ), ondiep: on[diep] (Blerick, ... ), schou(de): skã (Buvingen, ... ), sxã (Donk, ... ), sxā (Aalst, ... ), sxāf (Oostham), sxār (Houthalen), sxāx (Hechtel, ... ), sxǭ (Paal), ša (Berg, ... ), šau̯ (As, ... ), šāu̯ (Kanne, ... ), šrau̯ (Niel-bij-As  [(met ingevoegde r - wel naar analogie van dreeg)]  ), šxā (Zonhoven), šǫl (Elsloo), šǫu̯ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), schoutjes: sxākǝs (Gingelom), šākǝs (Rutten), vloot: vloot (Nuth, ... ), vlōǝt (Roggel) De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
ondiep ploegen afakkeren: ā.f˱[akkeren] (Hasselt, ... ), ǭ.f˱[akkeren] (Godschei), afbelken: ǭf˱bø̜lǝkǝ (Diepenbeek), afbouwen: áf˱bǫu̯ǝ (Merselo), afploegen: ãf[ploegen] (Neeritter  [(met de brabander)]  ), áf[ploegen] (Paal), afrijden: afrę̄i̯ǝ (Rummen), afrę̄ǝ (Halen, ... ), ã.frę̄i̯ǝ (Berbroek, ... ), āfrę̄i̯ǝ (Lummen), áfrę̄(i̯)ǝ (Linkhout), afschaven: ã.fšãvǝ (Meeuwen), afschellen: afsxęlǝ (Loksbergen), ǭ ̞fsxęlǝ (Bokrijk), ǭ.fšęlǝ (Munsterbilzen), afstroppen: ā.fstrǫpǝ (Berbroek, ... ), akkeren: akǝrǝ (Eys, ... ), belken: be.lkǝ (Eisden, ... ), belken (Niel-bij-As, ... ), belkǝ (Beek, ... ), belkǝn (Urmond), belǝkǝ (Heerlen, ... ), beę̄.lkǝ (Millen), bø̜.lkǝ (Beverst, ... ), bø̜.lǝkǝ (Godschei), bø̜lǝkǝ (Diepenbeek, ... ), bē ̞lǝkǝ (Gronsveld, ... ), bēlkǝ (Eijsden), bę ̝.l(ǝ)kǝ (Tongeren), bę ̝.lkǝ (s-Herenelderen), bę ̝.lǝkǝ (Bommershoven, ... ), bę.lkǝ (Berg, ... ), bę.lkǝn (Elen), bę.lǝkǝ (Boorsem, ... ), bęlkǝ (Beek, ... ), bęlkǝn (Stein, ... ), bęlǝkǝ (Amby, ... ), bęu̯lǝkǝ (Sint Pieter), bę̄.lǝkǝ (Kanne), bę̄lǝkǝ (Borgharen, ... ), bę̄ǝlkǝ (Gingelom, ... ), (met gevokaliseerde l)  bę.lkǝ (Hees), blekken: blękǝ (Neerpelt, ... ), blękǝn (Helchteren), blęʔǝn (Tessenderlo), blɛ ̝kǝ (Meijel, ... ), blɛkǝ (Lommel), bouwen met de brabander: [bouwen] męt ˲dǝn˱ brǭbɛndǝr (Baarlo), bovenaf rijden: bōvǝnaf rɛi̯ǝ (Oostham, ... ), breken: brēkǝ (Heugem, ... ), brę̄.kǝ (Boukoul, ... ), brę̄kǝ (Born, ... ), dabploegen: dǝpplugǝ (Wijchmaal), de grond losmaken: dǝ grǫnt Iǫsmãkǝ (Beringen), diep stropen: dēp štrøę̄ ̝pǝ (Margraten  [(werd op grote bedrijven gedaan)]  ), door de grond schrijven: dű̄ǝr dǝ gro.nt šri.vǝ (Wijshagen), doorploegen: dūǝrplōgǝ (Rotem), doorsteken: dō.rstę̄.kǝ (Kessenich, ... ), dō.rštę̄.kǝ (Boukoul, ... ), dōrstę̄kǝ (Heel, ... ), dōrštę̄kǝ (Beegden, ... ), dūǝ.rstē.kǝ (Elen), dūǝrstīǝkǝ (Maaseik), dǭrštę̄kǝ (Heythuysen), dreeg belken: [dreeg]˱ bę.lkǝ (Maasmechelen), dreeg bouwen: [dreeg bouwen] (Aijen, ... ), dreeg omdoen: [dreeg omdoen] (Achel, ... ), dreeg omploegen: [dreeg omploegen] (Maaseik), dreeg ploegen: [dreeg ploegen] (Baarlo, ... ), dreeg varen: [dreeg] ˲vãrǝ (Baexem, ... ), dreeg voren: [dreeg] ˲vōrǝ (Ospel), droog ploegen: drȳx [ploegen] (Kanne), effentjes ploegen: ɛfǝkǝs [ploegen] (Berg en Terblijt), flatsen: flatsǝ (Aijen, ... ), gans effentjes ploegen: gans, ęfǝkǝs [ploegen] (Eys), hardland ploegen: hãrtlant plōgǝ (Opglabbeek), herstoten: hɛrstǭǝtǝ (Beverst), het land snijden: ǝt laŋk šnii̯ǝ (Tegelen), kulteren: køltǝrǝ (Klimmen, ... ), kø̜ltjǝrǝ (Sittard), soms met bijbetekenis van "slecht ploegen  kø̜ltǝrǝ (Ransdaal, ... ), licht ploegen: [licht ploegen] (Overpelt, ... ), lichtjes omschellen: lextǝkǝs ømsxęlǝ (Bokrijk), locht omdoen: [locht omdoen] (Tessenderlo), locht ploegen: [locht ploegen] (Geleen, ... ), locht rijden: [locht] rę̄ǝ (Kwaadmechelen), lochte ploegen: [lochte ploegen] (Swalmen), lochtjes omploegen: lo ̝xskǝs˱ [omploegen] (Kwaadmechelen), losploegen: ǫsplōgǝ (Heythuysen), luchtig bouwen: løxtǝx [bouwen] (Gennep, ... ), maar effentjes ploegen: mɛr ɛfǝkǝs [ploegen] (Stein), ombuttelen: ømbøtǝlǝ (Eygelshoven), omdoen: [omdoen] (Heythuysen, ... ), omduwen: omdyi̯ǝ (Urmond), omflatsen: ømflatsǝ (Aijen, ... ), omgooien: omgoǝi̯ǝ (Urmond), ø̜mgui̯ǝ (Gronsveld), omkretsen: omkrɛtsǝ (Ulestraten), omkulteren: ø̜mkø̜ltǝrǝ (Rijckholt), omrijden: ømrái̯ǝ (Paal), ømręi̯ǝn (Koersel), omschellen: ømsxø̜lǝ (Zonhoven), omslaan: ømslǫǝn (Achel), ømslǭǝn (Overpelt, ... ), omslagen: umslǭgǝ (Tessenderlo), omstoten: omstūǝtǝ (Bocholt), omštoatǝ (Geleen), ømstou̯ǝtǝn (Lommel), omstropen: ømstrø̄pǝ (Mook), op de stroopvoor legen: op ˲dǝ štrø̄f˲vōr lę̄gǝ (Simpelveld), op kant schellen: op kãnt sxęlǝ (Aijen), opstroppen: ǫpstrǫpǝ(n) (Diepenbeek  [(vroeger)]  , ... ), opvaren: ǫp˲vãrǝ (Oud-Caberg), ǫp˲vā.rǝ (Boorsem, ... ), ǫp˲vǭ.rǝ (Kanne, ... ), opvoren: ǫp˲vō ̞rǝ (Neeroeteren), plat bouwen: plat˱ [bouwen] (Velden), ruw ploegen: ruw ploegen (Maasbree), scharren: sxɛrǝn (Achel), schavelen: šãvǝlǝ (Montfort  [(zes à zeven cm diep)]  ), schavens ploegen: sxāvǝs [ploegen] (Kwaadmechelen), schellen: skęlǝ (Vorsen), sxęlǝ (Aijen, ... ), sxęlǝn (Lommel, ... ), šø̜lǝ (Beverst, ... ), šø̜lǝ(n) (Diepenbeek), šęlǝ (Baarlo, ... ), šęlǝn (Vliermaalroot), šɛ ̝lǝ (Bocholtz, ... ), schoorbelken: šōrbę.lkǝ (Maasmechelen  [(de schoren even omkeren)]  ), schou akkeren: [schou akkeren] (Halen, ... ), schou omdoen: [schou omdoen] (Houthalen, ... ), schou omrijden: [schou] ømrę̄i̯ǝ (Berverlo), schou ploegen: [schouploegen] (Paal), schrabben: šrabǝ (Tegelen), schrappen: sxrápǝ (America, ... ), sloffen: slofǝ (Siebengewald  [(met tweescharige ploeg)]  ), storten: stǫrtǝ (Grote-Brogel, ... ), stǫrtǝn (Kleine-Brogel), stropen: strøę̄ ̝.pǝ (s-Gravenvoeren), strøę̄ ̝pǝ (Eijsden, ... ), šrø̄pǝ (Schaesberg, ... ), štrøę̄ ̝.pǝ (Sint-Martens-Voeren, ... ), štrøę̄ ̝pǝ (Cadier, ... ), štrø̄.fǝ (Bleijerheide, ... ), štrø̄pǝ (Berg / Terblijt, ... ), štrø̜i̯pǝ (Bemelen, ... ), stroppen: stropǝ (Duras, ... ), strǫpǝ (Aalst, ... ), telen: tø̄lǝ (Helden), verstoten: vǝrstuǝtǝ(n) (Achel, ... ), vǝrstūǝtǝ (Neerpelt, ... ), zwart maken: zwart mãkǝ (Thorn), zwɛt mǭʔǝn (Kwaadmechelen), žwart mãkǝ (Ulestraten), žwat mãkǝ (Mechelen) De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.] I-1
ondiep poten dreeg: dręi̯ (Einighausen, ... ), dręi̯x (America, ... ), dręi̯ǝx (Heythuysen), drɛi̯x (Peij), drɛx (Afferden, ... ), drɛ̄i̯x (Maasbracht), drɛ̄x (Tienray, ... ), niet diep: net dēp (Eygelshoven, ... ), nit dēp (Putbroek, ... ), nēt dēp (Amby, ... ), niet diep genoeg: niet diep genoeg (Siebengewald), nēt dēp gǝnox (Blerick, ... ), nēt dēp gǝnoxt (Beegden), nēt dēp gǝnōx (Amstenrade, ... ), ondiep: ondēp (Blerick, ... ), ondęi̯p (Weert) Vergelijk ook de lemmaɛs Ondiep en Ondiep Ploegen in aflevering I.1, p. 85-87. Het materiaal van dit lemma kan worden beschouwd als een aanvulling op dat van aflevering 1. Daar er in de eerste aflevering geen kaarten zijn opgenomen, is hier in kaart 14 ook het materiaal van de genoemde lemma¯s toegevoegd, zodat een algemene kaart Ondiep kon worden getekend. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [A 20, 1a] I-5
ondiepe voor, ondiep geploegd land (het land is/ligt) gebelkt: gǝbę.lǝk (Dieteren), gǝbę.lǝkt (Simpelveld), gǝbęlǝk (Berg / Terblijt, ... ), gǝbęlǝkt (Doenrade, ... ), gǝbę̄ ̝lǝk (Borgharen), (het land is/ligt) gestroopt: gǝštrøpt (Eys, ... ), gǝštrø̄.ft (Simpelveld), gǝštrø̜p (Sibbe / IJzeren), gǝštrø̜pt (Gulpen, ... ), (het land is/ligt) omgeflatst: ømgǝflatst (Mook), akkervoor: akǝr[voor] (Oost-Maarland), belk: belǝk (Margraten), bę.lǝk (Sluizen, ... ), bęlǝk (Guttecoven, ... ), belkenvoor: bęlǝkǝ[voor] (Waasmont), belkers: bę.lǝkǝrs (Heers), belkjes: bę̄ ̝lǝkskǝs (Rijckholt), belkvoor: belǝk˲[voor] (Bingelrade, ... ), bęlǝk˲[voor] (Buchten, ... ), bę̄ ̝lǝk˲[voor] (Oost-Maarland, ... ), blek: blęk (Kaulille), braak: brō ̞ǝk (Terwinselen), brǭk (Margraten), braakvoor: brǭk˲[voor] (Neeritter), de belken: be.l(ǝ)kǝ (Piringen, ... ), belǝkǝ (Margraten), bę.lkǝ (Mal, ... ), bę.lǝkǝ (Bommershoven, ... ), bęlkǝ (Voerendaal), bęlǝkǝ (Boekhout, ... ), bę̄ ̝lǝkǝ (Rothem), de braken: brǭkǝ (Voerendaal), de stropen: štrōpǝ (Margraten), de stroppen: strǫpǝ (Aalst, ... ), doorgestoken voor: dūǝrgǝstūǝkǝ [voor] (Maaseik), dreeg gevaren voor: dręi̯x ˲gǝvãrǝ [voor] (Weert), drege voor: dr ̇ęi̯ [voor] (Cadier, ... ), dr ̇ęi̯x ˲[voor] (Boeket), drei̯ [voor] (Hoensbroek), dręi̯gǝ [voor] (Boekend, ... ), dręi̯x ˲[voor] (Blerick, ... ), drę̄ [voor] (Wijlre), drę̄x ˲[voor] (Leunen, ... ), drege voord: dręi̯x ˲[voord] (Leuken, ... ), drootvoren: drǭt˲vǭrǝ (Heythuysen), gestroopt land: gǝštrø̄ ̞p lānt (Rijckholt), gǝštrø̄.f lai̯ŋk (Simpelveld), het (land) ligt in de belk: ǝt lek˱ en dǝ bęlǝk (Cadier, ... ), ǝt lik˱ en dǝ bęlǝk (Margraten), het (land) ligt in de stropen: ǝt lek˱ in dǝ štrø̄ ̞pǝ (Rijckholt), ǝt lik˱ en dǝ štrø̄pǝ (Margraten), het gebelks: gǝbęlǝks (Margraten), het gestroops: gǝštrø̜ps (Margraten, ... ), het gestropt: gǝstrǫpt (Velm), het ligt in de belkvoren: ǝt lek˱ en dǝ bę.lǝk˲vǫǝrǝ (Rijckholt), ǝt lik˱ en dǝ belǝk˲vǭrǝ (Margraten), het ligt op bulken: ǝt lik˱ ǫp˱ bølǝkǝ (Hasselt), het ligt op de stroopvoor: ǝt likt˱ op ˲dǝ štrø̄f˲vōr (Simpelveld), ondiepe voor: ondēpǝ [voor] (Blerick, ... ), ondęi̯pǝ [voor] (Sittard), ondiepe voord: ǫndēpǝ [voord] (Kaulille), scholp: sxǫlǝp (Houthalen), schoude voor: sxã [voor] (Zepperen), šã [voor] (Beverst, ... ), stoppelvoor: stǫpǝl[voor] (Aijen, ... ), stroop: štrøę̄i̯p (Eijsden), štrøę̄p (Banholt, ... ), štrø̄ ̞p (Rijckholt), štrø̄p (Margraten), stroopvoor: strø̄ ̞p˲[voor] (Oost-Maarland), štrø̄ ̞p˲[voor] (Rijckholt), štrø̄f˲[voor] (Simpelveld), stropvoor: strǫp˲[voor] (Sint-Truiden), voortje: vøę̄rkǝ (Bocholt, ... ), vø̄rkǝ (Maasniel, ... ), vø̜rǝkǝ (Montzen) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor a) de ondiepe voor in het algemeen; b) de voor die ontstaat bij de een of andere manier van ondiep ploegen; c) de akker die in zodanige voren geploegd ligt. Van een indeling in groepen moest worden afgezien, omdat van sommige woordtypen niet alleen de meervouds-, maar ook de enkelvoudsvorm bruikbaar is voor de ondiepe voren waarmee men de akker beploegt, en bijgevolg voor de aldus bewerkte akker zelf. De termen zijn voornamelijk gerangschikt naar het grondwoord voor "ondiep geploegd" resp. "ondiepe voor". Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N P, 12; N 11A, 109c + d; add.: JG 1b; N 11, 59; A 20, 1b; monogr.] I-1
oneerlijk behaalde winst bedrogen (volt.deelw.): bedraoge (Vlodrop), bedrogen (Leopoldsburg), buit: buit (Amby, ... ), buīt (Schimmert), buut (Maastricht, ... ), buut binne hebbe (Sevenum), būīt (Maastricht), būūt (Reuver), būūät (Beesel), bəət (Loksbergen), foes: vgl. Herten-bij-Roermond Wb. (pag. 122): foesje, 1. vals of verkeerd voorlichten, bedriegen; -2. knoeien, in de betekenis van: oneerlijk handelen.  foesj (Kapel-in-t-Zand), foetel: foehtel (Waubach), foetelen (ww.): foetele (Maasniel), foetelgeld: fōētəlgèljt (Susteren), fraude (<fr.): fraude (Merkelbeek), nep (bn.): nep (Echt/Gebroek), oneerlijk (bn.): onaerlijk (Montfort), profijt: perfiet (Maastricht), slag slaan (ww.): slaag sloo⁄n (Eksel), valse winst: valse wins (Venlo), vuil (bn.): vuil (Maastricht) oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)] III-3-1
oneerlijk(heid) achterbaks: achterbaks (Meijel), afzetterij: aafzetteri-j (As), bedonderij: bedonderij (Maastricht), bedrieger: bedreeger (Sevenum, ... ), bedreger (Schimmert), bedreijer (Kerkrade), bedrēger (Voerendaal), bədregər (Wijnandsrade), bedriegerij: bedrēgeri-j (As), v.  bədr‧ygər‧eͅi̯ (Eys), bedrog: bedraog (Geulle, ... ), bedrog (Caberg, ... ), bədròch (Maastricht), bədròòch (Venlo), (ww.: bedrege).  bedrog (Ell), betoeperij: v.  bətu.pər‧eͅi̯ (Eys), bezeikerij: bəzeikərij (Maastricht), bəzēēkərij (Nieuwenhagen), canaille (fr.): karnalje (Heerlerbaan/Kaumer), gefoetel: gəfōētəl (Beesel), gekonkel: gekonkel (Gulpen, ... ), gekonkul (Brunssum), gekónkel (Susteren), gekonkelfoes: gekonkelefoes (Caberg), gekonkelefoeës (Waubach), gekonkəlfoes (Urmond), gekónkelfoes (Maastricht, ... ), gekónkelfŏĕs (As), gemeen: gemein (Herten (bij Roermond), ... ), hoerzak: hoorzak (Loksbergen), jodenstreek: juddestreek (Venray), joderij: jŭdderie (Schimmert), konkelefoes: koonkelefoes (Maastricht), konkelfoes: konkelfoes (Born, ... ), konkələfoes (Montfort), kònkləfoes (Roermond), kônkelfoës (Nunhem), konkelfoezelarij: kónkelfoezelarijj (Maastricht), kwaadspreekster: kaodsjprèèkster (Merkelbeek), leugenaar: leugenaar (Vlodrop), leugeneer (Maastricht, ... ), leugenéér (Reuver), luugenaer (Eys), leugenachtig: leugenachtig (Horst), leugenechtig (Ophoven), luugenechtig (Caberg), leugenbeest: lūugebīes (Oirsbeek), liegerd: liegerd (Meijel), liegerig en bedriegerig: lēēgərich èn bədrēēgərich (Nieuwenhagen), louche: fr. louche  loesj (Maastricht), nep: nep (Echt/Gebroek), niet eerlijk: ne.t ˂‧iərlək (Eys), ni-j ierlek (Beverlo), niet oprecht: neet oprech (Maastricht), niet recht voor de vuist: ni-j rècht vur-e vōst (Beverlo), onbetrouwbaar: onbetrouwbaar (Eksel, ... ), oneerlijk: nie eerlijk (Eigenbilzen), o.n‧iərlək (Eys), on eerlijk (Montfort), on ierlek (Kesseleik), on ierlisch (Vaals), on-ie-ërlik (Beesel), onaerlik (Beek), onairlik (Neer), onearlik (Lutterade), oneerlek (Hoeselt), oneerlijk (Born, ... ), oneerlik (Maasniel, ... ), onerlik (Meijel), oniaerlək (Urmond), oniearlik (Geleen), onierlek (Amby, ... ), onierlijk (Gulpen, ... ), onierlik (Maastricht, ... ), onierluk (Brunssum, ... ), onieërlek (Waubach), onieërlich (Klimmen), onieërlijk (Gulpen), onieërlik (Nunhem), onièrlik (Thorn), oniêrlik (Bree), oniëerlik (Echt/Gebroek), onīērlich (Nieuwenhagen), onīērlik (Tungelroy), onīrlək (Meeuwen), onjerlik (Geulle, ... ), onîe-éérlik (Schinnen), oonierlijk (Maastricht, ... ), oonierlik (Gronsveld, ... ), oonierluk (Maastricht), oonierlək (Maastricht), oonieərlik (Heel), oonīērlək (Maastricht), uneerlik (Thorn), ònierlijk (Venray), ònieërlek (Castenray, ... ), ón-îerlich (Heerlen), óneirlik (Susteren), ónierlik (Maastricht), ónierrelek (Maastricht), ónier’lieg (Bleijerheide, ... ), ónieërlijk (Blitterswijck, ... ), ónīērlik (As, ... ), ónīērlək (Meeuwen), ónérlək (Hamont, ... ), ónîerlik (Susteren), ónîêrlək (Epen), ônie:rlik (Herten (bij Roermond)), ôonîerlək (Kelpen), ùnierlek (Beverlo), onrechtvaardig: ùnrèchtvjèreg (Beverlo), ontrouw: óntroe (Sittard), opgemaakt mannetje: opgemaakt menneke (Eksel), pfusch (du.): fŏĕsj (Heerlen), schuinsmarcheerder: schuunsmarsjeerder (Venlo), slecht: sleg (Maastricht), te kwader trouw: tekaojertròw (As), vals: vals (Beesel, ... ), valse (Jeuk), va‧ls (Weert), vàls (Loksbergen), verneuker: vernuuker (Meijel), verneukerij: verneukerie (Gulpen), verneukeriej (Mheer) liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)] || niet eerlijk || niet te vertrouwen, vals, oneerlijk || oneerlijk || onoprecht || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)] III-1-4
oneetbare bes afval: afval (Jeuk), bes: WLD  bes (Wijnandsrade), duivelskers: duvelskese (Echt), #NAME?  duuvelskîêsj (Klimmen), vb. hondskers, frangula alnus, nachtschade, solanum nigrum, enz.  duuvelskeersch (Valkenburg), duivelskral: duuvelskral (Venlo), b.v. nachtschade  duuvels kralle (Blerick), WLD  duvelskral (Maasbree), giftige bes: giftieje besse (Vaals), giftige bes (Roermond), ideosyncr.  giftige (Vlodrop), WBD/WLD  giftige bès (Susteren), WLD  giftige bes (Schaesberg), giftige-bes (Kesseleik), kral: kral (Montfort, ... ), kroal (Maastricht), bv. duvelskral (nacht-schade)  ’n kral (Boekend), ideosyncr.  kral (Sittard), Nijmeegs (WBD)  kral (Meijel), Veldeke 1979, nr. 1  de kral (Venray), Veldeke aangepast ook niet vergiftig alleen oneetbaar  kral (Tienray), Veldens dialekt  kral (Velden), Venlo e.o.  kral (Maasbree), WBD / WLD  kral (Beesel), WLD  kral (Schinnen, ... ), kràl (Sevenum), kràllə (Venlo), nes: nes (Jeuk), schrikkriekel: WLD  sjrîekriekel (Ubachsberg), WLD mv.  sjrîekriekele (Ubachsberg), slechte beer: ± WLD  slechte bīêr (Weert), slechte wimber: WLD  schlegtu wimbĕr (Brunssum), vergifbes: eigen spellingsysteem  vergíf bes (Merkelbeek), WLD  vergifbes (Doenrade), vergiftigde beer: WBD/WLD  vərgiftigde bīēr (Opglabbeek), WLD  vergiftigde beren (Zonhoven, ... ), vergiftigde bes: ideosyncr.  vergiftigdje (Thorn), NCDN  vörgifticht bèsjö (Stevensweert), WBD/WLD  vərgiftigdə bès (Urmond), WLD  vergiftigde bes (Posterholt), vergiftigtj (Thorn), vergiftigde bezie: ideosyncr.  vergiftigde bezie (Eijsden, ... ), vergiftige beer: verguftige beere (Schimmert), vergiftige bes: vergiftig (Amby, ... ), verguftige bessen (Schimmert), eigen spellingsysteem  vergiftig (Maastricht), IPA, omgesp.  vərgiftigə bes (Kwaadmechelen), WLD  vergiftich (Swalmen), vergiftig (Guttecoven), vergiftige bes (Born, ... ), vergŭftige bes (Schimmert), ± WLD  vergieftig (Klimmen), vergiftige kral: vergiftige kral (Horst), ideosyncr.  vergiftige kral (Hoensbroek), vrucht: algemeen  vruch (Hoensbroek), wilde beer: wil beer (Eksel), wilde bes: wil bes (Geulle), Endepols  wèlbesse (Maastricht) bes, vergiftige (sic) || Een bes die niet geschikt is voor consumptie (kral, vergifbezie). [N 82 (1981)] || verschillende oneetbare of vergiftigde rode of zwarte besjes III-4-3
oneffenheid op de molensteen krofje: kry.fkǝ (Lauw) [Coe 168 add.] II-3
onelegant paard (een) buitenmodelse: būtǝmodɛlsǝ (Heerlen), (een) gewoonlijke: jǝwø̄nlǝjǝ (Moresnet), (een) lompe: lōmpǝ (Tegelen), bot paard: bǫt pē̜ǝt (Kerkrade), flabbes: flabǝs (Neerpelt), flatser: flatsǝr (Meeswijk  [(flats: niet al te snugger)]  ), kloef: klof (Herk-de-Stad), kluf (Val-Meer  [(lomperik)]  ), knapperd: knapǝrt (Meijel), lelijkerd: jęlǝʔǝrt (Lommel), lelijkerik: lelǝkǝrek (Hasselt), lobbes: lobǝs (Maasmechelen, ... ), loebas: lubas (Bilzen, ... ), lubǝs (Achel, ... ), luu̯ǝbǝs (Tegelen), lūbas (Sint-Truiden), lūbǝs (Koersel, ... ), loepi: lupi (Tongeren), lomp: lomp (Venlo), lomp gemaakt: lǫmp˲gǝmakt (Lommel), lomperik: lǫmpǝrek (Bokrijk), lubbe: lø̜bṇ (Kwaadmechelen  [(onhandig paard)]  ), lębǝ (Genk), lubbes: løbøs (Mechelen), løbǝs (Bree, ... ), lø̜bǝs (Blerick, ... ), mottig paard: mǫtǝx pi̯āt (Opheers), plomperd: plombǝrt (Klimmen), slobberd: slobberd (Panningen), sloeber: slubǝr (Opglabbeek), sloffer: slofǝr (Kanne  [(het paard sloft: heeft geen mooie gang)]  ), sloof: šlǭf (Smeermaas), sukkelaar: søqǝlīr (Baexem), sul: sø̜̄l (Rothem), wuiles: wø̜i̯lǝs (Meeswijk) Lomp paard. [N 8, 20 en 62n] I-9
oneven, niet door twee deelbaar enkeld: Opm. v.d. invuller: hier kennen we wel dit woord, wat enkel betekent.  eenkelt (Afferden), omp: homp (Geleen), omp (Beesel, ... ), on (Klimmen, ... ), oomp (Lottum, ... ), oəmp (Genooi/Ohé, ... ), ōmp (Helden/Everlo), ōōmp (Blerick), ŏĕmp (Pey), ŏmp (Belfeld, ... ), ŏŏmp (Nieuwenhagen), oͅmp (Voerendaal), òmp (Echt/Gebroek, ... ), òn (Schinnen), ómp (As, ... ), ômp (Belfeld, ... ), ôomp (Swalmen), ôêmp (Limbricht), ôômp (Baarlo), ömp (Pey, ... ), əmp (Epen), (= onpaar).  omp (Venray), (bijv. bij knikkerspel).  omp (Geleen), (dit is een variant van òmp - zie ook blz. 393).  oomp (Castenray, ... ), (dit woord wordt alleen voor cijfers gebruikt). Opm.: men spreekt het uit met een iets langer gerekte o; evenwel geen dubbele oo van oom.  omp (Tienray), (doffe o).  omp (Maasbracht), (is vroegere benaming).  ômp (Venlo), (korte oo).  omp (Beesel), (maar de Ø is iets korter).  ōmp (Hout-Blerick), (of Ned. oneven). Men sprak hier vroeger van omp of paar, van oneven of even.  omp (Blerick), (oud).  oomp (Velden), (paar-of-omp).  omp (Nieuwstadt), (uitspraak: oemp (met korte oe).  omp (Geleen), (uitspraak: ompe (kort).  omp (Linne), (uitspraak: oomp).  omp (Margraten), (voor de juiste notatie v.d. uitspraak, zie begeleidend briefje: maar dit zit niet bij de vragenlijst!).  omp (Amstenrade), (ø´ kort is vroegere benaming.  ŏĕmp (Echt/Gebroek), Bijv.: ´n´ ømpe persoon, b.v. in een carnavalsoptocht.  ŏmpe (Belfeld), even: paar.  ómp (Klimmen), Het wordt gewoon in de betekenis van oneven gebruikt.  omp (Meerlo), Laot òs raoje, òmp of paar. Ich höb twiae paar klòmpe en einen òmpe.  òmp (Echt/Gebroek), Opm. ontstaan uit het woord òmpaar &lt; ònpaar.  òmp (Castenray, ... ), Opm. v.d .invuller: paar voor even.  oomp (Lottum), ps. (*): Roermonds woord! Vb. ómp of paar? (wat raad je, oneven of even?).  ómp (Roermond), ps. boven de beide Øs staat nog een dakje (^ deze combinatieletters zijn niet te maken. (zeer lange oo, maar niet op een toon. Het laatste stukje is lager van toon.  nōōmp (Meterik), ōōmp (Meterik), ps. niet duidelijk of dit het hele antwoord is, of dat paar ook oneven betekent?! (heb alleen 1 record van gemaakt).  omp (Panningen), slechts in de uitdrukking: paar of ómp (even of oneven).  ómp (Roermond), Wordt ook gebruikt samen met paas: dees omp paas; bijv. een lange koren en een korte.  omp (Herten (bij Roermond)), oncompleet: oonkompleet (Maastricht), oneven: o.neͅ.avə (Eys), oenĕve (Merkelbeek), on-aeve (Herten (bij Roermond)), onaave (Weert), onaeve (Blerick, ... ), onaevə (Oirsbeek), onaive (Geleen, ... ), oneve (Amby, ... ), oneven (Jeuk, ... ), oneëve (Kerkrade, ... ), onēēve (Schimmert), onijve (Vlodrop), onièjve (Doenrade), onève (Meijel), onèven (Beesel), onèàve (Doenrade), onèève (Geulle), onèëve (Waubach), onéve (Maastricht, ... ), onévə (Kapel-in-t-Zand), onéévə (Gennep, ... ), onééëvə (Nieuwenhagen), onêve (Neer, ... ), onə:ve (Gulpen, ... ), ooneevə (Maastricht, ... ), ooneve (Maastricht, ... ), oonevə (Maastricht), oonēēvə (Maastricht), oonéévə (Heel), ōēnaevə (Guttecoven), oͅnieͅvə (Houthalen), ònaeve (Castenray, ... ), ón ééven (Horst), ón-êêvə (Heerlen), ónaeve (Roermond, ... ), óneffe (Maastricht), óneve (Maastricht, ... ), óneë⁄ve (Bleijerheide, ... ), ónève (Bree), ónèève (Thorn), ónèèvə (Venlo), ónéévə (Grathem, ... ), ônèève (Stokkem, ... ), ôênéve (Sevenum), (is oude benaming).  oneven (Maasbree), (korte e van elf).  oone͂ven (Velden), ai fr. mére.  ônaive (Ell), ongelijk: o.ngəlī.k (Eys), ⁄oongeliék (Gronsveld), onk: onk (Gulpen), onpaar: o.mpàà.r (Hasselt), o.npàà.r (Hasselt), ompaar (Schaesberg), onpa.r (Meeuwen), onpaar (Amby, ... ), onpaor (Diepenbeek), onpauwr (Jeuk), onpoar (Eigenbilzen, ... ), onpoa⁄r (Eksel), oompaar (Mheer), oonpoar (Gronsveld), oonpäor (Gronsveld), ónpaar (As), ónpáár (Epen), ón⁄paar (Bleijerheide, ... ), ùnpoar (Beverlo, ... ), ùnpoor (Beverlo), (z.o. dattéen)  ónpôor (Tongeren), BIjv.: 2 schoenen die niet bijelkaar passen.  onpaar (Kerkrade), Dit zegt men ook als men bijv. twee schoenen heeft die niet bijelkaar horen.  ompaar (Stramproy), ont: oont (Maasbree), ŏnt (Ell), (de øø kort uitspreken).  ŏŏnt (Baexem), (uitspraak: oeont).  ont (Grathem), (wordt alleen in deze betekenis gebruikt).  ont (Roggel), ps. invuller geeft als antwoord ook paar; ik denk dat dit even betekent?!  oont (Heythuysen) even of oneven || niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] || oneven [DC 31 (1959)] || oneven, niet gelijk III-4-4